ECLI:NL:RBZWB:2020:2776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep WIA-uitkering na beëindiging ZW-uitkering

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 19 september 2019, waarin zijn bezwaar tegen de weigering van een WIA-uitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser stelde dat hij niet in staat was meer dan 65% van zijn loon te verdienen en dat zijn belastbaarheid verkeerd was vastgesteld. De rechtbank constateerde dat het UWV eerder, op 2 mei 2019, had besloten de ZW-uitkering van eiser te beëindigen omdat hij meer dan 65% van zijn maatgevend loon kon verdienen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 9 mei 2019, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen omdat hij de wachttijd van 2 jaar niet had volbracht. De rechtbank oordeelde dat het UWV op 9 maart 2020 het bezwaar in de ZW-zaak gegrond had verklaard, waardoor de ZW-uitkering weer doorloopt. Hierdoor had eiser geen procesbelang meer bij de WIA-zaak, aangezien de ZW-uitkering de WIA-zaak 'inhaalt'. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelde het UWV wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,- en droeg het UWV op het griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5115 WIA

uitspraak van 26 juni 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de weigering hem per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 17 maart 2020. De zitting heeft echter geen doorgang kunnen vinden, omdat de rechtbank werd gesloten vanwege de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus. Partijen hebben desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder een zitting af te doen.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting daarom achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 8 juni 2020.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 2 mei 2019 heeft het UWV besloten de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 3 juni 2019 te beëindigen. Eiser is door het UWV voor meer dan 65% geschikt bevonden voor het verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 9 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 12 juni 2019 wordt afgewezen omdat hij de wachttijd van 2 jaar (104 weken) niet vol heeft gemaakt.
Bij brief van 28 mei 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 9 mei 2019.
Bij brief van 8 augustus 2019 heeft het UWV eiser verzocht de gronden van bezwaar uiterlijk 5 september 2019 aan te geven.
Bij bestreden besluit van 19 september 2019 heeft het UWV het bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard vanwege het niet tijdig indienen van de gronden van bezwaar.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij wel gronden heeft aangevoerd. In het bezwaarschrift is aangegeven dat eiser van mening is dat hij niet in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon voordat hij ziek werd, zijn belastbaarheid verkeerd is vastgesteld en de geselecteerde functies niet geschikt zijn.
3. In het verweerschrift geeft het UWV aan dat de gronden waar eiser op doelt niet zien op het primaire besluit wat hier centraal staat (het niet in aanmerking komen voor een WIA-uitkering nu de wachttijd niet is voltooid), maar op de ZW-beslissing van 2 mei 2019 (beëindiging ZW-uitkering per 3 juni 2019 aangezien eiser meer dan 65% van zijn maatgevend loon kan verdienen).
4. De rechtbank hecht eraan ambtshalve allereerst aandacht te schenken aan de meest recente feiten en omstandigheden in dit geding. De rechtbank gaat daarbij uit van de stukken die zich op dit moment in het procesdossier bevinden.
Zoals bekend verondersteld gaat de (uitkering op grond van de) ZW vooraf aan de WIA. Partijen hebben de rechtbank een stuk toegezonden van 9 maart 2020. Hierin deelt het UWV eiser mee dat zijn bezwaar in de ZW-zaak gegrond is verklaard en dat zijn uitkering gecontinueerd wordt. Het UWV deelt eiser voorts mee dat het besluit van 9 maart 2020 in de plaats komt van het besluit van 2 mei 2019.
Nu de ZW-uitkering weer doorloopt, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel in de (hier aan de orde zijnde) WIA-zaak. Zoals de gemachtigde van eiser in zijn stuk van 19 maart 2020 aangeeft zal het UWV nog een beoordeling doen van de WIA-aanspraken van eiser. Onder de huidige omstandigheden zal het UWV dat doen bij het naderen of ‘vollopen’ van de wachttijd. Eiser kan dan (opnieuw) een WIA-besluit tegemoet zien en op dat moment van zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden gebruik maken.
De rechtbank ziet dan ook, gegeven deze situatie, niet in welk resultaat eiser met de onderhavige procedure kan bereiken (zie (analoog) bijvoorbeeld ook CRvB 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2958) nu de ‘herleefde’ ZW-uitkering deze zaak als het ware ‘inhaalt’.
Er bestaat ten slotte nog wel aanleiding voor een veroordeling van het UWV in het griffierecht en de proceskosten, omdat het instellen van dit beroep niet nodig was geweest als eiser eerder op de hoogte was geweest van het gewijzigde standpunt van het UWV over eisers ZW-aanspraak.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 26 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.