ECLI:NL:RBZWB:2020:2342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
02-150224-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Los
  • A. Speekenbrink
  • J. Gillesse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en bezit van harddrugs

Op 1 maart 2017 vond er een verkeersongeval plaats in Oud Gastel waarbij de verdachte, als bestuurder van een Fiat Punto, een fietser aanreed. De verdachte had eerder getankt zonder te betalen en was op de vlucht geslagen. Tijdens de achtervolging reed hij met een veel te hoge snelheid over een fietspad, waar hij de fietser raakte, die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken halswervel. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bezit van harddrugs, waaronder amfetamine en GHB, op 10 juni 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig had gedragen, maar niet roekeloos. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel dat hij zich onoplettend had gedragen, maar vond hem wel schuldig aan de verkeersdelicten en het bezit van harddrugs. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een rijontzegging voor de duur van een jaar, voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de problematiek van de verdachte, waaronder zijn drugsverslaving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/150224-19, 02/191329-19 en 02/228684-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting zijn de (hoofd)zaken onder voormelde parketnummers overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 mei 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is
de vordering tot tenuitvoerlegging met voormeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht ter zake dat:
Inzake parketnummer 02/150224-19
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2017 te Oud Gastel, gemeente Halderberge als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Parallelweg Noord zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of zijn weg heeft vervolgd op het fiets/bromfietspad gelegen naast de Provincialeweg Noord wat ter plaatse was aangeduid met verkeersbord G12a (verplicht fiets/bromfietspad), en/of waarbij hij, verdachte, (nog steeds) een zodanige snelheid had dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en in botsing/aanrijding is gekomen met een fietser en/of diens fiets welke zich op bovengenoemd fiets/bromfietspad bevond, waardoor deze fietser/een ander (genaamd [naam 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk in een halswervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2017 te Oud Gastel, gemeente Halderberge als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg Noord, heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of zijn weg heeft vervolgd op het fiets/bromfietspad gelegen naast de Provincialeweg Noord wat ter plaatse was aangeduid met verkeersbord G12a (verplicht fiets/bromfietspad), en/of waarbij hij, verdachte, (nog steeds) een zodanige snelheid had dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en in botsing/aanrijding is gekomen met een fietser en/of diens fiets welke zich op bovengenoemd fiets/bromfietspad bevond, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Oud Gastel op/aan het fiets/bromfietspad gelegen naast de Parallelweg Noord, op of omstreeks 1 maart 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
Inzake parketnummer 02/191329-19
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,4 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of ongeveer 100ml GHB/4-hydroxyboterzuur, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB/4-hydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en/of GHB/4-hydroxyboterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Inzake parketnummer 02/150224-19
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1, primair
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waarbij [naam 1] (hierna: het slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de getuigenverklaringen, de verklaring van verdachte en de (medische) informatie over het letsel van het slachtoffer.
Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn auto bewust met zeer hoge snelheid over de Parallelweg Noord heeft gereden, waarna hij bewust met eveneens zeer hoge snelheid zijn weg heeft vervolgd op het fietspad. Op dat fietspad is hij in botsing gekomen met het slachtoffer op de fiets. Nu de (exacte) snelheid niet kan worden vastgesteld, kan evenmin worden vastgesteld dat hij op het fietspad met een zodanige snelheid heeft gereden dat hij niet in staat is gebleken om zijn auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover die weg vrij was, zodat verdachte van die verweten gedraging moet worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de mate van verwijtbare schuld, zoals bedoeld in artikel 6 WVW, stelt de officier van justitie dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos, gelet op de hoge eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, zodat verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken. Wel kunnen de gedragingen van verdachte worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het onder feit 1 ten laste gelegde ongeval heeft verlaten, onder meer gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Inzake parketnummer 02/191329-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van circa 10,4 gram amfetamine en circa 100 milliliter GHB, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Inzake parketnummer 02/150224-19
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1, primair
De raadsman betoogt dat kan worden bewezen dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt in de zin van artikel 6 WVW ten gevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft opgelopen, maar dat voor wat betreft de mate van verwijtbare schuld de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos en evenmin als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend. De raadsman van verdachte bepleit daarom vrijspraak van die onderdelen.
