ECLI:NL:RBZWB:2020:2090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
C/02/350894 FARK 18-5598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige tijdens coronapandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld tijdens een telehoorzitting vanwege de coronapandemie, waarbij de rechtbank de zaak als urgent heeft aangemerkt ondanks formeel bezwaar van de vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Kleijnen, verzocht om gezamenlijk gezag en een contactregeling, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M. Akça-Altun, bezwaar maakte tegen de urgentie van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de communicatie tussen de ouders niet voldoende was om gezamenlijk gezag te weigeren en dat het belang van de minderjarige voorop staat. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen, waarbij werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat er een contactregeling wordt vastgesteld. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/350894 FA RK 18-5598
datum uitspraak: 24 april 2020
Nadere beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
hierna te noemen de man,
wonende te Zevenbergen,
advocaat: mr. M.M. Kleijnen te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[verweerster] ,
hierna te noemen de vrouw
,
wonende te Oosterhout,
advocaat: mr. M. Akça-Altun te Breda,
betreffende de minderjarige
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2017.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank in deze zaak van 10 mei 2019 en de daarin
genoemde stukken;
  • de op 2 maart 2020 ontvangen rapportage van de Raad;
  • de op 6 maart 2020 ontvangen brief van de Raad met als bijlage de reactie van de
vrouw op het conceptrapport;
  • het op 20 maart 2020 ontvangen e-mailbericht van mr. Akça-Altun, met bijlagen
  • het op 20 maart 2020 ontvangen faxbericht van mr. Kleijnen;
  • het op 1 april 2020 ontvangen verweerschrift van mr. Akça-Altun.
Het verzoek is behandeld ter zitting - met gesloten deuren - van 2 april 2020.
Gelet op de recente ontwikkelingen omtrent het Coronavirus (COVID-19) heeft de Rechtspraak besloten alle rechtbanken te sluiten. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan echter wel door met dien verstande dat betrokkenen telefonisch zijn gehoord en niet in persoon. De betrokkenen zijn tijdens het telefonisch horen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze kenbaar te maken. De rechtbank wil met deze maatregelen voorkomen dat het Coronavirus verder wordt verspreid. Hoewel de rechtbank veel waarde hecht aan het horen van betrokkenen in persoon laat zij thans het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de veiligheid van haar medewerkers in het bijzonder prevaleren. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen.
Ter zitting zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Akça-Altun,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Kleijnen,
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad,
- een zittingsvertegenwoordigster van de GI.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige door de man ingediende verzoeken met het door de Raad ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling in de zaak met kenmerk C/02/369526 JE RK 20-400, zijn deze verzoekschriften ter terechtzitting gezamenlijk behandeld. In de zaak van de Raad is bij separate beschikking beslist.
1.2
Formeel bezwaar moeder tegen behandeling verzoek gezag en omgang
Namens de vrouw is formeel bezwaar gemaakt tegen de behandeling van de verzoeken van de man ten aanzien van het gezag en het vaststelling van een omgangsregeling, nu deze niet als urgent moet worden aangemerkt. Daarbij komt dat een gezagskwestie volgens de richtlijnen op www.rechtspraak.nl niet worden aangemerkt als urgent, aldus de vrouw.
Namens de man is aangevoerd dat de vrouw geen verweer voert tegen de vaststelling van de reguliere omgangsregeling zoals door de man verzocht. Het komt de man dan ook praktisch voor om de bij de vorige beschikking vastgelegde voorlopige regeling definitief te maken en dit vast te leggen in een beschikking, temeer omdat het verzoek nu al twee jaar loopt. De man verzoekt de rechtbank om de zaak, gezien het voorgaande en gelet op de samenhang tussen deze zaak en het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad voor de Kinderbescherming, wel als urgent aan te merken.
