ECLI:NL:RBZWB:2020:3018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5087 en AWB- 19_6311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van opgelegde maatregelen op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 juli 2020, wordt het beroep van eisers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg behandeld. Eisers, een 28-jarige man en zijn partner, ontvingen sinds 16 mei 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft in twee besluiten de uitkering van eisers met 100% verlaagd, omdat eiser onvoldoende inzet zou hebben getoond bij het solliciteren naar werk en een ongemotiveerde houding zou hebben vertoond tijdens sollicitatiegesprekken. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het opleggen van de maatregel bij het college ligt. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn verplichtingen, met name omdat het college niet heeft aangetoond dat eiser niet heeft voldaan aan de afspraken die zijn gemaakt in zijn plan van aanpak. De rechtbank stelt vast dat de maatregelen die aan eisers zijn opgelegd, niet terecht zijn, omdat de omstandigheden van eiser, waaronder psychische klachten, niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de opgelegde maatregelen niet gerechtvaardigd zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5087 PW en 19/6311 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) [eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. M.A.L. Timmermans,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 juni 2019 (primaire besluit I) heeft het college de uitkering van eisers over de periode van 1 juli tot en met 30 juli 2019 verlaagd met 100%.
In het besluit van 17 juli 2019 (primaire besluit II) heeft het college de uitkering van eisers over de periode van 1 augustus tot en met 30 september 2019 verlaagd met 100%.
In het besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld (BRE 19/5087 PW).
In het besluit van 10 oktober 2019 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld (BRE 19/6311 PW).

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is een 28-jarige man die in 2018 een HBO studie heeft afgerond in Human resource management. Eiser en zijn partner (eiseres) ontvangen sinds 16 mei 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet.
Op 20 mei 2019 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek met een doelmatigheidscoach en een werkmakelaar op 28 mei 2019. Tijdens dit gesprek zijn met eiser afspraken gemaakt over zijn arbeidsinschakeling.
In een brief van 28 mei 2019 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek over zijn arbeidsinschakeling op 14 juni 2019. Zoals tijdens het gesprek op 28 mei 2019 met eiser afgesproken, verzoekt het college eiser om drie vacatureteksten mee te brengen van verschillende branches/werkvelden waarin hij graag zou willen werken en die aansluiten bij zijn mogelijkheden.
Vanaf 1 juni 2019 is eiser opgenomen in het project “Cliënt in beeld”. Dit project heeft als doel klanten waarbij het vermoeden bestaat dat houding en gedrag een belemmering richting werk vormen een intensievere aanpak te bieden.
Eiser heeft zich afgemeld voor het gesprek op 14 juni 2019 wegens ziekte.
In een brief van 14 juni 2019 heeft het college eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek over zijn arbeidsinschakeling op 20 juni 2019. Daarbij verzoekt het college eiser om zijn sollicitatiebrieven over de periode van 11 tot 20 juni 2019 mee te brengen. Daarnaast staat in deze brief dat van eiser wordt verwacht dat hij volgende week minimaal drie sollicitaties doet, twee binnen zijn eigen werkveld (administratie) en één in een ander werkveld.
Eiser heeft naar aanleiding hiervan twee sollicitatiebrieven en een lijst met adresgegevens van organisaties/bedrijven waar hij zou hebben gesolliciteerd, aangeleverd.
Tijdens het gesprek op 20 juni 2019 is onder meer aan eiser meegedeeld dat hij een maatregel opgelegd zal krijgen. Ook is eiser gevraagd om een toelichting op zijn ziekmelding voor het gesprek van 14 juni 2019. De reactie van eiser hierop heeft geleid tot een agressiemelding. Naar aanleiding van de agressiemelding heeft op 15 juli 2019 een ordegesprek plaatsgevonden met eiser waarin hij heeft erkend dat hij zich niet op een dergelijk manier kan gedragen en beterschap heeft beloofd.
De werkcoach van eiser heeft twee sollicitatiegesprekken voor hem geregeld.
Op 24 juni 2019 heeft eiser een sollicitatiegesprek gevoerd met werkmakelaar [werkmakelaar] inzake een functie als logistiek medewerker bij [bedrijf1] .
Op 25 juni 2019 heeft eiser een sollicitatiegesprek gevoerd met werkmakelaar [werkmakelaar2] inzake een functie als logistiek medewerker bij [bedrijf2] .
Eiser is naar aanleiding van deze sollicitatiegesprekken niet voorgesteld bij deze bedrijven door de werkmakelaars omdat hij volgens hen – kort gezegd – een ongemotiveerde indruk maakte.
