5.3.Volgens de IND-werkinstructie nr. 2012/5 (hierna: de werkinstructie) leidt een niet-verschoonbare identiteitswijziging in het algemeen tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning, maar ligt dat bij de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Ranov) genuanceerder. In geval van identiteitswijziging waardoor geen twijfel is ontstaan omtrent de identiteit van de vreemdeling, begint de termijn van toelating en hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, opnieuw te lopen vanaf het moment dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op basis van zijn juiste persoonsgegevens. Volgens de werkinstructie is van identiteitswijziging sprake indien een vreemdeling na het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van de Ranov zijn identiteitsgegevens heeft gewijzigd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: de BRP).
Ingeval zich een verschoonbare (minieme) identiteitswijziging voordoet, is in principe geen sprake van een hernieuwde start van de termijn van toelating en hoofdverblijf. In de werkinstructie is - niet limitatief - weergegeven in welke situaties zich een minieme wijziging voordoet, bijvoorbeeld indien een wijziging in de naam te maken heeft met een kennelijke verschrijving, met vertaal-/transcriptieproblemen of met een naamsketen/namenreeks.
6. De rechtbank overweegt dat het door de staatssecretaris gehanteerde beleid, zoals neergelegd in het hiervoor weergegeven onderdeel van de werkinstructie, de grenzen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet te buiten gaat. De staatssecretaris heeft dit artikel op juiste wijze uitgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Afdeling.
Eiseres heeft haar voornamen, achternaam, geboortedatum en geboorteplaats gewijzigd, zodat van een minieme, verschoonbare identiteitswijziging naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is. De wijziging van persoonsgegevens heeft op 14 november 2017 plaatsgevonden. Dit betekent dat eiseres, ten tijde van het verzoek tot naturalisatie in 2018, nog niet voldeed aan het vereiste dat zij op basis van de juiste persoonsgegevens ten minste vijf jaar voorafgaand aan het verzoek, toelating in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
7. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de staatssecretaris toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de staatssecretaris in haar geval die bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
Eiseres stelt dat op 12 september 2018 namens haar contact is opgenomen met de IND met de vraag of de wijziging van haar persoonsgegevens gevolgen heeft voor haar aanvraag tot naturalisatie. De gemeente zou namelijk tegen haar hebben gezegd dat zij met het wijzigen van haar persoonsgegevens weer 5 jaar rechtmatig verblijf moet aantonen voor de aanvraag tot naturalisatie. Dit blijkt uit de overgelegde telefoonnotitie. Door [naam medewerker] , medewerker bij de IND, is medegedeeld dat de informatie die door de gemeente is verstrekt niet juist is. Door deze medewerker is medegedeeld dat door de wijziging van persoonsgegevens de verblijfstatus en -duur niet wijzigt.
De rechtbank stelt vast dat door de IND aan eiseres onjuiste informatie is verstrekt. Weliswaar heeft de staatssecretaris aan de gemeente Bergen op Zoom op 30 augustus 2018 een ‘Bericht omtrent toelating’ gezonden met daarin wel de juiste informatie, maar niet duidelijk is of de medewerker van de gemeente dit bericht van de staatssecretaris aan eiseres heeft getoond bij het informeren van eiseres. Nu dit niet vast staat en eiseres van een medewerker van de IND, het bevoegde orgaan, andere informatie heeft ontvangen, mocht eiseres er redelijkerwijs van uitgaan dat de telefonisch verstrekte informatie juist was.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiseres ook veronderstellen dat degene die de mededeling deed de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Zoals blijkt uit de telefoonnotitie heeft eiseres contact opgenomen met de IND, het orgaan dat namens de staatssecretaris ook naturalisatieverzoeken behandelt, en heeft zij een duidelijke vraag gesteld omtrent haar verzoek tot naturalisatie. Nu de behandelaar zonder voorbehoud haar vraag heeft beantwoord, mocht eiseres van de juistheid van dit antwoord uitgaan en kan deze uitlating aan de staatssecretaris worden toegerekend.
Eiseres mocht dan ook, gelet op het voorgaande, de gerechtvaardigde verwachting hebben dat de wijziging van haar persoonsgegevens haar verblijfstatus/ -duur in het kader van de naturalisatieprocedure niet zou wijzigen.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, de gerechtvaardigde verwachtingen er niet toe kunnen leiden dat het verzoek tot naturalisatie wordt toegewezen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, van dusdanig groot gewicht is dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor de staatssecretaris wel de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiseres schade heeft geleden door de onjuiste informatieverstrekking. Uit de stukken blijkt dat eiseres op 22 augustus 2018 de aanvraag heeft ingevuld en de leges heeft betaald. Daaraan kan de latere mededeling van 12 september 2018 niet afdoen.
8. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep niet slagen. In het onderhavige geval is sprake geweest van een niet volledig correcte informatievoorziening, wat niet gelijk is aan een ernstig ambtelijk verzuim, zoals bedoeld in de toelichting op dit artikel in de Handleiding, zodat geen aanleiding bestaat tot toepassing van de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Vanwege de ongegrondverklaring van het beroep is er geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook heeft dit tot gevolg dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.