4.3Het oordeel van de rechtbank
Inzake parketnummer 02/150224-19
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1, primair:
Op 1 maart 2017 omstreeks 15:57 uur krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het Operationeel Centrum het verzoek te gaan naar de Provincialeweg Noord te Oud Gastel vanwege een verkeersongeval tussen een personenauto en een fietser. Op het fietspad ligt een man en twee meter voor de man ligt een fiets. De man blijkt [naam 1] te zijn. Er staan twee personen bij het slachtoffer. Zij geven aan [naam 2] en [naam 3] te zijn en verklaren dat zij getuige zijn geweest van het verkeersongeval. Een grijze Fiat Punto voorzien van kenteken [kenteken 1] reed op het fietspad en heeft de fietser van achteren geraakt. Het slachtoffer is met de ambulance naar het Bravis ziekenhuis in Bergen op Zoom gebracht.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] krijgen vervolgens het verzoek om naar de [adres] in Fijnaart te gaan, omdat er naar aanleiding van de verzonden Burgernetmelding een melding is ontvangen dat het zou kunnen gaan om verdachte. De verbalisanten treffen op de parkeerplaats achter de [adres] een grijze Fiat Punto aan met kenteken [kenteken 2] . De Fiat Punto heeft aan de voorzijde flinke schade. De kentekenplaten blijken door middel van drie ijzeren haakjes bevestigd zodat deze eenvoudig verwisseld kunnen worden. Vervolgens komt er een man aanlopen die zich legitimeert als verdachte en verklaart dat de Fiat Punto op naam van zijn vader staat, maar dat hij erin rijdt.
Op 2 maart 2017 omstreeks 10:15 uur belt verdachte naar het politiebureau. Hij vertelt verbalisant [verbalisant 3] dat hij wordt gezocht en zich wil melden.Op 26 juni 2017 is verdachte door de politie gehoord.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 1 maart 2017 na een ruzie met zijn werkgever thuis de kentekenplaten van de Fiat Punto heeft verwisseld en daarna bewust zonder betalen is weggereden bij het [tankstation] waar hij had getankt. Verdachte werd vervolgens door de eigenaar van het tankstation en diens zoon in een auto achterna gezeten en op enig moment heeft verdachte zijn auto stilgezet. Toen de bestuurder van de andere auto naast hem kwam staan, voelde dat voor verdachte als een bedreigende situatie en is hij vol gas weggereden. Verdachte reed het fietspad op, omdat je verderop, via dat fietspad en de berm, de weg op kon rijden, maar toen was daar ineens die fietser. Verdachte wist dat hij op het fietspad niet met de auto mocht rijden. Verdachte is vol op de rem gegaan toen hij de fietser zag en heeft getoeterd. Hij heeft de fietser op het fietspad aangereden. Voor zover verdachte hard kon rijden, heeft hij dat ook gedaan. Waar 80 km/u is toegestaan reed verdachte 120 km/u. Hij denkt dat hij 50 km/u reed toen hij de fietser raakte.
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat een klant van zijn tankstation met een grijze Fiat Punto voorzien van kenteken [kenteken 1] had getankt en met hoge snelheid tegen het verkeer in bij het tankstation weg reed, zonder dat hij had betaald. De getuige heeft de Fiat achtervolgd en moest moeite doen om deze bij te houden. De getuige denkt dat verdachte 150 km/u reed waar 80 km/u was toegestaan. De Fiat is bij de rotonde van de N268 en de Parallelweg Noord even gestopt. Toen getuige bijna bij hem was, ging de man er weer vandoor. De Fiat reed de Parallelweg Noord op en reed weer plankgas. De Parallelweg Noord buigt in een 90-gradenbocht af naar rechts en gaat rechtdoor over in een fietspad. De getuige zag dat de Fiat rechtdoor, zonder af te remmen, het fietspad op reed. Net na het begin van het fietspad is een oversteekplaats voor fietsers. De getuige zag dat daar net een fietser aan het oversteken was en dat de Fiat met de linker voorzijde de fietser van opzij raakte. De getuige zag dat de Fiat nog een manoeuvre maakte. Waarschijnlijk om de fietser te ontwijken. De getuige zag dat de fietser en de fiets los van elkaar over de Fiat heen vlogen en dat de fietser hard het asfalt raakte. De getuige zag dat de Fiat in zijn manoeuvre nog een verkeersbord raakte met de rechter voorzijde en dat de Fiat daarna, zonder dat de getuige de remlichten aan zag gaan, hard doorreed.
Ook is [naam 3] als getuige gehoord. Hij reed met zijn vader achter een grijze Fiat Punto aan. Zijn vader moest erg hard rijden om bij de Fiat te komen. Ze reden zeker harder dan is toegestaan. Na een korte stop is de Fiat weer met veel gas weggereden. De man reed vol gas op een smalle weg. De getuige zag dat de Fiat rechtdoor het fietspad opreed. Vanuit zijn ooghoeken zag de getuige een fietser van links aankomen. Hij zag dat de Fiat nog wel een manoeuvre maakte om de fietser te ontwijken, maar het was al te laat. De getuige zag dat de Fiat de fietser raakte en dat de fietser met zijn fiets de lucht in vloog over de Fiat heen. De getuige zag nog heel even de remlichten van de Fiat aan gaan na het ongeval, maar de Fiat reed daarna weer met zeer hoge snelheid door.
Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden en dit onderzoek wijst onder meer uit dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op een vrijliggend fiets-/bromfietspad, gelegen aan de Provincialeweg Noord, en dat het fiets-/bromfietspad staat aangegeven met het bord G12a van bijlage 1 van het RVV 1990. Kort na het begin van het fiets-/bromfietspad en kort voor de plaats van het ongeval bevindt zich een verharde doorgang vanaf het fiets-/bromfietspad naar de rijbaan.De toegestane maximumsnelheid ter plaatse is 40 km/u.In de rechterberm van het fiets-/bromfietspad is een rijspoor aangetroffen, dat is veroorzaakt door de rechterwielen van een auto.De profilering van het bandspoor komt visueel overeen met de profilering van de rechter achterband van de Fiat Punto.Het forensisch onderzoek wijst voorts uit dat uit de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen de vermoedelijke toedracht kan worden geconcludeerd. Deze is dat de fietser en de bestuurder van de auto hebben gereden over het fiets-/bromfietspad van de Provincialeweg Noord in de richting van Fijnaart en dat deze auto met de linker voorzijde tegen de achterzijde van de fiets is gebotst.
Het slachtoffer is in het ziekenhuis onderzocht en behandeld. Uit de letselbeschrijving van forensisch geneeskundige J. Vrencken volgt dat hij informatie heeft ingewonnen bij de behandelend orthopeed Van Kollenburg van het Bravis ziekenhuis. Het slachtoffer heeft een botbreuk in de tweede nekwervel. Naar verwachting zal deze breuk volledig herstellen, maar het slachtoffer moet daarvoor minimaal drie maanden een harde nekkraag dragen.
Op 20 maart 2017 heeft het slachtoffer verklaard dat hij ook een hoofdwond en letsel bij zijn oor heeft opgelopen, waarvoor respectievelijk twaalf en acht hechtingen zijn gezet.
snelheid
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de exacte snelheid van het voertuig van verdachte ten tijde van het ongeval niet kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt echter op basis van voornoemde getuigenverklaringen vast dat verdachte voorafgaand aan het ongeval en ten tijde van het ongeval met een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 40 kilometer per uur. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat ook verdachte heeft verklaard dat hij hard, vol gas, heeft gereden waar dat kon en voor zover de auto dat kon. Hij heeft de fietser volgens zijn verklaring met 50 km/u geraakt nadat hij nog had geremd. Dat verdachte voorafgaande aan de aanrijding heeft geremd, vindt geen steun in de getuigenverklaringen. Het forensisch onderzoek wijst bovendien uit dat er in de rechterberm op de plaats van het verkeersongeval slechts een rijspoor van de auto van verdachte is aangetroffen. Er zijn ter plaatse geen remsporen aangetroffen. Voorts staat op grond van het forensisch onderzoek vast dat verdachte de fiets van achteren heeft geraakt, zodat de fietser al op het fietspad moet hebben gereden toen hij met zijn auto op het fietspad reed. Verdachte had de fietser dus moeten zien. Verdachte reed naar het oordeel van de rechtbank dan ook met veel te hoge snelheid om tijdig te kunnen stoppen.
schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos in de zin van artikel 175 lid 2 WVW. Verdachte is weliswaar met zijn auto met zeer hoge snelheid, zonder te remmen, het fietspad opgereden, maar de rechtbank is van oordeel dat uit de overige omstandigheden in het dossier niet kan worden afgeleid dat hij bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel heeft veronachtzaamd. Zo is onder meer niet gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval zijn aandacht op geheel andere zaken dan het verkeer had gericht. Uit de getuigenverklaringen volgt dat verdachte nog heeft geprobeerd het slachtoffer te ontwijken toen hij hem zag. Verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Verdachte was op de vlucht en heeft daarbij risico’s genomen. Gedurende zijn vlucht heeft verdachte een aantal maal een verkeerde beslissing genomen. Verdachte is er met zeer hoge snelheid vandoor gegaan. Onderweg is hij nog kort gestopt om daarna weer met zeer hoge snelheid weg te rijden. Vervolgens is verdachte ook met erg hoge snelheid het fietspad opgereden, waardoor hij niet tijdig kon stoppen voor het slachtoffer dat net was overgestoken en op het fietspad reed. Onder deze omstandigheden leidt de combinatie van de gedragingen van verdachte tot het oordeel van de rechtbank dat hij zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich onoplettend heeft gedragen, omdat hij nog wel is uitgeweken toen hij de fietser zag. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Aard van het letsel
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel wegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het verkeersongeval een flinke hoofdwond opgelopen, die is gehecht met twaalf hechtingen, een wond bij zijn oor die is gehecht met acht hechtingen en een breuk in zijn tweede nekwervel, waarvoor hij drie maanden een harde nekkraag heeft moeten dragen. Het slachtoffer heeft ook een week in het ziekenhuis doorgebracht. Op de tenlastelegging is alleen de wervelbreuk opgenomen. Hoewel het om ernstig letsel gaat, is uit het dossier niet gebleken dat sprake is geweest van operatief ingrijpen en valt volledig herstel van de breuk te verwachten. De actuele medische situatie van het slachtoffer blijkt niet uit het dossier en daarmee ontbreekt ook informatie omtrent een eventuele medische eindtoestand. Daarom kan niet worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van dat onderdeel wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 mei 2020.
Inzake parketnummer 02/191329-19
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het NFI-rapport inzake amfetamine;
- het NFI-rapport inzake GHB;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 mei 2020.