ECLI:NL:RBZWB:2020:2657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 651
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd door Orionis ingetrokken en teruggevorderd over een periode van ruim tweeënhalf jaar, op basis van de Participatiewet. Orionis stelde dat eiseres niet had gemeld dat zij samen met haar partner een gezamenlijke huishouding voerde, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. Eiseres betwistte de intrekking en terugvordering, en stelde dat haar gezamenlijke inkomen met haar partner in de relevante periode onder de gehuwdennorm lag, waardoor zij recht had op bijstand.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad de inlichtingenplicht had geschonden, maar dat Orionis onvoldoende had aangetoond dat eiseres en haar partner in de periode in geding niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De rechtbank vond dat Orionis niet adequaat had gereageerd op de door eiseres en haar partner overgelegde financiële gegevens. Hierdoor was er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, wat betekende dat de intrekking en terugvordering over de periode van 1 februari 2018 tot 1 mei 2018 in stand bleven. Orionis werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van recht op bijstand, vooral in situaties waarin de financiële situatie van betrokkenen complex is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/651 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2018 (primair besluit) heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 27 oktober 2015 tot 1 mei 2018 op grond van de Participatiewet.
In het besluit van 11 januari 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Daarbij is de periode van intrekking en terugvordering gewijzigd naar de periode van 1 februari 2018 tot 1 mei 2018.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2019. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en de partner van eiseres, [partner]. Namens Orionis was mr. Ch.R. Spiro aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [partner] in de gelegenheid te stellen de administratie van zijn onderneming over het jaar 2018 bij Orionis aan te leveren.
Orionis heeft op 12 december 2019, door de rechtbank ontvangen op 17 december 2019, de uitkomst van de beoordeling van de door [partner] aangeleverde stukken aan de rechtbank toegezonden. Eiseres en [partner] hebben hier op 20 januari 2020 op gereageerd.
Bij brief van 5 maart 2020 heeft de rechtbank aangegeven dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij één van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Partijen hebben niet op deze brief gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek op 16 april 2020 heeft gesloten.
Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving sinds 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Zij staat samen met haar twee kinderen, geboren op [geboortedag1] 2015 en [geboortedag2] 2018, ingeschreven op de [adres] te [plaatsnaam]. [partner] is de vader van de kinderen en heeft hen als zodanig erkend. Naar aanleiding van de geboorte van het tweede kind is Orionis een onderzoek gestart naar een mogelijke gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [partner]. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het handhavingsrapport van 18 juli 2018.
Bij het primaire besluit heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 27 oktober 2015 tot 1 mei 2018, wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres wordt tegengeworpen dat zij niet heeft gemeld dat zij in die periode een gezamenlijke huishouding voerde met [partner]. De aan haar verstrekte bijstand is over de genoemde periode teruggevorderd tot een bedrag van € 33.981,29.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft daarbij erkend dat zij kort voorafgaand aan de geboorte van haar tweede kind, vanaf februari 2018, een gezamenlijke houdhouding voert met [partner]. Tot februari 2018 had [partner] volgens haar echter zijn hoofdverblijf in [plaatsnaam partner] en was er geen sprake van een gezamenlijke huishouding.
Bij het bestreden besluit heeft Orionis het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Daarbij is de periode van de intrekking gewijzigd naar 1 februari 2018 tot 1 mei 2018 (periode in geding). De over die periode aan haar verstrekte bijstand ter hoogte van € 2.559,56 is teruggevorderd.

Beroepsgronden

2. Eiseres stelt, samengevat, dat het gezamenlijk inkomen van haar en [partner] in de periode in geding lager lag dan de gehuwdennorm, waardoor dit ontoereikend was om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Zij stelt dat [partner] in die periode enkel inkomen had uit het dienstverband met [bedrijf], er werden geen inkomsten uit zijn onderneming [onderneming] genoten. Volgens eiseres heeft Orionis ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het recht op aanvullende bijstand.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Overwegingen

4.1
Niet in geschil is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet aan Orionis te melden dat zij sinds 1 februari 2018 een gezamenlijke huishouding voert met [partner]. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de recente uitspraak van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:825) is het dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.2
Als eiseres de juiste inlichtingen had verstrekt, zou zij in de periode in geding met [partner] zijn aangemerkt als gezin en dus als gezamenlijk subject van bijstand. Bij de verlening van de bijstand aan het gezin zou rekening zijn gehouden met de middelen van zowel eiseres als [partner]. Er zou slechts bijstand tot de norm voor gehuwden zijn verleend als zij tezamen over ontoereikende middelen zouden hebben beschikt om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien.
4.3
Orionis heeft bij brief van 1 juni 2018 gegevens opgevraagd over de inkomsten van eiseres en [partner] om vast te kunnen stellen of er in de periode in geding recht op bijstand bestond. Eiseres en [partner] hebben vervolgens diverse stukken aangeleverd, waaronder de bankafschriften van hun privérekeningen en de zakelijke rekening van de onderneming van [partner]. Ook de salarisstroken van [partner] van zijn dienstverband bij [bedrijf] zijn overgelegd. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat Orionis aan de hand van deze stukken heeft beoordeeld of er recht op aanvullende bijstand bestond. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
4.4
Ter zitting heeft Orionis gesteld dat het niet mogelijk was het recht op bijstand vast te stellen omdat er geen jaarstukken, administratie of boekhouding van de onderneming van [partner] zijn overgelegd. [partner] heeft vervolgens, na de schorsing van het onderzoek ter zitting, alsnog een afschrift van een kasboek van zijn onderneming [onderneming] bij Orionis aangeleverd. Orionis heeft deze beoordeeld en heeft vastgesteld dat deze administratie niet overeenkomt met de inkomsten en uitgaven zoals vermeld op de eerder overgelegde bankafschriften van de zakelijke rekening. Van de zeven posten die in de beoordeelde periode in de administratie zijn opgenomen, zijn er slechts vier terug te vinden op de bankafschriften. In die periode zijn er in totaal tweeëntwintig posten op de bankafschriften te zien zijn. Van de zakelijke bankrekening worden dus ook andere kosten betaald, die niet worden geboekt in de administratie. In de verklaring die [partner] op 20 januari 2020 in reactie op de beoordeling van Orionis heeft overgelegd, stelt hij dat hij de onderneming samen met zijn broer runt en dat bepaalde stortingen en uitgaven op de zakelijke rekening van hem zijn. Dit heeft hij echter niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Bovendien stelt [partner] zelf dat hij het bedrijf bij aanvang meer zag als hobby en dat hij nog lerende was, waardoor de administratie mogelijk niet helemaal op orde was en er fouten in terecht zijn gekomen. Door na te laten een deugdelijke en sluitende administratie bij te houden heeft [partner] een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen voor zijn rekening en risico dienen te blijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Orionis zich terecht op het standpunt stelt dat niet vastgesteld kan worden in hoeverre eiseres en [partner] in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden in de periode in geding.
4.5
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dat betekent dat – hoewel de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren – de intrekking en terugvordering over de periode van 1 februari 2018 tot 1 mei 2018 in stand blijven.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt Orionis ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 11 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.