ECLI:NL:RBZWB:2020:3012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en verrekening inkomsten uit loterij

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, welke aanvraag door het college was afgewezen. Eiser ontving sinds 7 augustus 2017 een uitkering op basis van de Participatiewet, maar verbleef van 18 september tot en met 9 oktober 2019 in detentie. Tijdens zijn detentie had hij bijzondere bijstand aangevraagd voor de doorbetaling van zijn vaste lasten, maar het college weigerde deze aanvraag en verrekende een bedrag van € 126,- dat eiser had ontvangen van [B.V.] met zijn uitkering.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser in beginsel geen recht heeft op bijzondere bijstand tijdens detentie, tenzij er sprake is van zeer dringende redenen. De rechtbank concludeert dat er geen acute noodsituatie was die een uitzondering op deze regel rechtvaardigde. Eiser had zijn huur over de maanden september en oktober 2019 gewoon voldaan en er was geen sprake van een situatie die levensbedreigend was of leidde tot blijvend ernstig letsel.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eiser dat het college geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht het bedrag van € 126,- als inkomsten uit een loterij had aangemerkt, maar dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat dit bedrag daadwerkelijk als zodanig moest worden verrekend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op de verrekening van het bedrag van € 126,- en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6153 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2019 (primaire besluit) heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen en een in september 2019 door eiser ontvangen bedrag verrekend met zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
In het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 mei 2020.
Eiser is niet verschenen. Namens het college was [naam] aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 7 augustus 2017 een uitkering op grond van de Participatiewet, laatstelijk naar de norm voor alleenstaanden. Van 18 september tot en met 9 oktober 2019 verbleef eiser in detentie.
Op 18 oktober 2019 heeft eiser bij het college bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet aangevraagd voor de doorbetaling van zijn vaste lasten gedurende 21 dagen detentie ten bedrage van € 649,17.
In het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiser afgewezen. Tevens heeft het college een bedrag van € 126,- dat eiser op 13 september 2019 heeft ontvangen van [B.V.] B.V. (de [B.V.]) verrekend met zijn uitkering.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Tussen partijen is in geschil of het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen en of het college het door eiser van de [B.V.] ontvangen bedrag mocht verrekenen met zijn uitkering.
Bijzondere bijstand
3.1
Een persoon aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, is op grond van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet in beginsel uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Voor de kosten van het aanhouden van woonruimte en het betalen van overige vaste lasten in de periode dat eiser in detentie zat, kan in de regel dan ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Het college heeft terecht gesteld dat het eisers eigen verantwoordelijkheid is om terzake een afdoende regeling te treffen (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 43-45).
3.2
In afwijking van deze hoofdregel kan het college toch bijstand verlenen indien in het individuele geval sprake is van zeer dringende redenen. Bijstandsverlening is dan mogelijk met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt dat van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
3.3
De rechtbank overweegt dat uit het door eiser overgelegde overzicht blijkt dat hij de huur over de maanden september en oktober 2019 gewoon heeft voldaan. Weliswaar blijkt ook van een betalingsachterstand over de maanden mei en (deels) november 2019, maar het enkele feit dat een schuld ter zake van woonlasten ontstaat, is geen zeer dringende reden als de woonlasten voor belanghebbende niet leiden tot een acute noodsituatie (zie CRvB 10 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1126). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat eiser in een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben verkeert, is gesteld noch gebleken.
3.4
De rechtbank overweegt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de City Deal voor Zorg en Veiligheid waar hij zich op beroept. Voor zover medewerkers van het Veiligheidshuis bepaalde toezeggingen hebben gedaan, waren zij daartoe niet gerechtigd. Eiser kon daar niet op vertrouwen. Ook daaraan kunnen dus geen rechten worden verleend.
3.5
Ten aanzien van de stelling dat het college geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt, overweegt de rechtbank dat voor een belangenafweging gelet op voormeld toetsingskader geen ruimte is. Als geen sprake is van een acute noodsituatie kan het college geen bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van vaste lasten gedurende detentie.
3.6
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. De beroepsgrond faalt.
Storting [B.V.]
4.1
Het college heeft het door eiser van de [B.V.] ontvangen bedrag van
€ 126,- aangemerkt als inkomsten uit een loterij en stelt dat deze inkomsten op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet verrekend mogen worden met de bijstandsuitkering.
4.2
Eiser voert aan dat hij op 10 september 2019 voor een bedrag van € 300,- aan loten heeft gekocht en dat er op 13 september een bedrag van € 126,- is teruggeboekt omdat hij een deel van zijn loten heeft geannuleerd. Van inkomsten uit een loterij is volgens eiser geen sprake.
4.3
Namens het college is ter zitting gesteld dat het niet mogelijk is om loten te annuleren. Het college blijft daarom bij zijn standpunt dat het bedrag van € 126,- als inkomsten moet worden aangemerkt.
4.4
De rechtbank overweegt dat de omschrijving bij de storting luidt:
“Overboeking van Internet saldo, Gezamenlijke merken [B.V.], Boeking 2019-09-11”.
Hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat het om de uitkering van winst gaat. Zoals ter zitting besproken werkt de [B.V.] tegenwoordig met een zogenoemde “wallet” waar je saldo op kan zetten met iDeal. Gelet hierop sluit de rechtbank niet uit dat het ook mogelijk is om dit saldo weer terug te boeken. Nu de bewijslast van het standpunt dat het inkomsten betreft hier op het college rust, is de rechtbank van oordeel dat het college naar aanleiding van de verklaring van eiser nadere informatie had moeten opvragen. Nu het college dit heeft nagelaten, concludeert de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het door eiser ontvangen bedrag van € 126,- aangemerkt kan worden als inkomsten uit een loterij. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het door eiser van de [B.V.] ontvangen bedrag van € 126,- is verrekend met zijn uitkering. Het college zal op dit punt een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met deze uitspraak.
5.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
5.3
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het betrekking heeft op de verrekening van het door eiser van de [B.V.] ontvangen bedrag van € 126,- met zijn uitkering;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met betrekking tot deze verrekening, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 7 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.