ECLI:NL:RBZWB:2020:2178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6191 VV + 20_6206 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd bij het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De verzoeker had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat hij niet kon aantonen dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De verzoeker heeft meerdere keren een bijstandsuitkering aangevraagd, maar telkens werd deze afgewezen door Orionis, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Participatiewet. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzingen en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn situatie was veranderd en dat hij nu wel recht had op bijstand. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/6191 PW VV en BRE 20/6206 PW VV

uitspraak van 14 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit I) van Orionis over de handhaving in bezwaar van de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/6191 PW VV.
Op 3 april 2020 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit II) heeft Orionis deze aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/6206 PW VV.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Feiten en omstandigheden

1. Verzoeker ontving een bijstandsuitkering van Orionis. Orionis heeft de bijstand bij besluit van 9 oktober 2019 met ingang van 4 augustus 2014 ingetrokken. Er is een bedrag van € 72.656,57 van verzoeker teruggevorderd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 25 november 2019 afgewezen (zaaknummer BRE 19/5355 PW VV). Daarbij is geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het [adres] , maar niet is gebleken van een gezamenlijke huishouding met [naam] . Bij besluit van 2 januari 2020 heeft Orionis verzoekers bezwaar om diezelfde reden gedeeltelijk gegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dat besluit.
Op 1 november 2019 heeft verzoeker een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 12 december 2019 heeft Orionis de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens, waaronder Paypal-afschriften, heeft overgelegd
.Verzoeker heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 3 januari 2020 afgewezen (zaaknummer BRE 19/6549 PW VV). Bij besluit van 17 februari 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft eveneens beroep ingesteld tegen dat besluit.
Op 30 december 2019 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Orionis heeft verzoeker vervolgens verschillende hersteltermijnen geboden om de nog ontbrekende gegevens over te leggen. Op 30 januari 2020 heeft verzoeker een Paypal-overzicht overgelegd
.In de rapportage van 6 februari 2020 heeft Orionis geconcludeerd dat de verklaringen en eerder aangeleverde bewijzen van verzoeker niet overeenkomen met het Paypal-overzicht. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Orionis heeft de aanvraag van verzoeker daarom bij besluit van 10 februari 2020 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij zijn aanvraag van 30 december 2019 heeft verzoeker het [adres] opgegeven als zijn uitkeringsadres. Gelet op de bevindingen uit het eerdere onderzoek in het kader van de intrekking heeft Orionis nader onderzoek gedaan. Op basis van een rapport van de sociale recherche van 28 februari 2020 komt Orionis tot de conclusie dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet heeft op het door hem opgegeven uitkeringsadres. Verzoeker heeft daarmee niet voldaan aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij besluit van 3 maart 2020 heeft Orionis het besluit van 10 februari 2020 ingetrokken en de bijstandsaanvraag van verzoeker om die reden afgewezen. Verzoeker heeft ook hier bezwaar tegen gemaakt. Het eerder ingediende verzoek om een voorlopige voorziening wordt geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 27 maart 2020 afgewezen (zaaknummer BRE 20/4733 PW VV).
Verzoeker heeft op 4 maart 2020 opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Orionis heeft de aanvraag bij besluit van 10 maart 2020 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Volgens Orionis heeft verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden bij zijn aanvraag vermeld. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij dezelfde uitspraak van 27 maart 2020 afgewezen (zaaknummer BRE 20/5370 PW VV). De voorzieningenrechter heeft verzoeker daarbij wel gevolgd in zijn stelling dat het besluit van 10 maart 2020 onvoldoende is gemotiveerd, maar heeft geoordeeld dat dit gebrek kan worden hersteld bij de heroverweging in bezwaar. Op 3 april 2020 heeft Orionis naar aanleiding van deze uitspraak verzoeker per brief gevraagd aan te geven welke wijziging in de omstandigheden zich heeft voorgedaan waardoor zijn hoofdverblijf nu wél vastgesteld kan worden. Verzoeker is verzocht deze omstandigheden aan te tonen en zijn stelling dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een bijstandsuitkering te onderbouwen. Op 7 april 2020 heeft verzoeker zijn reactie hierop kenbaar gemaakt. Volgens Orionis heeft verzoeker hiermee nog altijd niet aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres] . Bij het bestreden besluit I is het bezwaar daarom ongegrond verklaard.
Op 3 april 2020 heeft verzoeker zich opnieuw gemeld bij Orionis om een bijstandsuitkering aan te vragen. Bij brief van 9 april 2020 heeft Orionis hem een hersteltermijn gegeven om de ontbrekende gegevens voor 16 april 2020 in te leveren. Op 16 april 2020 heeft verzoeker diverse stukken overgelegd. In de rapportage van 22 april 2020 komt Orionis tot de conclusie dat hiermee nog altijd niet is aangetoond dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft op [adres] . Bij bestreden besluit II is de aanvraag van verzoeker daarom afgewezen.

