Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2019, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank constateerde dat de zitting op 17 maart 2020 niet kon doorgaan vanwege coronamaatregelen, en dat partijen schriftelijk toestemming gaven om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 8 juni 2020.
Eiser stelde dat hij een belangrijke brief van 26 juni 2019 niet had ontvangen, waarin hij werd uitgenodigd om een toelichting te geven op de termijnoverschrijding van zijn bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat het college te snel had besloten tot niet-ontvankelijkheid, omdat eiser niet de gelegenheid was geboden om verzuimen te herstellen. De rechtbank vond dat de tijdigheid van het bezwaar geen discussiepunt meer kon zijn, gezien de rommelige gang van zaken rondom de correspondentie.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.