ECLI:NL:RBZWB:2020:2637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 18_7366
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functioneren ambtenaar binnen Defensie en de rechtsgeldigheid van de negatieve beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020, werd het beroep van eiser tegen de negatieve beoordeling van zijn functioneren door verweerder, het Clusterhoofd Operations Control (OPC), ongegrond verklaard. Eiser, werkzaam als beheerder ICT, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 6 maart 2018, waarin zijn functioneren over de periode van 25 mei 2016 tot 28 januari 2018 als 'onvoldoende' was beoordeeld. Het bestreden besluit van 18 september 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de beoordeling op voldoende gronden berustte. Eiser had aangevoerd dat hij niet gehoord was door de tweede beoordelaar en dat de beoordeling op onjuiste wijze tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat de tweede beoordelaar, de commandant of een door de commandant aangewezen functionaris, bevoegd was en dat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn leidinggevende. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling niet alleen op basis van de formele regels, maar ook op basis van de inhoudelijke argumenten van verweerder, voldoende onderbouwd was.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om het beroep gegrond te verklaren, ondanks een zorgvuldigheidsgebrek in de hoorplicht. Dit gebrek werd gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser in de bezwaarfase had aangegeven niet gehoord te willen worden. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/7366 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. A.J. Vis,
en

het Clusterhoofd Operations Control (OPC), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2018 (primaire besluit) heeft verweerder eiser beoordeeld over het beoordelingstijdvak 25 mei 2016 tot 28 januari 2018. Het totaaloordeel luidt: onvoldoende.
In het besluit van 18 september 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden middels een skypeverbinding op 14 mei 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. Y.J. Foliant en [vertegenwoordiger] namens verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 oktober 2010 geplaatst in de functie beheerder ICT met als rol incidentcoördinator (IC) bij de afdeling End User Services (EUS). Deze afdeling valt onder Infrastructuur & Services (I&S) van de Defensie Materieel Organisatie (DMO). Onder I&S valt ook de afdeling Service Desk Defensie (SDD) van het cluster Operations Control (OPC). In een e-mail van 17 maart 2016 is aan medewerkers van EUS, waaronder eiser, medegedeeld dat de IC-werkzaamheden van EUS per 1 april 2016 worden herbelegd bij SDD. Vanaf die datum is eiser ook aangestuurd door de leidinggevenden van I&S/SDD. De taken van de IC werden niet gewijzigd, maar uitgebreid en de werkprocessen werden geüniformeerd. Een element was dat zoveel mogelijk telefonisch gecommuniceerd zou worden met collega’s van de SDD en de afhandelgroepen. Een ander element was dat eiser gebruik moest maken van een functionele e-mailbox. Er is op 30 maart 2017 een aanvullende werkinstructie IC SDD opgesteld over het gebruik van de functionele e-mailbox, de (telefonische) bereikbaarheid, het gebruik van het Cisco-toestel en MSLync.
In verschillende gesprekken en e-mailberichten is eiser gewezen op onder andere de afspraken omtrent zijn bereikbaarheid en het gebruik van de functionele e-mailbox.
Eiser is bij e-mailbericht van 29 juni 2017 officieel gewaarschuwd.
Bij besluit van 12 september 2017 is aan eiser een schriftelijke berisping opgelegd, met toepassing van artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie (hierna: BARD).
Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 90a van BARD eisers functioneren met het totaaloordeel ‘onvoldoende’ beoordeeld. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht eisers functioneren als onvoldoende heeft beoordeeld.
3. Ingevolge artikel 90a, eerste lid, van het BARD wordt, indien de commandant of de ambtenaar dit wenselijk vindt, een beoordeling opgemaakt. De ambtenaar dient daartoe een aanvraag in bij de commandant.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt de ambtenaar beoordeeld omtrent de wijze waarop hij zijn functie heeft vervuld en omtrent zijn gedrag in relatie tot die functie, gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling is gebaseerd op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoordelen ambtenaar.
