ECLI:NL:RBZWB:2020:249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6131 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van Opiumwet

Op 24 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen het besluit van de burgemeester van Terneuzen om haar woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 19 november 2019 besloten de woning voor een periode van zes maanden te sluiten, omdat er in de woning drugs en verboden wapens waren aangetroffen. Verzoekster ontkende betrokkenheid bij de aangetroffen drugs en stelde dat deze niet van haar waren. Tijdens de zitting op 10 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en de burgemeester gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de aanwezigheid van verboden wapens. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was, ondanks de gevolgen voor verzoekster en haar vier minderjarige kinderen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de sluiting van de woning bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6131 WET VV

uitspraak van 24 januari 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. E.W. Kempe,
en

de burgemeester van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam belanghebbende], te [woonplaats belanghebbende] .

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de woning aan [adres verzoekster] in [woonplaats verzoekster] voor de duur van 6 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 10 januari 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.F. Braem. Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Verzoekster is huurder van een woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] . De woning is eigendom van [naam belanghebbende] .
De burgemeester heeft van de politie Zeeland-West-Brabant een bestuurlijke rapportage ontvangen waarin wordt vermeld dat op 25 september 2019 in deze woning de volgende goederen zijn aangetroffen:
Keuken
- 1 zak met henneptoppen (87,8 gram)
- 1 blauw zakje met henneprestanten
- 1 glazen weckpot met henneprestanten

Tuin

- 3 hennepplanten
- lampenkast met transformator

Tuinschuurtje

- 21 assimilatielampen met kappen
- 1 dompelpomp
- 1 transformator met tijdschakelaar
- 1 kweektent