In het primaire besluit I heeft het college de uitkering van eisers over de periode van 1 juli tot en met 30 juli 2019 verlaagd met 100% omdat eiser onvoldoende inzet heeft laten zien in het uitvoeren van zijn plan van aanpak. Daaronder valt de begeleiding die hij krijgt bij het solliciteren naar regulier werk. Het college stelt verder dat eiser een ongemotiveerde houding heeft laten zien bij een tweetal sollicitaties via werkmakelaars betreffende vacatures bij [bedrijf1] en [bedrijf2] en dat hij onvoldoende inlichtingen verstrekt over zijn situatie, waardoor het niet mogelijk is hem gerichte begeleiding te bieden die aansluit op zijn persoonlijke situatie.
Op 1 juli 2019 heeft eiser een kennismakingsgesprek gehad bij uitzendbureau [uitzendbureau] .
Op 9 juli 2019 heeft eiser een rondleiding gehad bij [bedrijf1] .
In het primaire besluit II is aan eisers opnieuw een maatregel opgelegd. De uitkering is over de periode van 1 augustus tot en met 30 september 2019 verlaagd met 100% omdat eiser
– kort gezegd – volhardt in zijn gedragingen en de bemiddeling richting werk frustreert.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Op 6 augustus 2019 hebben eisers hun bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting.
Eisers hebben tevens bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. Op 23 augustus 2019 hebben eisers hun bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting.
2.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of het college terecht de maatregelen heeft opgelegd aan eisers, inhoudende dat hun recht op uitkering met 100% wordt verlaagd gedurende de maand juli 2019 en gedurende de maanden augustus en september 2019.
De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot het opleggen van een maatregel een voor eisers belastend besluit is, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dit betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan, op het college rust. De bewijslast van feiten en omstandigheden voor het oordeel dat geen sprake is van verwijtbaarheid, ligt bij eisers.
3.
Wettelijk kader
De van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.
Bestreden besluit I
4.1
Het college heeft aan de in bestreden besluit I opgelegde maatregel ten grondslag gelegd dat (1) eiser onvoldoende inzet toont bij het uitvoeren van zijn plan van aanpak,
(2) eiser bij een tweetal sollicitatiegesprekken een ongemotiveerde houding heeft vertoond, (3) tijdens het gesprek op 20 juni 2019 een incident heeft plaatsgevonden waar een agressiemelding van is gemaakt en (4) eiser onvoldoende gegevens verstrekt aangaande zijn persoonlijke situatie waardoor gerichte begeleiding niet goed mogelijk is.
plan van aanpak
4.2
Volgens het college heeft eiser onvoldoende inzet heeft getoond bij het uitvoeren van zijn plan van aanpak. Dit blijkt uit het feit dat eiser niet heeft voldaan aan de in de brief van 14 juni 2019 vastgelegde afspraak om drie sollicitatiebrieven in te leveren.
4.3
Het plan van aanpak waar eiser zich volgens het college onvoldoende voor heeft ingezet, is op verzoek van de rechtbank ter zitting overgelegd. Dit plan is gedateerd op 2 mei 2018. De rechtbank stelt vast dat uit dit plan niet volgt dat eiser verplicht was om drie sollicitatiebrieven in te leveren. De stelling van het college dat eiser zich onvoldoende heeft ingezet bij het uitvoeren van zijn plan van aanpak is gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet bijdragen aan het opleggen van een maatregel.
sollicitatiegesprekken [bedrijf1] en [bedrijf2]
4.4
Eisers ontkennen dat eiser een ongemotiveerde houding heeft laten zien bij de sollicitatiegesprekken betreffende de vacatures bij [bedrijf1] en [bedrijf2] .
Ten aanzien van het gesprek op 24 juni 2019 verklaren eisers dat eiser niet het idee had dat dit een gericht sollicitatiegesprek was. Volgens eisers heeft eiser met de werkmakelaar gesproken over welk soort werk zijn voorkeur had en over het feit dat hij niet wilde werken op vrijdag. Het klopt dat eiser heeft aangegeven dat hij liever in de administratie dan in de logistiek zou werken. Dat hieruit kan worden afgeleid dat eiser niet wilde werken in de logistiek is volgens eisers niet juist en zeker niet de bedoeling geweest.
Ten aanzien van het gesprek op 25 juni 2019 voeren eisers aan dat onduidelijk is waarop de werkmakelaar de conclusie baseert dat eiser ongemotiveerd overkomt en nergens zal worden aangenomen, zodat zij zich hiertegen niet kunnen verweren.
4.5
De rechtbank overweegt dat in de terugkoppeling van de werkmakelaar betreffende [bedrijf1] staat dat eiser gezegd zou hebben dat hij een functie in de productie of logistiek vernederend vindt. Ter zitting heeft eiser erkend dat hij iets in die trant gezegd heeft. Dit getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een gemotiveerde houding.
