Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving sinds 1 januari 2018 een WW-uitkering, maar het UWV stelde dat zij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019 geen recht had op deze uitkering. Dit werd bevestigd in een betaalspecificatie van 4 september 2019 en een daaropvolgend bestreden besluit van 8 oktober 2019, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De zitting die op 25 maart 2020 gepland stond, kon niet doorgaan vanwege de coronamaatregelen. Partijen stemden in met een schriftelijke afhandeling van de zaak. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 mei 2020 gesloten. Eiseres betoogde dat het korten van de uitbetaalde vakantiedagen op haar WW-uitkering leidde tot een kennelijk onredelijk resultaat, en verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank overwoog dat het UWV in beginsel mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij eiseres kan aantonen dat deze onjuist zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht het inkomen van eiseres over de maand augustus 2019 heeft vastgesteld, inclusief vakantiebijslag. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op een WW-uitkering in de genoemde periode, en wees haar verzoek om schadevergoeding af. Het beroep werd ongegrond verklaard.