Ingevolge het zesde lid wordt de beoordeling opgemaakt door een eerste en in beginsel een tweede beoordelaar. Als eerste beoordelaar treedt op de functionele chef van de ambtenaar. De tweede beoordelaar is de commandant dan wel een door de commandant aangewezen functionaris. In geval de commandant is opgetreden als eerste beoordelaar, treedt in beginsel als tweede beoordelaar op de functionele chef van de commandant.
Ingevolge het achtste lid, aanhef en onder c krijgt de ambtenaar na het opmaken van de beoordeling de gelegenheid zijn bedenkingen tegen de omtrent hem opgemaakte beoordeling binnen 2 weken schriftelijk bij de tweede beoordelaar kenbaar te maken, tenzij er geen tweede beoordelaar is; indien er geen tweede beoordelaar is, worden de bedenkingen kenbaar gemaakt bij de eerste beoordelaar.
Ingevolge het negende lid van dit artikel wordt nadat de beoordeling door de tweede beoordelaar is vastgesteld, aan de ambtenaar een afschrift verstrekt. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing indien er sprake is van één beoordelaar.
Ingevolge het tiende lid stelt onze Minister beleidsregels ten aanzien van het opmaken en vaststellen van beoordelingen alsmede het beoordelingsformulier volgens welke de ambtenaar wordt beoordeeld.
4. Eiser voert aan dat hij in dienst is als beheerder ICT met als rol IC bij EUS. De beoordeling is volgens eiser op onjuiste wijze tot stand gekomen. Hij is niet afgenomen door het bevoegde gezag, althans dit was voor hem volstrekt onduidelijk. Eiser stelt voorts niet gehoord te zijn door de tweede beoordelaar, waardoor hem niet duidelijk is gemaakt dat en waarom de tweede beoordelaar wel bevoegd was.
Deze beroepsgrond kan niet slagen. Uit het dossier blijkt dat de beoordeling is opgemaakt door [naam persoon] unitmanager I&S. [naam persoon] staat in een hiërarchische verhouding tot eiser aangezien zowel de afdelingen EUS als SDD onder de unit I&S vallen.
Eisers stelling dat voor hem onduidelijk was wie zijn leidinggevende precies was en [naam persoon] daarom niet bevoegd was, volgt de rechtbank niet. Uit de door verweerder overgelegde e-mailberichten blijkt dat aan eiser is gecommuniceerd over de herverdeling van werkzaamheden, onder andere bij het e-mailbericht van 17 maart 2016. Dit blijkt ook duidelijk uit het door [naam persoon] aan eiser gestuurde e-mailbericht van 7 november 2016. Zoals de rechtbank bij uitspraak van heden in de zaak BRE 18/6744 AW heeft geoordeeld, is het herstructureren van een werkorganisatie op deze wijze niet als reorganisatie aan te merken, maar valt dit onder de vrijheid van inrichting van een werkorganisatie. Het had eiser naar het oordeel van de rechtbank duidelijk kunnen en moeten zijn wie zijn leidinggevende is aan wie hij verantwoording af moet leggen. Ter zitting is onbetwist gesteld dat ook in het personeelssysteem was vastgelegd wie de leidinggevende van eiser is. [naam persoon] was dan ook bevoegd de beoordeling ten aanzien van eiser op te stellen.
De tweede beoordelaar is op grond van artikel 90a, zesde lid, van het BARD de commandant dan wel een door de commandant aangewezen functionaris. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat [naam persoon2] , plaatsvervangend clusterhoofd OPC, niet bevoegd was om als tweede beoordelaar op te treden. De beoordeling is naar het oordeel van rechtbank dan ook bevoegd opgemaakt door [naam persoon] en vastgesteld door [naam persoon2] .
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij door de tweede beoordelaar gehoord had moeten worden.