De terugkoppeling van de werkmakelaar betreffende [bedrijf2] is inderdaad beknopt. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze werkmakelaar er geen enkel belang bij heeft om te zeggen dat eiser ongemotiveerd over kwam als dat niet zo was. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat deze vaststelling van de werkmakelaar klopt.
4.6
Op grond van artikel 18, vierde lid, onder h van de Participatiewet is eiser verplicht
gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze verplichting heeft geschonden door zich ongemotiveerd op te stellen tijdens voormelde sollicitatiegesprekken met de werkmakelaars. De werkmakelaars gelden immers als een voorportaal naar de werkgever. Het college heeft terecht gesteld dat eiser in dit stadium verplicht was om alle arbeid te accepteren en dat er geen gelegenheid meer was om voorkeuren uit te spreken. Dit had voor eiser duidelijk moeten zijn.
agressiemelding incident 20 juni 2019
4.7
Het college heeft in het bestreden besluit I, anders dan in het primaire besluit I, ook de agressiemelding naar aanleiding van het incident dat plaatsvond op 20 juni 2019 aan de opgelegde maatregel ten grondslag gelegd.
4.8
De rechtbank stelt vast dat het incident op 20 juni 2019 is afgedaan tijdens een ordegesprek en verder geen directe consequenties heeft gehad voor eiser. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd hoe dit incident ertoe zou hebben geleid dat eiser zijn verplichting om gebruik te maken van hem aangeboden voorzieningen zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder h van de Participatiewet heeft geschonden. Dit incident kan daarom niet als onderbouwing van de maatregel gelden.
inlichtingen over persoonlijke situatie
4.9
Het college stelt dat gerichte begeleiding van eiser niet goed mogelijk was omdat hij onvoldoende gegevens heeft verstrekt over zijn persoonlijke situatie.
4.1
Eisers voeren aan dat eiser weinig informatie heeft verstrekt over zijn persoonlijke situatie vanwege het feit dat eiser kampte met psychische/depressieve klachten en daar moeilijk over kon praten. Eiser verwijst in dat verband naar de overgelegde verklaringen van zijn huisarts. Volgens eisers is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen omdat geen (arbeidsdiagnostisch) onderzoek is gedaan naar het gedrag en de houding van eiser.
4.11
De rechtbank acht dit verwijt van het college terecht. Eiser had behoren te vertellen dat hij kampte met psychische klachten, zodat het college hem hierin had kunnen begeleiden. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij niets heeft verteld omdat hij vanuit zijn studie weet dat een werknemer niet verplicht is om zijn werkgever te vertellen waarom hij ziek is. Dit betreft echter een andere situatie. Eiser maakt aanspraak op een uitkering en daar staat tegenover dat van hem verwacht mag worden dat hij openheid van zaken geeft, ook over zijn persoonlijke situatie. Het initiatief daartoe lag bij eiser. De stelling dat het college zelf nader onderzoek had moeten doen naar het gedrag en de houding van eiser volgt de rechtbank dan ook niet.
conclusie bestreden besluit I
4.12
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de ongemotiveerde houding van eiser bij de twee sollicitatiegesprekken en de omstandigheid dat hij het college niet heeft geïnformeerd over zijn persoonlijke situatie maatregelwaardige gedragingen zijn op grond van artikel 18, vierde lid, onder h, van de Participatiewet. Dat elke vorm van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser ontbreekt, is niet gebleken. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dus terecht een maatregel opgelegd aan eisers, inhoudende dat hun recht op uitkering met 100% wordt verlaagd gedurende de maand juli 2019.
5.
Bestreden besluit II
5.1
Het college heeft aan de in bestreden besluit II opgelegde maatregel ten grondslag gelegd dat (1) eiser een ongemotiveerde houding heeft vertoond bij het kennismakingsgesprek bij [uitzendbureau] , die twee geschikte vacatures voor eiser had, (2) eiser niet bereikbaar was voor uitzendbureau [uitzendbureau2] voor het maken van een afspraak en (3) eiser een hem door [bedrijf1] aangeboden baan als productiemedewerker heeft geweigerd.
kennismakingsgesprek [uitzendbureau]
5.2
Het college stelt dat eiser een ongemotiveerde houding heeft vertoond bij het kennismakingsgesprek bij [uitzendbureau] , die twee geschikte vacatures voor eiser had. Eisers hebben dit betwist.
5.3
In de rapportage van 2 juli 2019 staat dat namens [uitzendbureau] het volgende zou zijn teruggekoppeld:
“Gaf aan dat hij MOEST komen ivm uitkering. Te veel principes. Moet zich inschrijven dan wellicht regulier.”De rechtbank overweegt dat onduidelijk is wanneer, door wie en op welke manier dit is teruggekoppeld. Nu het college dit niet nader heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt dat eiser een ongemotiveerde houding heeft vertoond bij het kennismakingsgesprek bij [uitzendbureau] onvoldoende is onderbouwd.
uitzendbureau [uitzendbureau2]
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat op 24 juni 2019 met eiser is afgesproken dat uitzendbureau [uitzendbureau2] contact met hem zou opnemen om een afspraak te maken, maar dat dit contact nooit heeft plaatsgevonden. Volgens het college lukte het [uitzendbureau2] niet om eiser te bereiken. Eisers stellen dat eiser nooit telefoon heeft gehad van [uitzendbureau2] .
