ECLI:NL:RBZWB:2020:2487

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2194
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot naturalisatie op basis van gewijzigde personalia en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie. Eiseres had op 14 januari 2019 een verzoek ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen, maar dit werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de eis van vijf jaar aaneengesloten verblijf in Nederland op basis van de juiste personalia. Eiseres had haar persoonsgegevens gewijzigd in de Basisregistratie Personen, maar de staatssecretaris stelde dat deze wijziging leidde tot een herstart van de termijn voor het vereiste verblijf.

Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte de eis van vijf jaar verblijf verbond aan de juiste personalia en dat zij had vertrouwd op informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die stelde dat haar verblijfstatus niet zou wijzigen door de naamswijziging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het beleid correct had toegepast en dat de afwijzing van het verzoek tot naturalisatie terecht was. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres niet voldoende waren om de afwijzing te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor schadevergoeding, omdat eiseres geen schade had geleden door de onjuiste informatieverstrekking. De uitspraak van de rechtbank was dat het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2194 RWNL

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2019 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van eiseres om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
In het besluit van 1 april 2019 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een skypeverbinding op 14 mei 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en de schoonzus van eiseres [naam tolk] als tolk, en mr. J.D. Sidler namens de staatssecretaris.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiseres op 14 november 2017 haar persoonsgegevens heeft gewijzigd in de Basisregistratie Personen (BRP) van [naam] , geboren op [geboortedatum1] te [geboorteplaats1] naar [naam eiseres] , geboren op [geboortedatum2] te [geboorteplaats2]
2. Tussen partijen is in geschil of de staatssecretaris terecht het verzoek tot naturalisatie van eiseres heeft afgewezen, omdat eiseres nog geen vijf jaar aaneengesloten toelating in Nederland heeft gehad op basis van de juiste personalia.
3. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat zij niet voldoet aan het vereiste in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN).
4. Volgens eiseres is niet gebleken dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om aan de eis van vijf jaren hoofdverblijf onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek tot naturalisatie te verbinden dat men dit verblijf heeft op basis van de juiste personalia. De staatssecretaris treedt buiten zijn kaders door de bedoeling van de wetgever onbevoegd aan te vullen. De RWN is duidelijk. De besluitvorming is onjuist en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 november 2010 ziet op een andere situatie. In het geval van eiseres is er nimmer enige consequentie verbonden aan het gegeven dat zij haar naam heeft gewijzigd. De staatssecretaris verbindt in de werkinstructie 2012/5 bredere gevolgen aan de uitspraak dan de Afdeling heeft beoogd.
Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op 12 september 2018 is contact opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) door de schoonzus van eiseres. Er is toen aangegeven dat door de naamswijziging van eiseres niet de verblijfsstatus en verblijfsduur wijzigt. Pas op 13 september 2018 is de aanvraag verzonden aan de IND. De inhoud van het telefoongesprek is dan ook van belang geweest voor het indienen van de aanvraag. Eiseres mocht er op vertrouwen dat de informatie van de IND juist was.
Tot slot doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule. Er is sprake van een misslag van de zijde van de staatssecretaris. Eiseres heeft hierdoor € 881,- legeskosten betaald. Eiseres verzoekt schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de RWN verleent de Kroon, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die ten minste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft.
Ingevolge artikel 10 van de RWN kan in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
5.2.
Volgens de toelichting in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) is artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN bedoeld om te voorkomen dat een vreemdeling rechten opbouwt in een periode dat hij geen recht heeft om in het Koninkrijk te verblijven. Toelating in Nederland als bedoeld in de RWN doet zich voor indien de verzoeker rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). De verzoeker moet dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aantonen. Volgens de Handleiding is het vereiste van vijf jaar hoofdverblijf in Nederland gesteld om enige garantie te verschaffen dat een bepaalde mate van inburgering tot stand is gekomen en dat de verzoeker in het Koninkrijk wil blijven wonen.
Verder is in de toelichting van de Handleiding over artikel 10 van de RWN opgenomen dat dit artikel de mogelijkheid van naturalisatie biedt wanneer aan bepaalde in de Rijkswet zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer ‘bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn om van die voorwaarden af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. In concreto kan worden gedacht aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een functie waarvoor het Nederlanderschap is vereist of gewenst en eventueel hun echtgenoten/partners. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.
5.3.