Zolderverdieping

- 1 koolstoffilter
- 1 temperatuurmeter

Eerste verdieping; kleinste slaapkamer

- luchtdrukwapen van merk UX
- airsoftgun van merk Nicky Toy

Eerste verdieping; grootste slaapkamer

- knipmes

Woonkamer

- 1 mes
- 1 groot mes met zwart handvat
- 1 lege doos van een Smith & Wesson gasdrukpistool, met hierin een flesje met balletjes munitie.
Bij brief van 15 oktober 2019 heeft de burgemeester aan verzoekster meegedeeld dat daarmee de Opiumwet is overtreden. De burgemeester heeft daarbij het voornemen kenbaar gemaakt een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekster op te leggen, waarbij zij zal worden gelast om de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 6 maanden. Verzoekster heeft een zienswijze ingediend.
Vervolgens heeft de burgemeester bij het bestreden besluit verzoekster gelast om de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van 6 maanden. Deze periode vangt aan op 12 december 2019 en duurt tot en met 12 juni 2020.
De burgemeester heeft op 3 december 2019 schriftelijk meegedeeld dat hij de werking van het bestreden besluit opschort tot de voorzieningenrechter uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening heeft gedaan.
Standpunt verzoekster
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de in de woning aangetroffen drugs niet van haar afkomstig zijn. Zij wist niet dat er drugs in de woning aanwezig waren en ontkent elke betrokkenheid hierbij. Zij wist ook niet van de overige in de woning aangetroffen spullen. Volgens verzoekster kan niet zonder meer worden vastgesteld dat er sprake zou zijn van handel in softdrugs. Er zijn geen nadere omstandigheden die daarop duiden. Verder is de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet dusdanig groot dat kan worden uitgesloten dat de drugs voor eigen gebruik is en daarom wel sprake moet zijn van handel. Voor wat betreft de door de burgemeester gestelde verzwarende omstandigheden voert verzoekster aan dat zij voor wat betreft het aangetroffen balletjespistool niet wist dat het ging om verboden wapenbezit. Het vermoeden dat zij betrokken is bij handel in softdrugs omdat [naam betrokkene] in de woning zou verblijven is niet juist. Dat de kinderen van [naam betrokkene] in de woning wonen en [naam betrokkene] als verdachte is aangemerkt betekent niet dat zij betrokken is bij de handel in softdrugs. [naam betrokkene] kwam langs voor zijn kinderen en verbleef niet alle dagen van de week en dag en nacht in de woning. Verder kan er niet van worden uitgegaan dat zij wetenschap had van de antecedenten van [naam betrokkene] . Het gaat te ver dat om haar tegen te werpen dat zij omgaat met de vader van haar kinderen. Inmiddels verblijft [naam betrokkene] in voorlopige hechtenis en komt hij dus niet meer in de woning. Niet blijkt van aanloop van en naar de woning of van overlast in de buurt. De gevolgen van het bestreden besluit zijn volgens verzoekster daarom onevenredig in verhouding met de beleidsregel te dienen doelen. Verder is volgens verzoekster onvoldoende rekening gehouden met haar persoonlijke belangen. Zij is moeder van vier minderjarige kinderen die allen in de woning verblijven. Er is een gegronde vrees dat zij met haar kinderen op straat komt te staan en haar bijstandsuitkering wordt stopgezet. Het is voor een groot gezin lastig om vervangende huisvesting te vinden en het is voor familie ook lastig een groot gezin in huis te halen. Het is dan ook nog de vraag of het gezin kan worden onderhouden. Ook haar familie leeft van een bijstandsuitkering. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Beoordelingskader voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Wettelijk kader
4. Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 3 van de Opiumwet is bepaald dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst II.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. …. .
Beleidsregel
5. De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in het ‘Damocles Beleid 2017 Gemeente Terneuzen’ (de beleidsregel). Volgens §.3.4.2 van de beleidsregel volgt bij een eerste constatering van de verkoop dan wel de aanwezigheid van meer dan een kleine handelshoeveelheid softdrugs (meer dan 20 hennepplanten of 30 gram softdrugs) in een woning een sluiting voor een periode van drie maanden.
In § 3.4.3 van de beleidsregel is daarnaast opgenomen dat bij een overtreding van artikel 13b Opiumwet lokale feiten en omstandigheden aanleiding kunnen geven om af te wijken.
Aan de afweging om af te wijken spelen onder meer en voor zover van belang de volgende indicatoren een rol:
e. er is sprake van verboden wapenbezit en/of aanwezigheid van verboden wapens als bedoeld in de Wet wapens en munitie;
f. er is een vermoeden van betrokkenheid van de eigenaar/bewoner/betrokkene(n);
g. er is een vermoeden dat de eigenaar/bewoner/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten ten aanzien van de Opiumwet en/of Wet wapens en munitie en/of antecedenten op het gebied van geweld tegen personen of zaken, bedreiging of diefstal en dergelijke.
Bevoegdheid van de burgemeester
6. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning een middel als bedoeld in lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning van verzoekster een zak met henneptoppen (87,8 gram) is aangetroffen. Hennep is een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet. Het is vaste jurisprudentie dat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting van een woning niet mag uitoefenen bij de enkele aanwezigheid van drugs. Gelet op de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen: voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt evenwel aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. (Zie o.a. ECLI:NL:RVS:2019:3907, r.o. 3.1, ECLI:NL:RVS:2015:2388, r.o. 5.2.1 en ECLI:NL:RVS:2018:2206 r.o. 4.5.) Omdat in dit geval 87,8 gram henneptoppen zijn aangetroffen, mocht de burgemeester er gelet op het voorgaande in beginsel vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Uit diezelfde jurisprudentie blijkt dat het aan de rechthebbende op het pand is om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig waren. Door verzoekster wordt niet gesteld dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor eigen gebruik was. De stelling dat de hoeveelheid aangetroffen softdrugs niet dusdanig groot is dat kan worden uitgesloten dat het voor eigen gebruik is, is daartoe onvoldoende. Dat betekent dat de burgemeester ingevolge artikel 13b van de Opiumwet in beginsel bevoegd is om handhavend op te treden en de woning te sluiten.
Verzwarende omstandigheden
7. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verzwarende omstandigheden, zoals bedoeld in § 3.4.3 van de beleidsregel, op grond waarvan kan worden afgeweken van § 3.4.2. en de woning kan worden gesloten voor zes in plaats van drie maanden. De burgemeester heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat sprake is van a) verboden wapenbezit en/of aanwezigheid van verboden wapens als bedoeld in de Wet wapens en munitie, b) een vermoeden van betrokkenheid van verzoekster en c) een vermoeden dat verzoekster verkeert in kringen van personen met antecedenten ten aanzien van de Opiumwet, en/of Wet wapens en/of antecenten op het gebied van geweld tegen personen of zaken, bedreiging of diefstal en dergelijke. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester desgevraagd verklaard dat de aanwezigheid van verboden wapens de meest zwaarwegende verzwarende omstandigheid betreft.
De voorzieningenrechter ziet in wat door verzoekster is aangevoerd ten aanzien van het verboden wapenbezit geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt bestuurlijke rapportage, waaruit blijkt dat in de woning van verzoekster onder andere een luchtdrukwapen en een airsoftgun zijn aangetroffen en dat dit verboden wapens zijn. De door verzoekster uitgesproken onduidelijkheid ten aanzien van de vraag of sprake is van een overtreding van de Wet wapens en munitie is daartoe onvoldoende. De burgemeester zal daar in de beslissing op bezwaar wel nader op in moeten gaan.
De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot het voorlopig oordeel dat de burgemeester bij het nemen van het bestreden besluit op grond van de aanwezigheid van verboden wapens in redelijkheid heeft mogen uitgaan van een verzwarende omstandigheid.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
8. Tussen partijen is verder in geschil of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in haar beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (ECLI:NL:RVS:2019:2912). In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is ook van belang of feitelijke handel heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning of daarbij behorende erven. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen (ECLI:NL:RVS:2019:4083).
Noodzaak sluiting
9. Verzoekster betwist dat sluiting noodzakelijk is. Niet is aangetoond dat vanuit de woning is gehandeld en/of dat sprake is van overlast. Verder is de woning niet gelegen in een kwetsbare woonwijk.
Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat feitelijk vanuit de woning is gehandeld. De enkele stelling dat “het een feit van algemene bekendheid is dat [naam betrokkene] in drugs handelt” zoals namens de burgemeester ter zitting naar voren is gebracht, is daartoe onvoldoende. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat sprake is van overlast of dat de woning is gelegen in een kwetsbare woonwijk.
Dit laat evenwel onverlet dat de (algemene) redenen om tot sluiting over te gaan – met name dat dient te worden opgetreden tegen het in gevaar brengen van de openbare orde en veiligheid en de omstandigheid dat door feitelijke sluiting aan omwonenden en de maatschappij in het algemeen wordt getoond dat er tegen drugs(handel) wordt opgetreden – wel aanwezig zijn. In dit verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat de politie niet alleen hennep heeft aangetroffen, maar ook een lucht- en een gasdrukwapen en een lege doos van een gasdrukpistool met daarin een flesje met balletjes munitie. Bovendien vindt de voorzieningenrechter het relevant dat verzoekster in 2016 na het aantreffen van een zelfde combinatie van hennep en lucht- en gasdrukwapens door de burgemeester is gewaarschuwd dat een volgende keer tot sluiting van de woning zal worden overgegaan en verzoekster door deze feiten haar toenmalige woning heeft moeten verlaten. Deze waarschuwing heeft er niet toe geleid dat verzoekster er zorg voor heeft gedragen dat zij en haar kinderen niet nogmaals het risico liepen hun woning te moeten verlaten. De door verzoekster naar voren gebrachte contra-indicaties zijn naar het oordeel van voorzieningenrechter onder deze omstandigheden niet zodanig dat de noodzaak om de woning te sluiten ontbreekt.
Evenredigheid
10. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk kan worden geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
Verwijtbaarheid
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Het is niet aannemelijk dat verzoekster geen kennis had van de in de keuken achter de magnetron aangetroffen henneptoppen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat het zakje met deze henneptoppen er pas de vorige avond laat is neergelegd door [naam betrokkene] en zij het die ochtend niet heeft gezien omdat zij haast had om de kinderen naar school te brengen. De voorzieningenrechter vindt dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verzoekster niets wist van (grotere hoeveelheden) drugs in haar woning. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er op dat op meerdere plaatsen in de keuken henneprestanten zijn aangetroffen. Bovendien neem de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals hiervoor al is vermeld, in de (vorige) woning van verzoekster eerder softdrugs zijn aangetroffen en zij hiervoor een waarschuwing heeft ontvangen. Tegen deze achtergrond had van verzoekster verwacht mogen worden dat zij extra oplettend is ten aanzien van de aanwezigheid van softdrugs in haar woning.
Gevolgen van de sluiting
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoekster genoemde omstandigheden onvoldoende aanleiding vormen om sluiting van de woning onevenredig te achten. Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoners de woning moeten verlaten. De voorzieningenrechter heeft in aanmerking genomen dat het voor kinderen van belang is dat zij in een stabiele en veilige omgeving opgroeien en dat het verliezen van je (t)huis gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van kinderen, maar het gegeven dat kinderen hun woning moeten verlaten, wordt op zichzelf volgens vaste jurisprudentie niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt (ECLI:NL:RVS:2018:1174). Deze omstandigheid is door de burgemeester namelijk al meegewogen bij het opstellen van het beleid. Niet gesteld is dat verzoekster en/of haar kinderen een bijzondere binding hebben met de woning. Uit de omstandigheid dat de kinderen behoefte hebben aan een stabiele, veilige woonomgeving volgt niet dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid van de woning dat zij niet tijdelijk ergens ander zouden kunnen verblijven.
In het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Verdrag inzake de rechten van het kind is het wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (ECLI:NL:RVS:2018:4046). De burgemeester dient zich echter wel te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat verzoekster niet in staat is om vervangende woonruimte (bij haar moeder) te regelen, maar als dat toch het geval zou blijken, is namens de burgemeester verklaard dat voor verzoekster en haar kinderen woonruimte beschikbaar is bij de ‘Veilige Opvang’ te Sas van Gent. De burgemeester heeft zich hiermee naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Daarom zal zij het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.