5.5
De rechtbank overweegt dat onduidelijk is wanneer en hoe vaak heeft [uitzendbureau2] geprobeerd heeft eiser te bereiken en is dan ook van oordeel dat de stelling van het college dat eiser onbereikbaar was voor uitzendbureau [uitzendbureau2] onvoldoende is onderbouwd.
weigering werkaanbod [bedrijf1]
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser na de rondleiding bij [bedrijf1] te horen heeft gekregen dat hij over 2 weken kon starten in de functie van productiemedewerker en dat eiser hierop heeft aangegeven dat hij zou nadenken over dit aanbod. Eveneens niet in geschil is dat eiser enkele dagen later heeft laten weten dat hij geen gebruik wilde maken van dit aanbod.
5.7
De rechtbank overweegt dat eiser daarmee algemeen geaccepteerde arbeid heeft geweigerd en dus niet heeft voldaan aan de verplichting in artikel 18, vierde lid, onder a, van de Participatiewet. Dit betreft een maatregelwaardige gedraging, zodat het college gehouden was eisers recht op een uitkering te verlagen.
5.8
Dat is slechts anders indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, in welk geval het college op grond van artikel 18, negende lid, van de Participatiewet dient af te zien van het opleggen van een maatregel.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaronder de uitspraak van 10 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:343), rust de bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat betrokkene geen enkel verwijt treft op de betrokkene. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Participatiewet. Dit houdt in dat eiser aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk zal moeten maken dat hij niet in staat was om het werkaanbod van [bedrijf1] te accepteren.
5.9
Eisers hebben in dit verband gesteld dat eiser zich niet in staat voelde om op het werkaanbod in te gaan vanwege stress en psychische klachten. Op 31 juli 2019 had eiser een afspraak met de praktijkondersteuner van zijn huisarts en voorafgaand aan die afspraak wilde hij niet gaan werken. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eisers een brief van zijn huisarts van 11 juli 2019 overgelegd, waarin de gestelde afspraak met de praktijkondersteuner wordt bevestigd.
Voorafgaand aan de zitting is ook nog een arbeidsdeskundige rapportage van 6 oktober 2019 door eisers in het geding gebracht
.Uit deze rapportage volgt dat de arbeidsdeskundige van mening is dat verdiepend psychologisch onderzoek nodig is, maar dat het niet het goede moment was om zo’n onderzoek te starten. De gerichte behandeling, waarmee eiser op dat moment was gestart, staat volgens de arbeidsdeskundige voorop en een ontwikkeltraject naast deze gerichte behandeling wordt passend geacht.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers hiermee wellicht hebben aangetoond dat eiser psychische klachten had, maar op basis hiervan is nog niet aannemelijk dat hij niet in staat was om het werkaanbod van [bedrijf1] te accepteren. Die stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dat elke vorm van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser ontbreekt, is dus niet gebleken.
conclusie bestreden besluit II
5.11
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het weigeren van het werkaanbod van [bedrijf1] een maatregelwaardige gedraging is op grond van artikel 18, vierde lid, onder a, van de Participatiewet. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat de eerste maatregel terecht is opgelegd, staat vast dat sprake is van recidive. Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht een maatregel opgelegd aan eisers, inhoudende dat hun recht op uitkering met 100% wordt verlaagd gedurende de maanden augustus en september 2019.
6.
Conclusie
Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 7 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

Wettelijk kader
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
In artikel 18 van de Participatiewet is, voor zover hier van belang, bepaald:
(..)
4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
(..)
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
6. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het vijfde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
(..)
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
De in artikel 18 van de Participatiewet bedoelde verordening is de Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2017 (de verzamelverordening).
In artikel 22 van de verzamelverordening is, voor zover hier van belang, bepaald:
(..)
5. De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:
a. recidive, dan wordt de duur van de verlaging verdubbeld, tenzij in deze verordening of de wet anders is bepaald;
(..)
Artikel 26 van de verzamelverordening luidt, voor zover hier van belang:
Gedragingen van een belanghebbende die het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren of waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 9a van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. eerste categorie:
1. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak;
(..)
In artikel 28 van de verzamelverordening is, voor zover hier van belang, bepaald:
1. De verlaging bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 26 en 27 van deze verordening, wordt vastgesteld op:
a. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;
(..)