De Raad stelt zich op het standpunt dat dit verzoek van de man op zitting moet worden behandeld, gezien de verwevenheid met het verzoek tot ondertoezichtstelling, waarvan de Raad overigens ook van mening is dat deze als urgent moet worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals ter zitting ook is besproken ligt de vraag of een verzoek tot gezag en omgang al dan niet urgent is voor aan de behandelend kinderrechter. Gelet op voornoemde toelichting van de Raad en de verdere na te melden inhoudelijke beoordeling van de zaak, oordeelt de kinderrechter dat de zaak wel degelijk als urgent moet worden aangemerkt. Daarbij komt dat de rechtbank de ondertoezichtstellingszaak C/02/369526 JE RK 20-400 als urgent heeft aangemerkt en de rechtbank van oordeel is dat er een noodzaak is om beide zaken gezamenlijk te behandelen. Gelet op de inhoud van de zaken kunnen deze, naar het oordeel van de rechtbank niet worden losgekoppeld.

2.De feiten

2.1
Aan de orde is nog een verzoek van de man - door de vrouw weersproken - ertoe strekkende te bepalen dat:
- hij en de vrouw het gezag over [minderjarige 2] voortaan gezamenlijk uitoefenen;
- hij in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd is tot contact met [minderjarige 2] gedurende de ene week van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot zondag 19.00 uur en gedurende de andere week van woensdag uit het kinderdagverblijf tot vrijdag naar het kinderdagverblijf, alsmede gedurende de vakanties en feestdagen zoals door de man in zijn verzoek voorgesteld.
2.2
Bij voormelde beschikking van 10 mei 2019 is bepaald dat de man en de minderjarige [naam 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2017, voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar wekelijks gedurende
- de ene week van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf en,
- de andere week van woensdag uit het kinderdagverblijf tot vrijdag naar het kinderdagverblijf;
- in de weken durende zomervakantie gedurende week 3, 4 en 6.
Voorts is de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking geformuleerde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren. De beslissing op het verzoek tot
- wijziging van het gezag,
- vaststelling van een omgangsregeling,
is pro forma aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad.
2.3
De rechtbank heeft op 2 maart 2020 voornoemd rapport van de Raad ontvangen. De Raad adviseert het verzoek tot bepaling van het gezamenlijk gezag toe te wijzen en een contactregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige [minderjarige 2] waarbij hij [minderjarige 2] de ene week op vrijdag uit het kinderdagverblijf ophaalt en haar op maandagochtend terug naar het kinderdagverblijf brengt. De andere week haalt de vader [minderjarige 2] op woensdag uit het kinderdagverblijf en brengt haar op vrijdagochtend terug naar het kinderdagverblijf. Vanaf het moment dat [minderjarige 2] naar school gaat geldt een gelijke verdeling van de schoolvakanties.
De Raad heeft op basis van het onderzoek tevens geadviseerd en zelfstandig verzocht [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de periode van twaalf maanden. Op dat verzoek is bij separate beschikking beslist.
2.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Gezag
3.1.1.
Ter onderbouwing van het advies is – kort samengevat – door de Raad het navolgende aangegeven. De vrouw maakt volgens de Raad gebruik van haar positie. Zij stelt de man niet op de hoogte van belangrijke zaken en zij betrekt hem niet bij belangrijke beslissingen over [minderjarige 2] . De vrouw verbiedt tevens dat de man inhoudelijk wordt geïnformeerd door bijvoorbeeld het kinderdagverblijf en de hulpverlening over hoe het met [minderjarige 2] gaat. Hierdoor zet zij de man als het ware buiten spel en laat zij haar eigen angst voor de man en het daardoor niet willen communiceren prevaleren. Het is daarom van belang dat de positie van de man wordt versterkt. Gezien zijn wekelijkse betrokkenheid bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] is het van belang dat de man volledig wordt ingelicht over alle belangrijke aangelegenheden betreffende [minderjarige 2] .
3.1.2.
Door en namens de man is aangevoerd dat hij instemt met het advies van de Raad. Gezamenlijk gezag is passend. De man neemt een deel van de zorg en opvoeding van [minderjarige 2] op zich en hij acht van het van belang, temeer nu de vrouw gebruik, dan wel misbruik maakt van haar positief als ouder met eenhoofdig gezag, dat zijn positie als ouder van [minderjarige 2] wordt versterkt. Zo wordt de man niet deugdelijk geïnformeerd over het wel en wee van [minderjarige 2] en verbiedt de vrouw zelfs instanties als bijvoorbeeld het kinderdagverblijf om informatie aan hem te verstrekken over [minderjarige 2] . Daarnaast wenst hij zijn vaderrol optimaal te kunnen vervullen en wil hij meedenken over de toekomst van [minderjarige 2] met betrekking tot zaken zoals de schoolkeuze en andere belangrijke gezagsbeslissingen.
