ECLI:NL:RBZWB:2020:2638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 18_6744
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als beheerder ICT bij de Defensie Materieel Organisatie, en de staatssecretaris van Defensie. De staatssecretaris had aan de eiser een disciplinaire maatregel opgelegd in de vorm van een schriftelijke berisping wegens plichtsverzuim. De eiser had in 2017 een waarschuwing ontvangen en werd verweten dat hij zijn werkzaamheden niet op de voorgeschreven wijze uitvoerde, met name het niet gebruiken van de functionele e-mailbox en het niet telefonisch communiceren met collega's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de gedragingen van de eiser terecht als plichtsverzuim heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiser herhaaldelijk was gewezen op zijn verantwoordelijkheden en dat zijn gedrag de bedrijfsvoering schaadde. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde schriftelijke berisping niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6744 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. A.J. Vis,
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 8 augustus 2017 heeft de staatssecretaris medegedeeld voornemens te zijn aan eiser een disciplinaire maatregel op te leggen.
Eiser heeft bij brief van 25 augustus 2017 zijn zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar gemaakt.
In het besluit van 12 september 2017 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris eiser een disciplinaire straf opgelegd in de vorm van een schriftelijke berisping. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 17 oktober 2017 is eisers zienswijze besproken.
Bij besluit van 24 november 2017 heeft de staatssecretaris het primaire besluit van 8 augustus 2017 gehandhaafd.
In het besluit van 22 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden middels een skypeverbinding op 14 mei 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. Y.J. Foliant en [vertegenwoordiger] namens de staatssecretaris.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is sinds 1 oktober 2010 geplaatst in de functie van beheerder ICT met als rol incidentcoördinator (IC) bij de afdeling End User Services (EUS). Deze afdeling valt onder Infrastructuur & Services (I&S) van de Defensie Materieel Organisatie (DMO). Onder I&S valt ook de afdeling Service Desk Defensie (SDD) van het cluster Operations Control (OPC). In een e-mail van 17 maart 2016 is aan medewerkers van EUS, waaronder eiser, medegedeeld dat de IC-werkzaamheden van EUS per 1 april 2016 worden herbelegd bij SDD. Vanaf die datum is eiser ook aangestuurd door de leidinggevenden van I&S/SDD. De taken van de IC werden niet gewijzigd, maar uitgebreid en de werkprocessen werden geüniformeerd. Een element was dat zoveel mogelijk telefonisch gecommuniceerd zou worden met collega’s van de SDD en de afhandelgroepen. Een ander element was dat eiser gebruik moest maken van een functionele e-mailbox. Er is op 30 maart 2017 een aanvullende werkinstructie IC SDD opgesteld over het gebruik van de functionele e-mailbox, de (telefonische) bereikbaarheid, het gebruik van het Cisco-toestel en MSLync. Op 25 mei 2016 heeft eiser een functie-introductiegesprek gehad met het unithoofd I&S.
In verschillende gesprekken en e-mailberichten is eiser gewezen op onder andere de afspraken omtrent zijn bereikbaarheid en het gebruik van de functionele e-mailbox.
Eiser is bij e-mailbericht van 29 juni 2017 officieel gewaarschuwd.
Bij besluit van 12 september 2017 (primair besluit) is aan eiser een schriftelijke berisping opgelegd, met toepassing van artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie (hierna: BARD). Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat gebleken is dat eiser weigert zijn werkzaamheden uit te voeren op de voorgeschreven wijze. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2. Tussen partijen is in geschil of aan eiser terecht een disciplinaire maatregel is opgelegd in de vorm van een schriftelijke berisping.
3. In artikel 99, eerste lid, van het BARD is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft.
In artikel 99, tweede lid, van het BARD is bepaald dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 100, eerste lid en onder a, van het BARD is de schriftelijke berisping een disciplinaire straf, welke kan worden opgelegd.