Deze beroepsgrond is in zoverre terecht, dat op grond van artikel 20, tweede lid, van de Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen defensie (versie 1, 9 februari 2016) de tweede beoordelaar eiser inderdaad had moeten horen alvorens de beoordeling vast te stellen. Ter zitting is door verweerder gesteld dat deze Beleidsregel is ingetrokken. Verweerder heeft dat echter niet onderbouwd met een intrekkingsbesluit en de rechtbank kan uit de op internet gepubliceerde MP-Bundels, met name MP 32-102, niet afleiden dat deze Beleidsregel vóór het nemen van het primaire besluit is ingetrokken. Het moet er daarom voor worden gehouden, dat de Beleidsregel op dat moment van kracht was. Afgezien hiervan staat op het beoordelingsformulier duidelijk vermeld, dat eiser gehoord zou worden door de tweede beoordelaar. Nu dat niet is gebeurd, is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het aannemelijk is dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in de bezwaarfase namelijk uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij niet gehoord wenste te worden, waaruit blijkt dat het belang om te worden gehoord voor eiser kennelijk niet groot was. Hierin is dan ook geen reden gelegen het beroep gegrond te verklaren.
6. Eiser voert voorts aan, dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Ten aanzien van punt 8a stelt eiser dat het hem niet duidelijk was dat hij kon worden aangestuurd door leidinggevenden van de SDD. Met betrekking tot punt 8b stelt eiser dat de Cisco-tooling géén controlemiddel mag zijn. De bezwaren van eiser ten aanzien van punt 8c worden ten onrechte vertaald als een bevestiging van zijn houding. Uit niets blijkt echter dat is geprobeerd in der minne het kennelijke belang van de instructies en werkafspraken aan eiser duidelijk te maken. Ten aanzien van punt 9 stelt eiser dat hij e-mailberichten van [naam persoon] ongelezen in zijn mailbox had staan omdat hem niet duidelijk was dat [naam persoon] zijn unitmanager is. Er is niet concreet onderbouwd op de punten 9d tot en met 9g ingegaan. Onvoldoende inzichtelijk is hoe de afweging is gemaakt dat de beoordeling als geheel onvoldoende is.
7. Naar vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC5576) en 17 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9790), geldt als uitgangspunt dat in geval van een negatieve beoordeling het betrokken bestuursorgaan aan de hand van concrete feiten aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter onderbouwing van een waardering boven elke twijfel is verheven. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de toets kunnen doorstaan.
8. Uit de beoordeling blijkt dat eiser op meerdere onderdelen van de beoordeling, waaronder ‘kwaliteit van het door beoordeelde geleverde werk’, ‘inzet van beoordeelde’, ‘gedrag van beoordeelde’, ‘initiatief’, ‘samenwerken’, ‘verantwoordelijkheidsbesef’, ‘flexibel’ en ‘plannen en organiseren’ een onvoldoende beoordeling heeft gekregen. Ook het eindoordeel van de beoordeling is een onvoldoende.
Op grond van de overgelegde stukken heeft verweerder voldoende concrete informatie en voorbeelden aangedragen waaruit blijkt dat eiser op deze onderdelen onvoldoende functioneert. Uit deze stukken blijkt dat eiser meerdere malen is gewezen op de werkafspraken in verband met de herbelegging van de werkzaamheden bij SDD. Met eiser zijn afspraken gemaakt over zijn taken, het inloggen op Cisco –noodzakelijk voor zijn werkzaamheden- en zijn bereikbaarheid per telefoon. Uit de overgelegde e-mailberichten en gespreksverslagen volgt, dat eiser zich hieraan herhaaldelijk niet heeft gehouden. Eiser was meerdere malen niet bereikbaar per telefoon, was niet ingelogd op Cisco en reageerde niet op MSLync-berichten en berichten van zijn leidinggevende.
Verweerder heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat de beoordeling op voldoende gronden berust.
9. De conclusie is, dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
10. De rechtbank ziet in het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerde gebrek wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Ook zal de rechtbank verweerder opdragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.