3.1.3.
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 2] klem of verloren zal raken tussen partijen en dat dit niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren indien er sprake zal zijn van gezamenlijk gezag. Daarnaast acht de vrouw gezamenlijk gezag ook anderszins in strijd met de belangen van [minderjarige 2] . Volgens de vrouw kunnen partijen niet op een constructieve wijze met elkaar overleggen over belangrijke zaken betreffende [minderjarige 2] . De communicatie tussen partijen verloopt bijzonder moeizaam. Meerdere hulpverleningstrajecten hebben nog niet geleid tot verbetering in de communicatie tussen partijen. De vrouw betwist de stelling dat zij gebruik maakt van haar positie als gezaghebbend ouder. Zij stelt dat zij de man over belangrijke zaken betreffende [minderjarige 2] informeert en consulteert.
3.1.3.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek/BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.4
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het belang van [minderjarige 2] zich verzet tegen een gezamenlijke uitoefening van het gezag. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat de communicatie tussen partijen in de weg staat aan het toekennen van het gezamenlijk gezag. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van een goede communicatie, volgens vaste jurisprudentie, niet zonder meer met zich brengt dat het gezag aan één van de ouders moet toekomen. Ook al zou er in de huidige omstandigheden sprake zijn van een situatie waarin [minderjarige 2] klem en of verloren zou raken tussen de ouders, dan nog hoeft dit volgens jurisprudentie gezamenlijk gezag niet in de weg te staan (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, d.d. 12 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2197).
Verder constateert de rechtbank dat partijen in staat zijn om afspraken te maken over de huidige invulling van de (voorlopige) omgangsregeling. Hierbij merkt de rechtbank op dat de man een aanzienlijk deel van de zorg en opvoeding van [minderjarige 2] op zich neemt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voorts onvoldoende concreet gemaakt wat volgens haar in de weg staat aan het gezamenlijk uitoefenen van het gezag. Zij heeft daartoe uitdrukkelijk gevraagd ter zitting, niet, althans onvoldoende duidelijk gemaakt waaruit het risico, dat [minderjarige 2] klem of verloren zou geraken, bestaat. Zij vreest dat er meer strijd tussen de ouders zal ontstaan indien zij gezamenlijk het gezag uitoefenen, maar ook dat heeft zij niet verder concreet onderbouwd. De vrouw heeft aangegeven dat ieder contact met de man veel spanningen voor haar teweegbrengt. De vrouw is niet in staat gebleken haar angst concreet te definiëren, en naar het oordeel van het de rechtbank zijn er, noch uit de stukken van het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waardoor die angst bevestigd wordt. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat bij het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [minderjarige 2] een onaanvaardbaar risico bestaat dat zij klem of verloren zou raken tussen de ouders of dat afwijzing anderszins in haar belang noodzakelijk is. De man wil een aanzienlijke rol te krijgen in het leven van [minderjarige 2] . Hierbij horen rechten en plichten en, naar het oordeel van de rechtbank, dus ook de gezamenlijke gezagsuitoefening over [minderjarige 2] . De rechtbank ziet aanleiding om het wettelijk uitgangspunt, dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, te volgen. De rechtbank zal het verzoek van de man tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] toewijzen.
3.2.
Contactregeling
3.2.1.
Ter onderbouwing van het advies is – kort samengevat – door de Raad het navolgende aangegeven. De contactregeling verloopt momenteel op een goede en rustige manier, mede omdat de overdracht plaatsvindt bij het kinderdagverblijf. De vrouw heeft bovendien in overleg met haar advocaat en met de Raad besloten dat zij niet langer achter haar eerdere verzoek staat om de man het contact met [minderjarige 2] te ontzeggen. Dit maakt dat de Raad adviseert een contactregeling vast te leggen als in de rapportage omschreven. Er dient daarnaast aandacht te zijn of hulpverlening vanuit Surplus toereiken is om de draagkracht/last van de moeder in balans te krijgen of dat andere/intensievere hulpverlening noodzakelijk en meer passend is.
