In deze zaak heeft eiser, een persoon uit [plaatsnaam], verzocht om de verwijdering van een registratie die betrekking heeft op een overtreding van de Opiumwet, welke op 21 december 2015 zou hebben plaatsgevonden. Eiser stelt dat deze registratie onjuist is, aangezien de zaak op 15 maart 2018 door het arrondissementsparket is geseponeerd. Het verzoek om verwijdering is gedaan op basis van artikel 28, eerste lid, van de Wet Politiegegevens (Wpg).
Het verzoek van eiser werd aanvankelijk afgewezen door de Korpschef van Politie, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank heeft in een eerdere beslissing gedeeltelijk ingestemd met een verzoek van verweerder om bepaalde documenten niet aan eiser ter beschikking te stellen. Na een aanvullend verzoek van eiser, heeft verweerder op 17 februari 2020 een nieuw besluit genomen, waarin werd erkend dat de verdenking van de handel in en het vervoer van drugs was geseponeerd, maar niet voor het voorhanden hebben van drugs. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat de registratie van de verdenking onjuist is, maar dat het feit dat de strafzaak is geseponeerd, wel geregistreerd had moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de registratie van de verdenking van het voorhanden hebben van drugs feitelijk onjuist is, aangezien eiser niet verdacht werd van dit delict. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser tegen beide bestreden besluiten gegrond verklaard en de besluiten vernietigd. Verweerder is opgedragen om de seponering van de strafzaak correct te registreren in het politiesysteem.
De uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok op 3 juli 2020, en het griffierecht van € 174,-- dient aan eiser te worden vergoed.