Verdachte kan worden verweten dat hij over het fietspad heeft gereden en dat hij met een te hoge snelheid heeft gereden. De exacte snelheid van verdachte ten tijde van het ongeval is niet vastgesteld en kan evenmin worden afgeleid uit de getuigenverklaringen, zodat moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij circa 50 kilometer per uur (hierna: km/u) reed toen hij in botsing kwam met het slachtoffer, zodat hij niet veel harder heeft gereden dan de - op het fietspad - toegestane maximum snelheid van 40 km/u. Daarnaast was verdachte met de verkeerssituatie ter plekke bekend en had hij gedurende de gehele rit de aandacht op de weg gericht. Verdachte had vrij zicht op het desbetreffende fietspad, welk fietspad éénrichtingsverkeer betrof en goed te overzien was. Voor wat betreft de mate van verwijtbare schuld kan daarom slechts worden bewezen dat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
Voorts stelt de raadsman dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, omdat er geen operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden en er uitzicht lijkt te zijn op volledig herstel.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2
De raadsman van verdachte refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Inzake parketnummer 02/191329-19
De raadsman van verdachte refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inzake parketnummer 02/150224-19
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1, primair:
Op 1 maart 2017 omstreeks 15:57 uur krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het Operationeel Centrum het verzoek te gaan naar de Provincialeweg Noord te Oud Gastel vanwege een verkeersongeval tussen een personenauto en een fietser. Op het fietspad ligt een man en twee meter voor de man ligt een fiets. De man blijkt [naam 1] te zijn. Er staan twee personen bij het slachtoffer. Zij geven aan [naam 2] en [naam 3] te zijn en verklaren dat zij getuige zijn geweest van het verkeersongeval. Een grijze Fiat Punto voorzien van kenteken [kenteken 1] reed op het fietspad en heeft de fietser van achteren geraakt. Het slachtoffer is met de ambulance naar het Bravis ziekenhuis in Bergen op Zoom gebracht. [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] krijgen vervolgens het verzoek om naar de [adres] in Fijnaart te gaan, omdat er naar aanleiding van de verzonden Burgernetmelding een melding is ontvangen dat het zou kunnen gaan om verdachte. De verbalisanten treffen op de parkeerplaats achter de [adres] een grijze Fiat Punto aan met kenteken [kenteken 2] . De Fiat Punto heeft aan de voorzijde flinke schade. De kentekenplaten blijken door middel van drie ijzeren haakjes bevestigd zodat deze eenvoudig verwisseld kunnen worden. Vervolgens komt er een man aanlopen die zich legitimeert als verdachte en verklaart dat de Fiat Punto op naam van zijn vader staat, maar dat hij erin rijdt.
Op 2 maart 2017 omstreeks 10:15 uur belt verdachte naar het politiebureau. Hij vertelt verbalisant [verbalisant 3] dat hij wordt gezocht en zich wil melden. [2] Op 26 juni 2017 is verdachte door de politie gehoord.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 1 maart 2017 na een ruzie met zijn werkgever thuis de kentekenplaten van de Fiat Punto heeft verwisseld en daarna bewust zonder betalen is weggereden bij het [tankstation] waar hij had getankt. Verdachte werd vervolgens door de eigenaar van het tankstation en diens zoon in een auto achterna gezeten en op enig moment heeft verdachte zijn auto stilgezet. Toen de bestuurder van de andere auto naast hem kwam staan, voelde dat voor verdachte als een bedreigende situatie en is hij vol gas weggereden. Verdachte reed het fietspad op, omdat je verderop, via dat fietspad en de berm, de weg op kon rijden, maar toen was daar ineens die fietser. Verdachte wist dat hij op het fietspad niet met de auto mocht rijden. Verdachte is vol op de rem gegaan toen hij de fietser zag en heeft getoeterd. Hij heeft de fietser op het fietspad aangereden. Voor zover verdachte hard kon rijden, heeft hij dat ook gedaan. Waar 80 km/u is toegestaan reed verdachte 120 km/u. Hij denkt dat hij 50 km/u reed toen hij de fietser raakte. [3]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat een klant van zijn tankstation met een grijze Fiat Punto voorzien van kenteken [kenteken 1] had getankt en met hoge snelheid tegen het verkeer in bij het tankstation weg reed, zonder dat hij had betaald. De getuige heeft de Fiat achtervolgd en