In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd door Orionis ingetrokken en teruggevorderd over een periode van ruim tweeënhalf jaar, op basis van de Participatiewet. Orionis stelde dat eiseres niet had gemeld dat zij samen met haar partner een gezamenlijke huishouding voerde, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. Eiseres betwistte de intrekking en terugvordering, en stelde dat haar gezamenlijke inkomen met haar partner in de relevante periode onder de gehuwdennorm lag, waardoor zij recht had op bijstand.
De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad de inlichtingenplicht had geschonden, maar dat Orionis onvoldoende had aangetoond dat eiseres en haar partner in de periode in geding niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De rechtbank vond dat Orionis niet adequaat had gereageerd op de door eiseres en haar partner overgelegde financiële gegevens. Hierdoor was er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, wat betekende dat de intrekking en terugvordering over de periode van 1 februari 2018 tot 1 mei 2018 in stand bleven. Orionis werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van recht op bijstand, vooral in situaties waarin de financiële situatie van betrokkenen complex is.