ECLI:NL:RBZWB:2020:2567
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling door UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. De eiser, een man van [leeftijd] jaar, had eerder een ZW-uitkering ontvangen na een uitval vanuit een WW-uitkering in verband met diffuse pijnklachten en onvoldoende gecontroleerde hypertensie. Het UWV had op 7 juni 2019 besloten om de uitkering van eiser per 14 juli 2019 te beëindigen, na een eerstejaars ZW-beoordeling. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, maar het UWV verklaarde zijn bezwaren ongegrond in een bestreden besluit op 23 december 2019.
Tijdens de zitting op 12 juni 2020 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische rapportages van de UWV-artsen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 juli 2019 rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de UWV-artsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun conclusies.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV standhield. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de stelling dat zijn belastbaarheid was onderschat konden onderbouwen. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.