ECLI:NL:RBZWB:2020:2292

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage zorgkosten vastgesteld door CAK

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Folkers, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het CAK waarin werd medegedeeld dat zij vanaf 31 mei 2019 een hoge eigen bijdrage van € 551,08 per maand moest betalen. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 10 mei 2019, waarin een lagere eigen bijdrage van € 164,20 per maand was vastgesteld voor de periode van 31 januari 2019 tot en met 30 mei 2019.

Eiseres betwistte de hoogte van de eigen bijdrage en voerde aan dat het CAK bij de berekening geen rekening had gehouden met haar overige uitgaven, zoals huur. Tijdens de zitting op 11 mei 2020, die via een skypeverbinding plaatsvond, erkende eiseres dat de hoge eigen bijdrage in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen, maar stelde dat er sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van de regels rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde echter dat de wettelijke bepalingen dwingendrechtelijk zijn en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in dit geval.

De rechtbank concludeerde dat de eigen bijdrage correct was vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6152 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2020 in de zaak tussen

[bewindvoerderskantoor] , in de hoedanigheid van curator van

[naam eiseres] (belanghebbende), te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. F. Folkers,
en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2019 (primaire besluit) heeft het CAK aan eiseres meegedeeld dat belanghebbende de hoge eigen bijdrage per maand moet betalen vanaf 31 mei 2019.
In het besluit van 18 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2020 via een skypeverbinding. Bij het onderzoek waren aanwezig de gemachtigde van eiseres, [naam curator] (de curator van eiseres) en namens het CAK mr. S. Lalmohamed.

