ECLI:NL:RBZWB:2020:2567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 20_752
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. De eiser, een man van [leeftijd] jaar, had eerder een ZW-uitkering ontvangen na een uitval vanuit een WW-uitkering in verband met diffuse pijnklachten en onvoldoende gecontroleerde hypertensie. Het UWV had op 7 juni 2019 besloten om de uitkering van eiser per 14 juli 2019 te beëindigen, na een eerstejaars ZW-beoordeling. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, maar het UWV verklaarde zijn bezwaren ongegrond in een bestreden besluit op 23 december 2019.

Tijdens de zitting op 12 juni 2020 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische rapportages van de UWV-artsen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 juli 2019 rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de UWV-artsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun conclusies.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV standhield. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de stelling dat zijn belastbaarheid was onderschat konden onderbouwen. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/752 ZW

uitspraak van 16 juni 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd na een eerstejaars ZW-beoordeling met ingang van 14 juli 2019.
In het besluit van 23 december 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 juni 2020. Partijen zijn, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiser is een [leeftijd]-jarige man die voorheen heeft gewerkt als [functie] voor 37 uur per week. Hij is uitgevallen vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) op 14 juni 2018 in verband met diffuse pijnklachten, wisselend aanwezig in voeten, heupen, armen, schouders en nek. Er is sprake van een onvoldoende gecontroleerde essentiële hypertensie en spierpijnklachten in met name de nek, doortrekkend naar het hoofd. Bij besluit van 8 april 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 13 september 2018.
In het primaire besluit heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 14 juli 2019. Volgens het UWV kan eiser op 13 juni 2019 meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Omvang geschil
2. In geschil is of het UWV terecht eisers ZW-uitkering heeft beëindigd per
14 juli 2019.
Wettelijk kader
3. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip 'zijn arbeid' verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgenees-kundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Toetsingskader
4. Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat geen recht meer op een ZW-uitkering.
Medische beoordeling
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een AIOS verzekeringsgeneeskundige, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsgeneeskundige heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch en lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. Eiser heeft zich ziekgemeld met klachten bij een onvoldoende gecontroleerde essentiële hypertensie (hoge bloeddruk) en spierklachten in met name de nek, doortrekkend naar het hoofd. De verzekeringsgenees-kundige rapporteert dat bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden aan de nek. Oriënterend psychiatrisch onderzoek toont wat onregelmatigheden in eisers gedragingen. Eiser geeft zelf echter aan dat hij zich goed voelt en psychisch geen klachten ervaart. Eisers medische klachten zijn nu deels nog aanwezig maar de acute klachten zijn adequaat behandeld. Eiser heeft nog restklachten waar rekening mee gehouden moet worden in de belastbaarheid. Hij is aangewezen op werk waarbij hij niet continue fysiek zwaar wordt belast omdat hij dit momenteel niet vol kan houden. Lichte beperkingen op hoogfrequent zwaar tillen en een hele dag zitten en staan zijn daarom aan de orde. Ook worden statische bewegingen van de nek afgeraden. Verder wordt frequente fysieke piekbelasting ontraden. Als laatste moet in de werkomgeving een toilet aanwezig zijn en moet hij de vrijheid hebben om deze te gebruiken wanneer hij dit nodig acht. Een urenbeperking is conform de criteria van de standaard niet aan de orde.
Eisers beperkingen en de belastbaarheid zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 mei 2019.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de (primaire) verzekeringsgeneeskundige in voldoende mate rekening heeft gehouden met eisers klachten bij het opstellen van de beperkingen voor het verrichten van arbeid. Gezien de mate en ernst van de medische aandoening zijn de gestelde beperkingen passend, afdoende en adequaat. De fysiek zwaarder belastende factoren zijn in afdoende mate afgegrensd. Verder is rekening gehouden met een beperkte psychische belastbaarheid en wordt rekening gehouden met de fysieke omstandigheden. De activiteiten die eiser verricht zoals vermeld bij de dagbesteding, ondersteunen deze conclusie. Verder is er bij eiser geen medische noodzaak voor een urenbeperking conform de betreffende standaard. Er is namelijk geen sprake van een aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen, zoals een ernstige hart- of longziekte of een zeer ernstige psychiatrische ziekte. Er is ook geen sprake van een indicatie tot preventie omdat (fulltime) werken zou leiden tot schade aan de gezondheid. Evenmin is sprake van een verminderde beschikbaarheid voor arbeid door tijdopslokkende therapie (zoals meerdere dagen dagbehandeling per week). Meer of aanvullende beperkingen zijn vanuit de feitelijk bestaande medische problemen en de beschreven ernst daarvan kortom niet te verantwoorden. De in bezwaar ingebrachte medische informatie geeft geen reden om meer of zwaardere beperkingen aan te nemen op de datum in geding.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapportages van de UWV-artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Zij hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De (primaire) verzekeringsgeneeskundige heeft eiser gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Daarnaast heeft ook de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek gedaan en bezien of de conclusies van de verzekeringsgeneeskundige houdbaar zijn.
