ECLI:NL:RBZWB:2020:2941

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5037
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van politiegegevens na seponering van strafzaak

In deze zaak heeft eiser, een persoon uit [plaatsnaam], verzocht om de verwijdering van een registratie die betrekking heeft op een overtreding van de Opiumwet, welke op 21 december 2015 zou hebben plaatsgevonden. Eiser stelt dat deze registratie onjuist is, aangezien de zaak op 15 maart 2018 door het arrondissementsparket is geseponeerd. Het verzoek om verwijdering is gedaan op basis van artikel 28, eerste lid, van de Wet Politiegegevens (Wpg).

Het verzoek van eiser werd aanvankelijk afgewezen door de Korpschef van Politie, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank heeft in een eerdere beslissing gedeeltelijk ingestemd met een verzoek van verweerder om bepaalde documenten niet aan eiser ter beschikking te stellen. Na een aanvullend verzoek van eiser, heeft verweerder op 17 februari 2020 een nieuw besluit genomen, waarin werd erkend dat de verdenking van de handel in en het vervoer van drugs was geseponeerd, maar niet voor het voorhanden hebben van drugs. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat de registratie van de verdenking onjuist is, maar dat het feit dat de strafzaak is geseponeerd, wel geregistreerd had moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de registratie van de verdenking van het voorhanden hebben van drugs feitelijk onjuist is, aangezien eiser niet verdacht werd van dit delict. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser tegen beide bestreden besluiten gegrond verklaard en de besluiten vernietigd. Verweerder is opgedragen om de seponering van de strafzaak correct te registreren in het politiesysteem.

De uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok op 3 juli 2020, en het griffierecht van € 174,-- dient aan eiser te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5037 WET

uitspraak van 3 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de Korpschef van Politie, te Tilburg.

Procesverloop

Eiser heeft op bij brief van 9 augustus 2019 verzocht om verwijdering van de registratie dat hij op 21 december 2015 de Opiumwet heeft overtreden. Eiser heeft daarbij aangegeven dat deze gegevens onjuist zijn omdat deze zaak op 15 maart 2018 door het arrondissementsparket is geseponeerd. Het betreft een verzoek om verwijdering van politiegegevens als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet Politiegegevens (Wpg).
Bij besluit van 15 augustus 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen bestreden besluit I heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 28 november 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend alsmede de onderliggende documenten. Daarbij heeft verweerder verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiser geen kennis te laten nemen van de documenten. Bij beslissing van 12 december 2019 heeft de rechtbank dit verzoek (slechts) gedeeltelijk ingewilligd.
Naar aanleiding van het verweerschrift heeft eiser in beroep aanvullend bezwaar gemaakt tegen het feit dat de seponering van zijn strafzaak niet in de politiegegevens is opgenomen.
Dit verzoek van eiser heeft geleid tot het besluit van verweerder van 17 februari 2020 (bestreden besluit II) waarbij bestreden besluit I in die zin is gewijzigd dat in de politiegegevens wordt aangetekend dat de zaak gedeeltelijk is geseponeerd, namelijk voor wat betreft de verdenking van de handel in en het vervoer van drugs. Met betrekking tot het voorhanden hebben van drugs heeft verweerder niet aangetekend dat de desbetreffende vervolging is geseponeerd.
Ook tegen bestreden besluit II heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij heeft daarbij geëist dat in de politiegegevens wordt opgenomen dat het sepot ook wordt toegepast op het voorhanden hebben van drugs.
Het beroep van eiser tegen bestreden besluit I is met toepassing van artikel 6:19 van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen bestreden besluit II.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wpg heeft de betrokkene het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
1.2
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:560, is geoordeeld dat het corrigeren van gegevens als hier aan de orde mogelijk is wanneer de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten.
2.1
Omdat het verzoek van eiser betrekking heeft op feitelijke gegevens, dient hij de onjuistheid ervan aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. Geregistreerd is dat eiser wordt verdacht van “overtreding van artikel 2/B Opiumwet, artikel 10/4 Opiumwet”. Dat is een feit en dat feit is ook door eiser niet ontkend. Eiser wil verwijderd hebben dat hij van deze overtreding verdacht werd, maar dat is geen onjuist feit en hoeft door verweerder dan ook niet gecorrigeerd te worden.
2.2
In zoverre is het beroep van eiser tegen bestreden besluit I ongegrond.
3.1
Het feit dat de strafzaak tegen eiser geseponeerd is, had ook geregistreerd moeten worden. Dat verzuim heeft verweerder in zijn besluit van 17 februari 2020 hersteld voor wat betreft (alleen) de verdenking van de handel in en het vervoer van drugs. Volgens verweerder is in het dossier PL2000-2015295113 sprake van twee strafbare feiten, namelijk handel/vervoer van drugs en het voorhanden hebben van drugs en is alleen handel/vervoer van drugs geseponeerd.
3.2
Omdat verweerder met bestreden besluit II in zoverre is teruggekomen op bestreden besluit I moet het beroep van eiser op dit punt gegrond verklaard worden. De rechtbank zal bestreden besluit I in zoverre vernietigen.
4.1
Eiser heeft in beroep tegen bestreden besluit II aangevoerd dat verweerder ten onrechte de vermelding van het sepot niet tevens heeft toegepast op het voorhanden hebben van drugs.
4.2
De rechtbank heeft kennis genomen van de door verweerder overgelegde documenten uit het dossier PL2000-2015295113. De rechtbank stelt vast dat daarin de verdenking van het voorhanden hebben van drugs niet wordt vermeld. Eiser heeft er zelf ook terecht op gewezen dat hij niet verdacht werd van het voorhanden hebben van drugs. Dit delict staat namelijk vermeld in artikel 2, onder c, van de Opiumwet en wordt ook niet genoemd in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet. In geen van de door verweerder overgelegde documenten staan de artikelen 2, onder c, en artikel 10, derde lid, van de Opiumwet (waarin de strafbaarstelling van het voorhanden hebben van harddrugs is geregeld) vermeld. De stelling van verweerder dat in het dossier PL2000-2015295113 sprake is van twee strafbare feiten is dus feitelijk onjuist. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser in de politiegegevens niet geregistreerd zou dienen te staan als een verdachte van het voorhanden hebben van drugs. Indien dit wel het geval is, vindt deze registratie geen steun in de onderliggende processen-verbaal. Als eiser niet verdacht wordt van het voorhanden hebben van drugs is het logisch gevolg hiervan dat dit ook niet van de aanduiding sepot voorzien kan worden. Met de aanduiding dat de verdenking van handel/vervoer van drugs geseponeerd is, is dus aangegeven dat de (gehele) strafzaak met nummer PL2000-2015295113 is geseponeerd.
Aangezien verweerder in bestreden besluit II concludeert dat deze zaak slechts gedeeltelijk is geseponeerd en dit zal worden opgenomen in het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving, is dit besluit onjuist. Ook bestreden besluit II dient daarom te worden vernietigd. In het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving dient – zonder
voorbehoud – te worden opgenomen dat de zaak onder nummer PL2000-2015295113 is geseponeerd.
5. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser tegen bestreden besluit I gegrond is voor zover verweerder met bestreden besluit II op dit besluit is teruggekomen door te registreren dat de strafzaak tegen eiser geseponeerd is. Het beroep van eiser tegen bestreden besluit II is ook gegrond. Nu het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet blijkt van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I voor zover daarbij is verzuimd om te registreren dat de strafzaak tegen eiser geseponeerd is;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit II;
  • gelast verweerder in het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving op te nemen dat de zaak onder nummer PL2000-2015295113 is geseponeerd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 3 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.