ECLI:NL:RBZWB:2020:2254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had op 9 april 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd, maar deze aanvraag werd door Orionis op 7 juni 2019 buiten behandeling gesteld. Orionis stelde dat de aanvraag niet kon worden behandeld omdat de eiser niet binnen de gestelde termijn aanvullende gegevens had aangeleverd die nodig waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. In het bestreden besluit van 22 augustus 2019 verklaarde Orionis het bezwaar van de eiser ongegrond, waarna de eiser beroep instelde tegen dit besluit.

De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. De eiser had nagelaten te reageren op verzoeken van Orionis om aanvullende informatie te verstrekken, waaronder een verklaring over zijn financiële situatie en de reden waarom hij niet langer van de stortingen van zijn ouders kon leven. De rechtbank concludeerde dat Orionis terecht had besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5072 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2019 (primaire besluit) heeft Orionis de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op 9 april 2019 heeft eiser een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd bij Orionis.
In een brief van 16 april 2019 heeft Orionis eiser uitgenodigd voor een intakegesprek op
1 mei 2019.
In een brief van 18 april 2019 heeft Orionis eiser verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken.
Eiser is niet verschenen op het intakegesprek op 1 mei 2019 en heeft geen aanvullende gegevens verstrekt.
In een brief van 7 mei 2019 heeft Orionis eiser (opnieuw) uitgenodigd voor een intakegesprek op 28 mei 2019 en hem wederom verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken.
Op 28 mei 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met eiser. Tijdens dit gesprek heeft eiser onder meer bankafschriften van zijn bankrekeningen overhandigd. Uit deze bankafschriften blijkt dat eiser op 4 oktober, 22 november, 13 december en 28 december 2019 een bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen van zijn ouders.
Eiser heeft tijdens het intakegesprek verklaard dat hij in de periode van oktober 2018 tot en met heden heeft geleefd van stortingen van zijn ouders en dat deze stortingen leningen betreffen, maar dat hij niet langer van deze stortingen kan leven.
In een brief van 28 mei 2019 heeft Orionis aan eiser bericht dat zij nog niet over voldoende gegevens beschikken om de aanvraag van eiser verder te behandelen. Orionis heeft eiser verzocht aannemelijk te maken wat de reden is dat hij niet langer van de stortingen van zijn ouders kan leven.
Eiser heeft hierop niet gereageerd.
In het primaire besluit heeft Orionis de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld omdat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft aangeleverd binnen de gestelde termijn. Orionis stelt dat zij daardoor niet kan beoordelen of eiser over onvoldoende middelen beschikt en of eiser redelijkerwijs wel over voldoende middelen zou kunnen beschikken.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Tussen partijen is in geschil of Orionis de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld.
3. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(..)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4. Orionis heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat eiser heeft nagelaten om binnen de door Orionis geboden hersteltermijn aan te tonen wat de reden is dat hij niet langer van de stortingen van zijn ouders kan leven. Daarom kan het recht op bijstand volgens Orionis niet worden vastgesteld.
Eiser voert aan dat hij tijdens het intakegesprek al heeft aangegeven dat deze leningen slechts een tijdelijke oplossing waren.
5. De rechtbank stelt voorop dat bij aanvragen om een uitkering op grond van de Participatiewet de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf rust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2846). Vast staat dat eiser in het geheel niet heeft gereageerd op het verzoek van Orionis in de brief van 28 mei 2019 om aan te tonen wat de reden is dat hij niet langer van de stortingen van zijn ouders kan leven. Aangezien de hersteltermijn daarmee ongebruikt is verstreken, kon Orionis op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb, de aanvraag buiten behandeling stellen.
Anders dan eiser kennelijk meent, is Orionis niet verplicht concreet aan eiser aan te geven hoe hij aan zijn bewijsplicht kan voldoen. Als dat voor eiser onduidelijk was, had het op zijn weg gelegen hier nader naar te informeren. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 20 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.