De Raad heeft geadviseerd om, conform het verzoek van de man, vanaf het moment dat [minderjarige 2] naar school gaat een gelijke verdeling van de schoolvakanties vast te leggen, in die zin dat de man gerechtigd is tot 6 weken vakantie met [minderjarige 2] .
3.2.2.
Door en namens de man is aangevoerd dat hij instemt met het advies van de Raad met betrekking tot de contactregeling. Partijen voeren deze (reguliere) regeling op dit moment ook uit, al vinden de overdrachtsmomenten vanwege de coronacrisis op dit moment plaats bij de vrouw thuis.
De man kan zich tevens vinden in de door de Raad geadviseerde contactregeling voor wat betreft de schoolvakanties. (bij helfte). Voor wat betreft de regeling ten aanzien van feestdagen en bijzondere dagen handhaaft de man zijn standpunt zoals weergegeven in punt 17 tot en met 19 van zijn verzoek.
3.2.3.
De vrouw heeft (subsidiair) aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen de huidige, voorlopig vastgestelde, weekregeling. Deze kan wat haar betreft definitief worden vastgelegd.
Ten aanzien van de vakantieregeling heeft zij naar eigen zeggen nog geen standpunt kunnen innemen aangezien zij dit nog niet heeft kunnen bespreken met haar advocaat.
3.2.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het vastleggen van de reguliere wekelijkse contactregeling tussen de man en [minderjarige 2] . Deze regeling loopt al enige tijd en beide partijen zijn het erover eens dat deze regeling goed verloopt. Nu deze regeling de rechtbank niet onrechtmatig voorkomt en ook niet anderszins in strijd is te achten met de belangen van [minderjarige 2] , zal de rechtbank deze regeling opnemen in haar beschikking als na tem melden. De rechtbank merkt daarbij op dat partijen zelf reeds zijn overeengekomen dat gedurende Coronacrisis en de periode dat het kinderdagverblijf is gesloten, de overdracht van [minderjarige 2] plaatsvindt bij de vrouw thuis.
Partijen zijn verdeeld over de regeling ten aanzien van de vakanties.
De vrouw heeft aangegeven dat zij het verzoek van de man ten aanzien van de vakanties nog niet met haar advocaat heeft besproken.
De rechtbank kan niet inzien waarom de vrouw, gelet op het feit dat het verzoek dateert van 24 oktober 2018, tot aan de behandeling ter zitting van 2 april 2020 nog niet in staat is gebleken om zich een standpunt te vormen over de regeling ten aanzien van de vakanties. Voor zover de vrouw dit heeft bedoeld als een verweer ten aanzien van de vakantieregeling, zal de rechtbank deze passeren.
De rechtbank acht de regeling ten aanzien van de vakanties zoals door de Raad geadviseerd in het belang van [minderjarige 2] en ook passend bij haar leeftijd. De rechtbank zal dit verzoek van de man toewijzen. Partijen zullen in onderling overleg, bijvoorbeeld aan het begin van ieder schooljaar, een regeling ten aanzien van de vakanties van dat schooljaar moeten overeenkomen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de man een voorstel doet voor een regeling ten aanzien van de vakanties en dat de vrouw hierop zal reageren. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat partijen, desnoods door tussenkomst van de gezinsvoogd of hun advocaten, een regeling ten aanzien van de vakanties overeen zullen komen.
3.3
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige [naam 1] , geboren te [naam 1] op [geboortedatum 3] 2017;
bepaalt dat de man en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- de ene week van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf en,
- de andere week van woensdag uit het kinderdagverblijf tot vrijdag naar het kinderdagverblijf;
- alsmede gedurende 6 weken vakantie per jaar, nader in onderling overleg door partijen te regelen,
een ander zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.2.4. is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Linden, en in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.