Volgens de IND-werkinstructie nr. 2012/5 (hierna: de werkinstructie) leidt een niet-verschoonbare identiteitswijziging in het algemeen tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning, maar ligt dat bij de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Ranov) genuanceerder. In geval van identiteitswijziging waardoor geen twijfel is ontstaan omtrent de identiteit van de vreemdeling, begint de termijn van toelating en hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, opnieuw te lopen vanaf het moment dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op basis van zijn juiste persoonsgegevens. Volgens de werkinstructie is van identiteitswijziging sprake indien een vreemdeling na het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van de Ranov zijn identiteitsgegevens heeft gewijzigd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: de BRP).
Ingeval zich een verschoonbare (minieme) identiteitswijziging voordoet, is in principe geen sprake van een hernieuwde start van de termijn van toelating en hoofdverblijf. In de werkinstructie is - niet limitatief - weergegeven in welke situaties zich een minieme wijziging voordoet, bijvoorbeeld indien een wijziging in de naam te maken heeft met een kennelijke verschrijving, met vertaal-/transcriptieproblemen of met een naamsketen/namenreeks.
6. De rechtbank overweegt dat het door de staatssecretaris gehanteerde beleid, zoals neergelegd in het hiervoor weergegeven onderdeel van de werkinstructie, de grenzen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet te buiten gaat. De staatssecretaris heeft dit artikel op juiste wijze uitgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Afdeling. [1]
Eiseres heeft haar voornamen, achternaam, geboortedatum en geboorteplaats gewijzigd, zodat van een minieme, verschoonbare identiteitswijziging naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is. De wijziging van persoonsgegevens heeft op 14 november 2017 plaatsgevonden. Dit betekent dat eiseres, ten tijde van het verzoek tot naturalisatie in 2018, nog niet voldeed aan het vereiste dat zij op basis van de juiste persoonsgegevens ten minste vijf jaar voorafgaand aan het verzoek, toelating in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
7. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de staatssecretaris toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de staatssecretaris in haar geval die bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
Eiseres stelt dat op 12 september 2018 namens haar contact is opgenomen met de IND met de vraag of de wijziging van haar persoonsgegevens gevolgen heeft voor haar aanvraag tot naturalisatie. De gemeente zou namelijk tegen haar hebben gezegd dat zij met het wijzigen van haar persoonsgegevens weer 5 jaar rechtmatig verblijf moet aantonen voor de aanvraag tot naturalisatie. Dit blijkt uit de overgelegde telefoonnotitie. Door [naam medewerker] , medewerker bij de IND, is medegedeeld dat de informatie die door de gemeente is verstrekt niet juist is. Door deze medewerker is medegedeeld dat door de wijziging van persoonsgegevens de verblijfstatus en -duur niet wijzigt.
De rechtbank stelt vast dat door de IND aan eiseres onjuiste informatie is verstrekt. Weliswaar heeft de staatssecretaris aan de gemeente Bergen op Zoom op 30 augustus 2018 een ‘Bericht omtrent toelating’ gezonden met daarin wel de juiste informatie, maar niet duidelijk is of de medewerker van de gemeente dit bericht van de staatssecretaris aan eiseres heeft getoond bij het informeren van eiseres. Nu dit niet vast staat en eiseres van een medewerker van de IND, het bevoegde orgaan, andere informatie heeft ontvangen, mocht eiseres er redelijkerwijs van uitgaan dat de telefonisch verstrekte informatie juist was.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres ook veronderstellen dat degene die de mededeling deed de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Zoals blijkt uit de telefoonnotitie heeft eiseres contact opgenomen met de IND, het orgaan dat namens de staatssecretaris ook naturalisatieverzoeken behandelt, en heeft zij een duidelijke vraag gesteld omtrent haar verzoek tot naturalisatie. Nu de behandelaar zonder voorbehoud haar vraag heeft beantwoord, mocht eiseres van de juistheid van dit antwoord uitgaan en kan deze uitlating aan de staatssecretaris worden toegerekend.
Eiseres mocht dan ook, gelet op het voorgaande, de gerechtvaardigde verwachting hebben dat de wijziging van haar persoonsgegevens haar verblijfstatus/ -duur in het kader van de naturalisatieprocedure niet zou wijzigen.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, de gerechtvaardigde verwachtingen er niet toe kunnen leiden dat het verzoek tot naturalisatie wordt toegewezen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, van dusdanig groot gewicht is dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor de staatssecretaris wel de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiseres schade heeft geleden door de onjuiste informatieverstrekking. Uit de stukken blijkt dat eiseres op 22 augustus 2018 de aanvraag heeft ingevuld en de leges heeft betaald. Daaraan kan de latere mededeling van 12 september 2018 niet afdoen.
8. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep niet slagen. In het onderhavige geval is sprake geweest van een niet volledig correcte informatievoorziening, wat niet gelijk is aan een ernstig ambtelijk verzuim, zoals bedoeld in de toelichting op dit artikel in de Handleiding, zodat geen aanleiding bestaat tot toepassing van de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Vanwege de ongegrondverklaring van het beroep is er geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook heeft dit tot gevolg dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 12 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:104) onder 3.3. en 17 juni 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:1850) onder 3.1.