ECLI:NL:RBZWB:2020:2803

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar WMO

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2019, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank constateerde dat de zitting op 17 maart 2020 niet kon doorgaan vanwege coronamaatregelen, en dat partijen schriftelijk toestemming gaven om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 8 juni 2020.

Eiser stelde dat hij een belangrijke brief van 26 juni 2019 niet had ontvangen, waarin hij werd uitgenodigd om een toelichting te geven op de termijnoverschrijding van zijn bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat het college te snel had besloten tot niet-ontvankelijkheid, omdat eiser niet de gelegenheid was geboden om verzuimen te herstellen. De rechtbank vond dat de tijdigheid van het bezwaar geen discussiepunt meer kon zijn, gezien de rommelige gang van zaken rondom de correspondentie.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4958 WMO15

uitspraak van 30 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2019, verzonden op 28 augustus 2019, (bestreden besluit) van het college over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de toekenning om aan hem voor de periode 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019 een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding te verstrekken op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 17 maart 2020. De zitting heeft echter geen doorgang kunnen vinden, omdat de rechtbank werd gesloten vanwege de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus. Partijen hebben desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder een zitting af te doen.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting daarom achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 8 juni 2020.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 20 december 2018 (primair besluit) heeft het college eiser een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding toegekend met een omvang van 5 uur per week voor de periode 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019.
Bij e-mail van 1 april 2019 heeft de moeder van eiser namens haar zoon bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft het bezwaarschrift op diezelfde dag ontvangen.
Bij brief van 26 juni 2019 heeft het college eiser uitgenodigd om op vrijdag 5 juli 2019 een mondelinge toelichting te komen geven over de reden van de termijnoverschrijding van het van het instellen van het bezwaarschrift. Tijdens deze hoorzitting wordt eiser eveneens in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift te ondertekenen en een machtiging af te geven. Eiser heeft van de uitnodiging om aanwezig te zijn op de hoorzitting geen gebruik gemaakt.
Op 7 augustus 2019 heeft mr. Oosterhuis-Putter zich per e-mail gesteld als gemachtigde van eiser en het college verzocht om toezending van het volledige dossier. Tevens is daarbij gevraagd bericht te worden wat op dat moment de stand van zaken is en in welke fase de procedure zich bevind.
Bij bestreden besluit van 22 augustus 2019, verzonden op 28 augustus 2019, heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift, het niet ondertekenen van het bezwaarschrift en het niet indienen van een machtiging.
2. Eiser stelt dat hij de brief van 26 juni 2019, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld om een toelichting te komen geven over de reden van de termijnoverschrijding van het van het instellen van het bezwaarschrift op vrijdag 5 juli 2019, nooit heeft ontvangen. Eiser en zijn moeder zouden zeker naar de hoorzitting zijn gegaan indien zij de uitnodiging hadden ontvangen. Bovendien heeft mr. Oosterhuis-Putter zich per e-mail van 7 augustus 2019 gesteld als de gemachtigde van eiser en had het naar de mening van eiser op de weg van verweerder gelegen alvorens een beslissing op bezwaar te nemen, de gemachtigde te voorzien van de relevante stukken dan wel per e-mail te berichten omtrent de brief van 26 juni 2019 en de vergaande gevolgen hiervan. De gemachtigde van eiser had op dat moment alsnog voor herstel van verzuim kunnen zorgdragen. Met betrekking tot het te laat indienen van het bezwaarschrift merkt eiser op dat hij naar zijn mening niet te laat het bezwaarschrift heeft ingediend dan wel het verzuim is hersteld nadat de gemeente hem andermaal in de gelegenheid heeft gesteld alsnog een bezwaarschrift in te dienen. Uit de voorhanden mailcorrespondentie blijkt dat eiser – kennelijk – veel eerder bezwaar heeft gemaakt, maar door de gemeente niet is ontvangen of niet tijdig in behandeling is genomen vanwege renovatie van het stadhuis.
3. In het verweerschrift heeft het college zijn standpunt, dat is neergelegd in het bestreden besluit, gehandhaafd. Het college is zich ervan bewust dat verzending van brieven per post of per fax voor rekening van verzender komen. Er bestaat geen twijfel dat de brief van 26 juni 2019 daadwerkelijk is verzonden. Dit kan alleen niet worden aangetoond met een verzendadministratie. Dit laat onverlet dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van 6 weken is ingediend. Uit controle is gebleken dat het college niet eerder een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 december 2018 heeft ontvangen en de stelling dat eerder al een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 december 2018 per post zou zijn ingediend is niet onderbouwd met enig controleerbaar bewijsstuk. Het college stelt dat ook voor eiser geldt dat hiervoor de risico’s die verbonden zijn aan het verzenden van brieven per post of per fax voor rekening van de verzender dienen te komen. Het had ook op de weg van eiser gelegen om de verzending van het beroepschrift aannemelijk te maken. Ten slotte stelt het college met betrekking tot de ontvangen e-mail van 7 augustus 2019 van Kaya advocatuur overwogen te hebben dat daarin enkel werd gevraagd om aan te geven in welke fase de bezwaarprocedure zich bevond en de dossierstukken toe te sturen. Op die vraag heeft het college middels haar brief van 28 augustus 2019 voldaan. Het college is van mening dat voor zover hierdoor een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is geschonden de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit toch in stand kan laten, nu niet aannemelijk is dat eiser daardoor is benadeeld. Eiser heeft de gelegenheid om in de beroepsfase alsnog een nadere toelichting te geven en uit de aangevoerde beroepsgronden blijkt niet dat een nadere toelichting in bezwaar tot een andere beslissing op bezwaar zou hebben geleid.
4. In geschil is de vraag of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan de (inhoudelijke) beoordeling of eiser eerder in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding komt de rechtbank daarom niet toe.
5. Wat betreft de tijdigheid van het bezwaar, merkt de rechtbank op dat uit de stukken is gebleken dat er brief- en mailcorrespondentie heeft plaatsgevonden over de tijdigheid van het bezwaar. Erkend wordt dat een en ander rommelig is verlopen. De rechtbank is in verband hiermee van oordeel dat het dan niet redelijk is om de tijdigheid van het (indienen van het) bezwaar eiser later/vervolgens nog tegen te werpen. De rechtbank oordeelt dan ook dat de tijdigheid van het bezwaar geen discussiepunt meer kan vormen.
6. De rechtbank stelt daarna(ast) vast dat het bezwaarschrift niet is ondertekend door eiser, zodat het college in beginsel een schriftelijke machtiging heeft kunnen verlangen zodat onomstotelijk vaststaat dat door eiser bezwaar wordt gemaakt.
In verband hiermee heeft het college op 26 juni 2019 eiser een brief gestuurd om deze verzuimen te herstellen. De ontvangst van deze brief wordt door eiser ontkend. Aangezien, zoals het college in het verweerschrift aangeeft, een verzendadministratie ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of de zogeheten herstelverzuimbrief daadwerkelijk is verzonden. Het college heeft dan ook te snel besloten tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Immers eiser is niet de gelegenheid geboden om het hiervoor genoemde verzuim te herstellen.
7. Dit maakt dat het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Eiser zal alsnog een herstelverzuimbrief moeten ontvangen, waarna het college opnieuw op de bezwaren zal moeten beslissen (zie bijvoorbeeld ook rechtbank Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:8610, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3285). Gelet hierop is het toepassen van artikel 6:22, zoals door het college bepleit, niet opportuun of aan de orde.
8. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding het college te veroordelen in het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht en tot het vergoeden van de proceskosten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 augustus 2019;
  • draagt het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 30 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.