Overwegingen

1. Belanghebbende verblijft vanaf 31 januari 2019 in een crisisopvang van Stichting Prisma.
Met het besluit van 5 april 2019 is aan eiseres meegedeeld dat de eigen bijdrage over de periode 31 januari 2019 tot en met 30 mei 2019 € 164,20 per maand bedraagt.
Met het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat belanghebbende vanaf 31 mei 2019 een eigen bijdrage van € 551,08 per maand moet betalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het CAK de eigen bijdrage per 31 mei 2019 op goede gronden heeft vastgesteld op € 551,08 per maand.
3. Eiseres voert aan dat het soort zorg dat belanghebbende ontvangt, niet is gewijzigd. Verder is eiseres van mening dat er bij de berekening van de eigen bijdrage ten onrechte geen rekening is gehouden met de overige uitgaven (waaronder haar huur) die belanghebbende heeft. Het CAK had op grond van een zorgvuldige belangenafweging niet tot zijn besluit kunnen komen.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, in ieder geval bestaand uit het salaris van gemachtigde en het griffierecht. Zij behoudt zich het recht voor om in een nader stadium aanvullende schade/kosten aan te voeren.
4. Het wettelijk kader is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1
De opmerking in het besluit van 5 april 2019 dat de eigen bijdrage kan veranderen als de zorg verandert, ziet op de eigen bijdrage zoals deze is vastgesteld voor de periode genoemd in dat besluit, dus de periode 31 januari 2019 tot en met 30 mei 2019. Met dit besluit is niet gesteld dat de eigen bijdrage na deze periode alleen kan veranderen als de zorg verandert. De beroepsgrond dat de zorg niet is veranderd kan daarom niet slagen.
5.2
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft eiseres erkend dat de hoge eigen bijdrage in overeenstemming met de wettelijke bepalingen is vastgesteld en dat de kosten die belanghebbende heeft niet vallen onder de uitzonderingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3.2.2. van het Besluit langdurige zorg (Bbz). Eiseres is echter van mening dat er sprake is van een bijzonder geval en dat daarom moet worden afgeweken van de wettelijke bepalingen.
Ter onderbouwing van haar stelling dat er sprake is van een bijzonder geval heeft eiseres gesteld dat eiseres, ook na de vier maanden waarin de lage eigen bijdrage gold, in de crisisopvang heeft moeten blijven omdat er elders geen plaats voor haar was. Zij kon haar huurwoning niet opzeggen omdat zij anders geen uitkering en/of toeslagen meer zou ontvangen.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de bepalingen uit het Bbz dwingendrechtelijk van aard zijn en limitatief zijn gesteld. In het Bbz is geen hardheidsclausule opgenomen en het Bbz biedt ook geen ruimte om andere kosten dan bepaald in het Bbz in mindering te brengen op het bijdrageplichtig inkomen. Een belangenafweging is niet aan de orde bij bepalingen van dwingendrechtelijke aard.
Naar vaste rechtspraak zijn er bijzondere gevallen denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1303).
5.4
De rechtbank erkent dat de wettelijke bepalingen ongunstig uitpakken voor belanghebbende. Dit is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat er sprake is van een dusdanig bijzonder geval dat er sprake is van strijd met het ongeschreven recht. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat belanghebbende zelf de keuze heeft gemaakt haar huurwoning aan te houden. De stelling dat belanghebbende geen andere mogelijkheden had, omdat zij anders geen uitkering en/of toeslagen zou ontvangen is onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres met de diverse instanties overleg heeft gehad om te proberen tot een tijdelijke oplossing te komen, al dan niet met gebruikmaking van een tijdelijk briefadres. Verder acht de rechtbank nog van belang dat de periode waarover de hoge eigen bijdrage is opgelegd beperkt is gebleven tot vier maanden. Per 24 september 2019 is immers weer de lage eigen bijdrage opgelegd.
5.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed. Ter zitting heeft eiseres opgemerkt geen aanvullend schadeverzoek in te dienen. Het schadeverzoek hoeft daarom niet nader besproken te worden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 25 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wettelijk kader
Besluit langdurige zorg (Blz)
Artikel 3.3.1.1
1. De verzekerde van achttien jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.
2 De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Artikel 3.3.1.3
1. De verzekerde is de eigen bijdrage verschuldigd aan het CAK.
2 De verzekerde betaalt de eigen bijdrage binnen dertig dagen nadat het CAK het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de verzekerde een eigen bijdrage verschuldigd is, tenzij dat besluit een later tijdstip vermeldt.
3 Het CAK is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op de verzekerde met vorderingen van of op de verzekerde krachtens de wet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
4 Het CAK maakt voor de vaststelling van de eigen bijdrage gebruik van:
a. het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens;
b. gegevens van het zorgkantoor over het verstrekken van zorg als bedoeld bij of krachtens de wet aan een verzekerde waaronder, indien van toepassing, de ingangsdatum van de periode waarover een persoonsgebonden budget wordt verleend.
Artikel 3.3.2.1
1. De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:
a. de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,
b. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden in een instelling verblijven,
c. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.
2 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.419,40 per maand.
3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de eigen bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.
Artikel 3.3.2.2
1. In afwijking van artikel 3.3.2.1 bedraagt een eigen bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:
a. de ongehuwde verzekerde gedurende de eerste vier maanden van verblijf in een instelling;
b. de gehuwde verzekerden tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van vier maanden is verstreken;
c. de ongehuwde verzekerde die moet of gehuwde verzekerden tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;
d. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor de ongehuwde verzekerde, voor beide of voor een van beide gehuwde verzekerden binnen vier maanden kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd;
e. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder aan elk van hen deeltijdverblijf in een instelling heeft toegekend.
2 De eigen bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde deel van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:
a. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en wiens echtgenoot geen zorg in natura of persoonsgebonden budget ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen van wie één in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en de ander een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
c. de ongehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
d. de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt dan wel deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen, met dien verstande dat de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen de eigen bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.
3 De eigen bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste € 168,00 en niet meer dan € 881,60 per maand.
4 De eigen bijdrage wordt verminderd met € 144,20 per maand voor:
a. de ongehuwde verzekerde die een persoonsgebonden budget of een modulair pakket thuis ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen die beiden een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
c. de ongehuwde verzekerde en de gehuwde verzekerde die een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt.
5 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt de eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in het derde lid, en verminderd met het kortingsbedrag, genoemd in de aanhef van het vierde lid, indien de verzekerde per maand twintig uur of minder aan zorg in natura via een modulair pakket thuis ontvangt, indien:
a. de ongehuwde verzekerde niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen beiden een modulair pakket thuis ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis ontvangt, maar één of beiden geen persoonsgebonden budget of anderszins zorg in natura ontvangen;
c. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde die niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt, indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt;
d. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde niet tevens deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
6 Indien het vijfde lid is toegepast, vindt uiterlijk zes maanden na de voorlopige vaststelling, bedoeld in het vijfde lid, de definitieve vaststelling plaats. Indien uit de definitieve gegevens over de ontvangen zorg blijkt dat de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden ieder meer dan twintig uur aan zorg in natura via een modulair pakket thuis heeft of hebben ontvangen, vindt definitieve vaststelling plaats op grond van dit besluit zonder toepassing van het vijfde lid.
7 De onderdelen a en b van het eerste lid zijn niet van toepassing indien:
a. het een verzekerde betreft van wie het recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg in verband met een psychische stoornis krachtens zijn zorgverzekering is geëindigd omdat de krachtens de Zorgverzekeringswet geldende maximumduur voor die zorg is bereikt, of
b. het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling waarvoor de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.3.2.1 verschuldigd was of waren, of
c. het verblijf aanvangt binnen vier maanden na beëindiging van een verblijf in een instelling voor beschermd wonen waarvoor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd was of waren.
8 Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het zevende lid, worden perioden van verblijf in instellingen of waarover een persoonsgebonden budget wordt verleend samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op verzekerden die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling verblijven dan wel aan die verzekerden gedurende die perioden een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.
9 Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt:
a. een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, genoemde normbedragen, die gelden voor de verzekerden in de daarbij genoemde burgerlijke staat, waarbij die normbedragen opgehoogd worden met de voor de verzekerde op grond van het derde, vierde of vijfde lid, vastgestelde minimale eigen bijdrage; of
b. op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet geen uitkering ontvangt.
10 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de verschillende tijdsaanduidingen die per zorgvorm worden gehanteerd en de wijze waarop die meetellen voor de berekening van de urengrens, bedoeld in het vijfde en zesde lid.
Artikel 3.3.2.3, eerste lid
Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1°. 15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2°. het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;
3°. op aanvraag van de verzekerde, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
4°. de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van dat vermogen, minder dan € 20.297 bedraagt;
5°. de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn vermogen, minder dan € 20.297 bedraagt;
c. het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling over het peiljaar.