Standpunt van verzoeker

2. Verzoeker stelt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres] . In zijn brief van 7 april 2020 heeft hij aangegeven dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de afwijzende beslissing van 3 maart 2020. Hij is op 3 maart 2020 gestart met het opknappen van de woning om deze bewoonbaarder te maken. Door het verrichten van onderhoud aan zijn woning is verzoeker (nog) vaker aanwezig in zijn woning en maakt deze een minder verwaarloosde indruk. Hij geeft aan dat hij niet altijd thuis is omdat hij zaken moet regelen. In zijn brief van 16 april 2020 heeft hij nogmaals aangegeven dat een aanvang is gemaakt met het opknappen van de woning. Verzoeker stelt dat er meerdere personen bereid zijn te getuigen dat hij daar daadwerkelijk woont. Orionis heeft de aanvraag zonder nader onderzoek afgewezen, terwijl zijn afwezigheid op het woonadres een van de knelpunten vormde voor bijstandsverlening. Een ander knelpunt vormde het lage energieverbruik, wat wordt veroorzaakt door zijn sobere levensstijl. Hij maakt gebruik van regenwater en verwarmt zijn woning op petroleum. Verzoeker heeft hierover naar waarheid verklaard, bij twijfel kan Orionis nader onderzoek instellen. De bankrekening van verzoeker heeft de maximale limiet van € 1000,- negatief bereikt. Hij is afhankelijk van de Voedselbank, noodzakelijke uitgaven worden voldaan door middel van leningen van familie en kennissen. Dat geeft na acht maanden problemen.

Beoordelingskader voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.

Vrijstelling betaling griffierecht

5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Verzoeker heeft verzocht om een vrijstelling van het betalen daarvan wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft verklaard de afgelopen tijd geen inkomsten te hebben gehad en ook niet te beschikken over vermogen. De voorzieningenrechter acht die verklaring aannemelijk. Het verzoek om vrijstelling wordt toegewezen, zodat verzoeker niet in verzuim is met de betaling van het griffierecht.