moest moeite doen om deze bij te houden. De getuige denkt dat verdachte 150 km/u reed waar 80 km/u was toegestaan. De Fiat is bij de rotonde van de N268 en de Parallelweg Noord even gestopt. Toen getuige bijna bij hem was, ging de man er weer vandoor. De Fiat reed de Parallelweg Noord op en reed weer plankgas. De Parallelweg Noord buigt in een 90-gradenbocht af naar rechts en gaat rechtdoor over in een fietspad. De getuige zag dat de Fiat rechtdoor, zonder af te remmen, het fietspad op reed. Net na het begin van het fietspad is een oversteekplaats voor fietsers. De getuige zag dat daar net een fietser aan het oversteken was en dat de Fiat met de linker voorzijde de fietser van opzij raakte. De getuige zag dat de Fiat nog een manoeuvre maakte. Waarschijnlijk om de fietser te ontwijken. De getuige zag dat de fietser en de fiets los van elkaar over de Fiat heen vlogen en dat de fietser hard het asfalt raakte. De getuige zag dat de Fiat in zijn manoeuvre nog een verkeersbord raakte met de rechter voorzijde en dat de Fiat daarna, zonder dat de getuige de remlichten aan zag gaan, hard doorreed. [4]
Ook is [naam 3] als getuige gehoord. Hij reed met zijn vader achter een grijze Fiat Punto aan. Zijn vader moest erg hard rijden om bij de Fiat te komen. Ze reden zeker harder dan is toegestaan. Na een korte stop is de Fiat weer met veel gas weggereden. De man reed vol gas op een smalle weg. De getuige zag dat de Fiat rechtdoor het fietspad opreed. Vanuit zijn ooghoeken zag de getuige een fietser van links aankomen. Hij zag dat de Fiat nog wel een manoeuvre maakte om de fietser te ontwijken, maar het was al te laat. De getuige zag dat de Fiat de fietser raakte en dat de fietser met zijn fiets de lucht in vloog over de Fiat heen. De getuige zag nog heel even de remlichten van de Fiat aan gaan na het ongeval, maar de Fiat reed daarna weer met zeer hoge snelheid door. [5]
Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden en dit onderzoek wijst onder meer uit dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op een vrijliggend fiets-/bromfietspad, gelegen aan de Provincialeweg Noord, en dat het fiets-/bromfietspad staat aangegeven met het bord G12a van bijlage 1 van het RVV 1990. Kort na het begin van het fiets-/bromfietspad en kort voor de plaats van het ongeval bevindt zich een verharde doorgang vanaf het fiets-/bromfietspad naar de rijbaan. [6] De toegestane maximumsnelheid ter plaatse is 40 km/u. [7] In de rechterberm van het fiets-/bromfietspad is een rijspoor aangetroffen, dat is veroorzaakt door de rechterwielen van een auto. [8] De profilering van het bandspoor komt visueel overeen met de profilering van de rechter achterband van de Fiat Punto. [9] Het forensisch onderzoek wijst voorts uit dat uit de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen de vermoedelijke toedracht kan worden geconcludeerd. Deze is dat de fietser en de bestuurder van de auto hebben gereden over het fiets-/bromfietspad van de Provincialeweg Noord in de richting van Fijnaart en dat deze auto met de linker voorzijde tegen de achterzijde van de fiets is gebotst. [10]
Het slachtoffer is in het ziekenhuis onderzocht en behandeld. Uit de letselbeschrijving van forensisch geneeskundige J. Vrencken volgt dat hij informatie heeft ingewonnen bij de behandelend orthopeed Van Kollenburg van het Bravis ziekenhuis. Het slachtoffer heeft een botbreuk in de tweede nekwervel. Naar verwachting zal deze breuk volledig herstellen, maar het slachtoffer moet daarvoor minimaal drie maanden een harde nekkraag dragen. [11]
Op 20 maart 2017 heeft het slachtoffer verklaard dat hij ook een hoofdwond en letsel bij zijn oor heeft opgelopen, waarvoor respectievelijk twaalf en acht hechtingen zijn gezet. [12]
snelheid
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de exacte snelheid van het voertuig van verdachte ten tijde van het ongeval niet kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt echter op basis van voornoemde getuigenverklaringen vast dat verdachte voorafgaand aan het ongeval en ten tijde van het ongeval met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 40 kilometer per uur. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat ook verdachte heeft verklaard dat hij hard, vol gas, heeft gereden waar dat kon en voor zover de auto dat kon. Hij heeft de fietser volgens zijn verklaring met 50 km/u geraakt nadat hij nog had geremd. Dat verdachte voorafgaande aan de aanrijding heeft geremd, vindt geen steun in de getuigenverklaringen. Het forensisch onderzoek wijst bovendien uit dat er in de rechterberm op de plaats van het verkeersongeval slechts een rijspoor van de auto van verdachte is aangetroffen. Er zijn ter plaatse geen remsporen aangetroffen. Voorts staat op grond van het forensisch onderzoek vast dat verdachte de fiets van achteren heeft geraakt, zodat de fietser al op het fietspad moet hebben gereden toen hij met zijn auto op het fietspad reed. Verdachte had de fietser dus moeten zien. Verdachte reed naar het oordeel van de rechtbank dan ook met veel te hoge snelheid om tijdig te kunnen stoppen.
schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos in de zin van artikel 175 lid 2 WVW. Verdachte is weliswaar met zijn auto met zeer hoge snelheid, zonder te remmen, het fietspad opgereden, maar de rechtbank is van oordeel dat uit de overige omstandigheden in het dossier niet kan worden afgeleid dat hij bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel heeft veronachtzaamd. Zo is onder meer niet gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval zijn aandacht op geheel andere zaken dan het verkeer had gericht. Uit de getuigenverklaringen volgt dat verdachte nog heeft geprobeerd het slachtoffer te ontwijken toen hij hem zag. Verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Verdachte was op de vlucht en heeft daarbij risico’s genomen. Gedurende zijn vlucht heeft verdachte een aantal maal een verkeerde beslissing genomen. Verdachte is er met zeer hoge snelheid vandoor gegaan. Onderweg is hij nog kort gestopt om daarna weer met zeer hoge snelheid weg te rijden. Vervolgens is verdachte ook met erg hoge snelheid het fietspad opgereden, waardoor hij niet tijdig kon stoppen voor het slachtoffer dat net was overgestoken en op het fietspad reed. Onder deze omstandigheden leidt de combinatie van de gedragingen van verdachte tot het oordeel van de rechtbank dat hij zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich onoplettend heeft gedragen, omdat hij nog wel is uitgeweken toen hij de fietser zag. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Aard van het letsel
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel wegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het verkeersongeval een flinke hoofdwond opgelopen, die is gehecht met twaalf hechtingen, een wond bij zijn oor die is gehecht met acht hechtingen en een breuk in zijn tweede nekwervel, waarvoor hij drie maanden een harde nekkraag heeft moeten dragen. Het slachtoffer heeft ook een week in het ziekenhuis doorgebracht. Op de tenlastelegging is alleen de wervelbreuk opgenomen. Hoewel het om ernstig letsel gaat, is uit het dossier niet gebleken dat sprake is geweest van operatief ingrijpen en valt volledig herstel van de breuk te verwachten. De actuele medische situatie van het slachtoffer blijkt niet uit het dossier en daarmee ontbreekt ook informatie omtrent een eventuele medische eindtoestand. Daarom kan niet worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van dat onderdeel wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen; [13]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 mei 2020. [14]
Inzake parketnummer 02/191329-19
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen; [15]
- het NFI-rapport inzake amfetamine; [16]
- het NFI-rapport inzake GHB; [17]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 mei 2020. [18]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Inzake parketnummer 02/150224-19
1. primair
op 1 maart 2017 te Oud Gastel, gemeente Halderberge, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Parallelweg Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en zijn weg heeft vervolgd op het fiets/bromfietspad gelegen naast de Provincialeweg Noord wat ter plaatse was aangeduid met verkeersbord G12a (verplicht fiets/bromfietspad), en waarbij hij, verdachte, (nog steeds) een zodanige snelheid had dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze weg vrij was en in botsing/aanrijding is gekomen met een fietser en diens fiets welke zich op bovengenoemd fiets/bromfietspad bevond, waardoor deze fietser (genaamd [naam 1] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Oud Gastel op het fiets/bromfietspad gelegen naast de Parallelweg Noord, op 1 maart 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [naam 1] ) letsel en schade was toegebracht;
Inzake parketnummer 02/191329-19
