ECLI:NL:RBZWB:2020:2935
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Rekestprocedure
- J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Klachtprocedure inzake verplichte zorg onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een klachtprocedure op basis van artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die onder behandeling is bij GGz Breburg, heeft een klacht ingediend tegen de toepassing van verplichte zorg, specifiek gericht op het toedienen van medicatie. Hij betwistte de aanwezigheid van een psychische stoornis en voerde aan dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid niet in acht zijn genomen. Daarnaast stelde hij dat hij wilsbekwaam was en dat er geen acuut levensgevaar was, wat volgens hem de toepassing van dwangmedicatie onterecht maakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de klachtgronden gelijkwaardig zijn. De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat verzoeker niet kon klagen over de vastgestelde psychische stoornis en de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid niet zijn geschonden. De rechtbank oordeelde dat de psychische stoornis van verzoeker voldoende was vastgesteld en dat de beslissing tot dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Ook de klacht over schending van de informatieplicht werd verworpen. Aangezien de klacht ongegrond werd verklaard, werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.