Overwegingen

6. Orionis heeft de bijstandsuitkering van verzoeker eerder ingetrokken omdat is geconstateerd dat hij niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres aan het [adres] . Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand (zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1670). Het is vervolgens aan verweerder om in het kader van de onderzoeksplicht de inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
7. Verzoeker heeft bij de daaropvolgende bijstandsaanvragen wederom [adres] opgegeven als zijn uitkeringsadres. Bij de aanvraag van 30 december 2019 is Orionis een nieuw onderzoek gestart. In dat kader heeft de sociale recherche waarnemingen gedaan, een huisbezoek afgelegd en onderzoek gedaan naar het verbruik van water, elektriciteit en gas. Op basis van de bevindingen uit dat onderzoek heeft Orionis geconcludeerd dat verzoeker in de periode van 30 december 2019 tot en met 3 maart 2020 nog altijd zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
Bestreden besluit I (23 april 2020) - BRE 20/6191 PW VV
8.1
In geschil is of Orionis verzoekers bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op goede gronden ongegrond heeft verklaard. De te beoordelen periode loopt van 4 maart 2020 (datum aanvraag bijstand) tot en met 10 maart 2020 (datum van het primaire besluit dat voorafging aan bestreden besluit I).
8.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Orionis zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat in de periode van 4 maart 2020 tot en met 10 maart 2020 sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden, in die zin dat in die periode wel vastgesteld kan worden dat hij zijn hoofdverblijf op [adres] heeft. Verwezen wordt allereerst naar de overwegingen van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 27 maart 2020 omtrent de omstandigheden in en rond de woning en verzoekers aanwezigheid aldaar in de periode van 30 december 2019 tot en met 3 maart 2020. Met de enkele stelling dat hij (een dag later) is begonnen met het schilderen van de buitenzijde van de woning en dat hij voornemens is het dak te repareren, heeft hij niet aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Verzoeker stelt bovendien zelf dat hij vaak afwezig is, naar eigen zeggen om zaken (geld, papierwerk, voedsel) te regelen. Verzoekers hoofdverblijf kan evenmin aan de hand van de overgelegde bankafschriften worden vastgesteld, nu daarop nauwelijks transacties te zien zijn. Hetzelfde geldt voor het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen, aangezien de daarop vermelde afvalstoffen- en rioolheffing samenhangen met het bezit van de woning; het daadwerkelijke verbruik blijkt daar niet uit. Dat verzoeker het niet eens is met de vastgestelde WOZ-waarde zoals die te zien is op het aanslagbiljet, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat het daarbij gaat om een ander wettelijk kader.
Bestreden besluit II (22 april 2020) - BRE 20/6209 PW VV
8.3
In geschil is of Orionis verzoekers nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering op goede gronden heeft afgewezen. De te beoordelen periode loopt hier van 3 april 2020 (datum aanvraag bijstand) tot en met 22 april 2020 (datum van bestreden besluit II).
8.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Orionis zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in de periode van 3 april 2020 tot en met 22 april 2020 wel zijn hoofdverblijf op [adres] had. Zijn stelling dat hij nu vaker aanwezig is omdat hij het huis aan het opknappen is, heeft hij dit keer onderbouwd met een verklaring van een buurvrouw die dit bevestigt en met foto’s van kozijnen en de (voor)deur. Zoals onder 6.3 is overwogen, is de enkele omstandigheid dat verzoeker de buitenzijde van de woning aan het opknappen is, onvoldoende om tot de vaststelling te komen dat hij daar zijn hoofdverblijf heeft. Verzoeker stelt verder dat er personen zijn die kunnen getuigen dat hij op het adres woont, maar hij heeft geen getuigenverklaringen overgelegd. De verklaring van zijn broer ziet op een lening, dit zegt niets over het hoofdverblijf van verzoeker. Nog altijd is niet duidelijk hoe vaak verzoeker daadwerkelijk in de woning aanwezig is. Ook heeft hij geen verklaring afgelegd over de staat van de woning aan de binnenzijde en de spullen die daar aanwezig zijn. Het ligt op de weg van verzoeker om aan te tonen dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen, Orionis hoeft hier bij een nieuwe aanvraag niet zonder meer weer een onderzoek naar in te stellen. In dit geval heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig aangevoerd om Orionis aanleiding te geven over te gaan tot een nieuw onderzoek naar zijn hoofdverblijf.
8.5
Nu verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn woon- en leefomstandigheden in de periode van 4 maart 2020 tot en met 10 maart 2020 dan wel in de periode van 3 april 2020 tot en met 22 april 2020 (in relevante mate) waren gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het onderzoek dat werd afgerond op 3 maart 2020, kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij zijn hoofdverblijf heeft op [adres] . Dit maakt dat de bestreden besluiten I en II in beroep respectievelijk bezwaar naar verwachting stand zullen houden.
De voorzieningenrechter benadrukt nogmaals dat dit uitdrukkelijk geen beoordeling op grond van artikel 4:6 van de Awb betreft. De aanvragen zijn ingediend ter verkrijging van bijstand met ingang van andere data, waardoor iedere aanvraag afzonderlijk (voor de betreffende periode) dient te worden beoordeeld. In dit geval heeft Orionis zich op grond van die beoordeling naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De verzoeken om een voorlopige voorziening zullen daarom worden afgewezen.
9. Tot slot wil de voorzieningenrechter aan verzoeker meegeven dat hij begrijpt dat verzoeker zich in een lastige situatie bevindt. Gelet op de reeks aan reeds gevoerde procedures is het echter raadzaam dat verzoeker zich ervan vergewist welke eisen er worden gesteld aan het (aannemen van) hoofdverblijf. Hij zou Orionis in dat kader kunnen verzoeken nader te concretiseren wat er (in zijn specifieke geval) voor nodig is om dit aan te tonen c.q. om Orionis een nieuw onderzoek in te laten stellen naar zijn woonsituatie. Als verzoeker dit niet doet en wederom een verzoek om een voorlopige voorziening indient, loopt hij de gerede kans dat de voorzieningenrechter (grotendeels) zal verwijzen naar de eerdere procedures.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.