op 10 juni 2019 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,4 gram amfetamine en ongeveer 100ml GHB/4-hydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en GHB/4-hydroxyboterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de tiende regel van het ten laste gelegde feit 1, primair, met parketnummer 02/150224-19 weggevallen het woord “weg”. De rechtbank herstelt deze omissie en leest die zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien de taakstraf niet dan wel niet naar behoren wordt verricht, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Verder vordert de officier van justitie aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor een periode van twee jaar. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, het reclasseringsrapport en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt dat bij de strafoplegging onder meer rekening moet worden gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van “aanmerkelijke schuld”, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), het tijdsverloop, de open en meewerkende houding van verdachte en het reclasseringsrapport. Verdachte kan zich vinden in een voorwaardelijke straf met voorwaarden, maar dan met begeleiding vanuit Reclassering Nederland in plaats van Novadic-Kentron. Het opleggen van een rijverbod acht de raadsman overbodig, omdat verdachte niet beschikt over een rijbewijs, en een dadelijke uitvoerbaarheidsverklaring van de voorwaarden acht de raadsman niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 1 maart 2017 als bestuurder van een Fiat Punto zeer onvoorzichtig gedragen. Hij is met een vooropgezet plan gaan tanken zonder te betalen en vervolgens op de vlucht geslagen. Hierbij heeft hij met zeer hoge snelheid over de openbare weg gereden en is hij vervolgens met hoge snelheid een fietspad opgereden met de bedoeling om zijn achtervolgers van zich af te schudden. Op het fietspad is hij in botsing gekomen met het slachtoffer op de fiets als gevolg waarvan het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft met zijn gedragingen niet de verantwoordelijkheid genomen die van hem als bestuurder van een motorrijtuig verwacht mocht worden, met alle gevolgen van dien. Na dit verkeersongeval heeft verdachte zich ook niet bekommerd om het slachtoffer, maar heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verder heeft verdachte zich op 10 juni 2019 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid harddrugs.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 april 2020. Hieruit volgt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor overtredingen van de WVW, maar niet op grond van artikel 6 WVW. Wel is verdachte eerder veroordeeld geweest voor het bezit van harddrugs.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 21 januari 2020.
Gebleken is dat sprake is van drie delictpatronen, waaronder verkeersmisdrijven en hard-drugsdelicten. Oorzaken waren problemen op het werk, mogelijk psychische problematiek, waaronder burn-out en psychotische kenmerken, mogelijk geldproblemen, een harddrugs-verslaving sinds zijn 14de levensjaar en contacten in het drugsmilieu. Gebleken is dat verdachte in ieder geval zijn drugsverslaving niet onder controle heeft, gelet op de terugval en het (in 2019) weer onder invloed rijden terwijl hij geen rijbevoegdheid heeft. Er is sprake van pro-crimineel gedrag. Positief is dat hij hulp van zijn ouders en partner krijgt, onderdak heeft, veelal een baan heeft en daarmee een inkomstenbron. Verdachte wil echter geen hulp meer van de verslavingszorg. Hoewel verdachte benadrukt dat de mate van drugsverslaving is verminderd en de recidive afgenomen en minder ernstig lijkt te zijn, blijft verdachte toch jaarlijks terugvallen in delictgedrag en blijft daarmee het risico op gevaar voor burgers bestaan. Daarom acht de reclassering het van belang dat de behandeling bij de GGZ-WNB wordt voortgezet, maar dan met als toezichthoudende instantie verslavingsreclassering Novadic-Kentron. Als de drugsproblematiek van verdachte toeneemt en er zonder klinisch ingrijpen een onwenselijke situatie ontstaat, dient een eventuele gedwongen opname in een afkickkliniek als stok achter de deur. De reclassering adviseert een werkstraf op te leggen en daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de recidive. Daarnaast adviseert de reclassering om een rijverbod op te leggen en de bijzondere voorwaarden alsmede het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren vanwege de grote kans op misdrijven met schade voor personen.