Eiser heeft aangevoerd dat dit onderzoek in de bezwaarfase onvoldoende was. Volgens eiser heeft geen deugdelijke heroverweging plaatsgevonden omdat de verzekeringsarts b&b eiser niet heeft onderzocht tijdens de hoorzitting en niet veel meer heeft gedaan dan protocollair bekijken of zijn collega het goed heeft gedaan.
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:900) kan de enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts b&b heeft volstaan met dossieronderzoek en dat zelfstandig medisch onderzoek van een betrokkene door de verzekeringsarts bezwaar en beroep achterwege is gelaten niet leiden tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar.
In deze zaak heeft de verzekeringsarts b&b eisers bezwaren tegen het primaire besluit betrokken bij de beoordeling en gemotiveerd waarom de door de primaire arts aangenomen beperkingen recht doen aan zijn belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b heeft in eisers bezwaren terecht geen aanleiding gezien voor een nader medisch onderzoek, zodat hij heeft kunnen beslissen hiervan af te zien. Hierbij is van belang dat eiser in bezwaar geen (nieuwe) medische informatie heeft overgelegd.
Uit de onderzoeksgegevens, (her)overwegingen en conclusie van de verzekeringsarts b&b blijkt bovendien dat sprake is van een zelfstandig oordeel, waarin de verzekeringsarts b&b onder meer ingaat op de beoordeling van de verschillende onderdelen zoals de primaire verzekeringsgeneeskundige die gemaakt heeft. De verzekeringsarts b&b komt weliswaar tot dezelfde conclusie als de primaire verzekeringsgeneeskundige, maar uit de inhoud en de formulering van de overwegingen blijkt dat deze niet één op één zijn overgenomen en dat deze voortkomen uit een eigen onderzoek.
5.4
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor de conclusie dat de UWV-artsen eisers belastbaarheid onjuist hebben ingeschat. Eiser heeft gesteld dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem ingebrachte medische gegevens en dat hij minder belastbaar is dan zoals aangenomen door het UWV, maar eiser heeft deze stelling niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. Eiser heeft ook niet aangegeven of geconcretiseerd op grond van welke medische informatie zou moeten blijken dat zijn beperkingen zouden zijn onderschat, en evenmin tot welke conclusies dit zou moeten leiden.
5.5
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 22 mei 2019.
Geschiktheid voor de functies en mate van arbeidsongeschiktheid
6.1.
De besluitvorming van het UWV is, voor zover die ziet op de arbeidsdeskundige beoordeling, gebaseerd op rapportages van een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV.
6.2.
De arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Medewerker postbezorging (intern) (Sbc-code 315140), Administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133) en Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053). Na onderzoek in de bezwaarfase heeft de arbeidsdeskundige b&b een tweetal functies laten vervallen, en de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid : Wikkelaar elektromagnetische producten (Sbc-code 267053), Productie medewerker metaalwarenfabriek (Sbc-code 24140) en Medewerker logistiek (Sbc-code 111220).
6.3.
De rechtbank ziet geen reden om te concluderen dat de voor eiser in de bezwaarfase geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Eiser heeft ook geen beroepsgronden gericht op de arbeidsdeskundige beoordeling van het UWV.
Mate van arbeidsongeschiktheid
7. Op basis van de inkomsten die hij met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 14 juli 2019.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 16 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.