Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 22 mei 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser
,verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Standpunt UWV
Beroepsgronden eiser
Uit de brief van de revalidatiearts blijkt dat na het incident van 2 november 2018, waarbij hij na een TIA achterover is gevallen bij het opstaan vanuit een stoel, sprake was van een verslechterde toestand. Ook geeft de revalidatiearts aan dat sprake was van herstel belemmerende omstandigheden en dat een intensieve revalidatiebehandeling vereist is met een minimale duur van vier maanden. Verder is er onder andere sprake van moeilijkheden met schrijven, moeilijkheden met het uitvoeren van ADL-taken en dergelijke. Voor wat betreft de ADL-taken is eiser qua zelfzorg en lichte taken in en om het huis beperkt en niet in staat tot zware taken in en om het huis. Eiser krijgt hulp in de huishouding en hulp van zijn voormalige partner en zijn zoon bij alle ADL-taken. Ook vond dagelijks therapie plaats. Volgens eiser was er op de datum in geding wel degelijk sprake van een voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid. Ook was er geregelde oppassing en verzorging nodig en die is ook uitgevoerd, aldus eiser.
Oordeel rechtbank
5 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3893).
blijvendetoestand van hulpbehoevendheid verkeerde. Ook blijkt daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser de essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen als bedoeld in onderdeel 4.2. niet kon uitvoeren. Dat eiser op 23 januari 2019 niet in een voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeerde, wordt bovendien bevestigd in de rapportage van de verzekeringsarts b&b.
Twee maanden na het onderzoek door de primaire arts wordt door de verzekeringsarts b&b immers gerapporteerd dat eiser kan lopen, dat hij zelfstandig kan reizen, het huishouden voor een deel kan voeren, dat hij betekenisvolle contacten heeft en dat er zeker geen situatie van oppassingsbehoeftigheid is of van noodzaak tot ADL-hulp. De toestand van eiser ten tijde van de hoorzitting, zoals door de verzekeringsarts b&b beschreven, wordt door eiser niet betwist, althans eiser heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van de rapportage van de verzekeringsarts b&b. Ook heeft eiser in beroep geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat hij gedurende de periode in geding de essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen als bedoeld in onderdeel 4.2. niet kon uitvoeren.
Beslissing
W.J. Steenbergen, griffier, op 22 mei 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.