De rechtbank houdt voorts rekening met de landelijke oriëntatiepunten van straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Op grond daarvan zou alleen al voor overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen en sprake is van een hoge mate van schuld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en ook een onvoorwaardelijke rijontzetting voor twee jaar kunnen worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het feiten acht de rechtbank dit in beginsel een passende straf.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het feit dat er tussen de dag van het ongeval en de dag van de inhoudelijke behandeling meer dan drie jaar heeft gezeten. Nu sprake is van een schending van de redelijke termijn, zal de rechtbank een strafkorting toepassen. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat artikel 63 Sr (tweemaal) van toepassing is.
Alles tegen elkaar afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 180 uren met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden als stok achter de deur passend en geboden. Een voorwaardelijke straf maakt ook een verplichte begeleiding en behandeling bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron mogelijk en gelet op de problematiek van verdachte die blijkt uit het reclasseringsrapport acht de rechtbank dat noodzakelijk.
Hoewel verdachte thans niet beschikt over een (auto)rijbewijs, zal de rechtbank aan verdachte een rijontzegging van een jaar opleggen voor het geval verdachte voor het einde van de proeftijd opnieuw over een rijbewijs kan beschikken. Anders dan is gevorderd, zal de rechtbank deze ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen, mede vanwege het lange tijdsverloop sinds het ongeval heeft plaatsgevonden en het aan verdachte op te leggen rijverbod, zoals dat hierna aan de orde komt.
De rechtbank zal derhalve aan verdachte opleggen een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, indien de taakstraf niet dan wel niet naar behoren wordt verricht, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het reclasseringsrapport, waaronder ook het rijverbod. De rechtbank bepaalt hierbij dat dit rijverbod niet zal gelden voor bromfietsen omdat op deze manier het vervoer van verdachte naar zijn werk, voor zover dit per bromfiets plaatsvindt, niet belemmerd wordt. Uit het reclasseringsrapport volgt immers dat het behoud van het werk voor het welzijn van verdachte van groot belang is. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke rijontzegging om motorrijtuigen te mogen besturen opleggen voor de duur van een jaar en met een proeftijd van twee jaren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Gelet op het strafblad van verdachte, het reclasseringsrapport en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij nog steeds drugs gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 20 februari 2018, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6, 7, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Inzake parketnummer 02/150224-19
feit 1, primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht
dat daaruit tijdelijk ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden ontstaat;
feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de
Wegenverkeerswet 1994;
Inzake parketnummer 02/191329-19
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte voor deze feiten strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij verslavings-reclassering Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 te (4818 CJ) Breda, of een dependance op een andere standplaats, en dat verdachte zich blijft melden op afspraken met Novadic-Kentron, zo vaak en zo lang deze verslavingsreclassering dat nodig vindt om dat reclasseringstoezicht uit te voeren, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien de voor de indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als Novadic-Kentron dat nodig vindt, laat verdachte zich opnemen
in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
* dat verdachte wordt verboden om als bestuurder van een motorvoertuig - met uitzondering van een bromfiets - deel te nemen aan het verkeer;
- geeft opdracht aan verslavingsreclassering Novadic-Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 20 februari 2018 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/228684-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Los, voorzitter, mr. Speekenbrink en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 mei 2020.
Mr. Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017047773 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, Afdeling infrastructuur, Team verkeer, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en door- genummerd van 1 tot en met 95.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 65.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 15 mei 2020.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 18 en 19.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 20 en 21.
6.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelicten, pagina 29.
7.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 3.
8.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelicten, pagina 36.
9.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelicten, pagina 40.
10.Het proces-verbaal Forensische Onderzoek Verkeersdelicten, pagina 48.
11.Het geschrift, te weten de letselbeschrijving, pagina 92.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 66.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019134962 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, Afdeling infrastructuur, Team verkeer, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en door- genummerd van 1 tot en met 26.
14.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 15 mei 2020.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 11 en 12.
16.Het geschrift, te weten het NFI-rapport, pagina 19.
17.Het geschrift, te weten het NFI-rapport, pagina 21.
18.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 15 mei 2020.