4. Eiser betwist de gestelde gedragingen alsmede dat deze gedragingen als (toerekenbaar) plichtsverzuim kunnen worden gekwalificeerd. Als dit anders zou zijn, dan is de opgelegde straf volgens eiser niet evenredig aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De staatssecretaris had kunnen en moeten volstaan met een waarschuwing. Een en ander klemt te meer nu de staatssecretaris in het bestreden besluit aangeeft niet uit te sluiten dat in de nabije toekomst verdere rechtspositionele maatregelen zullen volgen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak (zie onder andere ECLI:NL:CRVB:2020:1007) voor het bewijs van plichtsverzuim geldt, dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
5.2.
De staatssecretaris heeft aan het plichtsverzuim ten grondslag gelegd dat eiser niet de aan hem opgedragen werkzaamheden verricht. In de beslissing op bezwaar en ter zitting heeft de staatssecretaris gesteld dat eiser twee gedragingen verweten worden, namelijk 1) het niet gebruik maken van de functionele e-mailbox van de SDD en 2) het niet zoveel mogelijk telefonisch communiceren met collega’s van de SDD en de afhandelgroepen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken, met name de gespreksverslagen en e-mailberichten, deze gedragingen voldoende zijn komen vast te staan.
Uit deze stukken blijkt dat eiser meerdere malen is gewezen op de werkafspraken in verband met de herbelegging van de werkzaamheden bij SDD. Met eiser zijn afspraken gemaakt over zijn taken, het inloggen op Cisco en zijn bereikbaarheid per telefoon. Uit de overgelegde e-mailberichten en gespreksverslagen volgt, dat eiser zich hieraan herhaaldelijk niet heeft gehouden. Eiser was meerdere malen niet bereikbaar per telefoon, was niet ingelogd op Cisco en reageerde niet op MSLync-berichten en berichten van zijn leidinggevende
Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
5.4.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van plichtsverzuim. Weliswaar is geen sprake van een reorganisatie, maar dat neemt niet weg dat de verschuiving van taken, zoals in dit geval is gebeurd, valt onder de vrijheid van inrichting van een werkorganisatie. Dit zijn zaken die uit bijvoorbeeld efficiencyoverwegingen tussendoor gewijzigd kunnen worden. Dit betekent dat eiser zich had moeten houden aan de opdrachten van zijn leidinggevende en de gemaakte werkafspraken. Eiser is van deze wijzigingen op de hoogte gebracht.
5.5.
Uit de stukken blijkt voorts dat eiser tijdens gesprekken en in e-mailberichten bij herhaling is gewezen op wat van hem werd verwacht ten aanzien van zijn taken, wijze van communiceren en bereikbaarheid. Niet is gebleken dat eiser zich heeft geconformeerd aan deze relatief eenvoudige instructies en de met hem gemaakte afspraken. Ook is eiser gewezen op de gevolgen van zijn gedrag, namelijk dat het de bedrijfsvoering schaadt, dat processen stagneren en dat zijn collega’s een grotere werklast hebben. Desondanks heeft eiser ook daarna niet zijn gedrag aangepast, zelfs niet nadat [naam persoon] , zijn voormalig leidinggevende van EUS, op het verzoek van eiser van 4 april 2017, deze verschuiving van taken heeft bevestigd bij e-mailbericht van 12 april 2017.
5.6.
De staatssecretaris heeft dan ook terecht de gedragingen van eiser aangemerkt als plichtsverzuim.
6. Eiser heeft niet gesteld dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Afgezien hiervan heeft de bedrijfsarts bij brief van 22 februari 2018 aan eiser en zijn commandant medegedeeld dat hij geen ziekte of gebrek kan aannemen als oorzaak voor de gedragingen van eiser. Dit betekent dat de staatssecretaris bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen.
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat een schriftelijke berisping in het onderhavige geval niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Een schriftelijke berisping is de lichtste disciplinaire straf. Anders dan eiser stelt, hoefde de staatssecretaris geen aanleiding te zien om met een waarschuwing te volstaan. Eiser heeft immers al op 29 juni 2017 een waarschuwing gekregen maar dit heeft onvoldoende effect gehad.
8. De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.