ECLI:NL:RBZWB:2020:2637
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling functioneren ambtenaar binnen Defensie en de rechtsgeldigheid van de negatieve beoordeling
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020, werd het beroep van eiser tegen de negatieve beoordeling van zijn functioneren door verweerder, het Clusterhoofd Operations Control (OPC), ongegrond verklaard. Eiser, werkzaam als beheerder ICT, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 6 maart 2018, waarin zijn functioneren over de periode van 25 mei 2016 tot 28 januari 2018 als 'onvoldoende' was beoordeeld. Het bestreden besluit van 18 september 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, leidde tot deze rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat de beoordeling op voldoende gronden berustte. Eiser had aangevoerd dat hij niet gehoord was door de tweede beoordelaar en dat de beoordeling op onjuiste wijze tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat de tweede beoordelaar, de commandant of een door de commandant aangewezen functionaris, bevoegd was en dat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn leidinggevende. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling niet alleen op basis van de formele regels, maar ook op basis van de inhoudelijke argumenten van verweerder, voldoende onderbouwd was.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om het beroep gegrond te verklaren, ondanks een zorgvuldigheidsgebrek in de hoorplicht. Dit gebrek werd gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser in de bezwaarfase had aangegeven niet gehoord te willen worden. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.