ECLI:NL:GHARL:2019:2197

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
200.248.241
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders na erkenning van het kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2019, gaat het om de vraag van gezamenlijk gezag en een omgangsregeling tussen de ouders van een kind, geboren op [geboortedatum] 2017. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2018, waarin de ouders gezamenlijk met het gezag over het kind zijn belast. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een zorgregeling en wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind.

De rechtbank had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van het kind. De moeder stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader ontkent de beschuldigingen van de moeder en stelt dat het in het belang van het kind is dat hij betrokken blijft in haar leven.

Het hof oordeelt dat, ondanks de zorgen van de moeder, het in het belang van het kind is dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en onderzoek naar een uithuisplaatsing af. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind en de betrokken ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.241/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 447294 en 447293)
beschikking van 12 maart 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Bijl te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 januari 2018, 25 juni 2018 en 19 juli 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 19 juli 2018 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 19 oktober 2018;
- het verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep met producties 39 tot en met 43;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Bijl van 27 november 2018 met producties 44 tot en met 46;
- een journaalbericht van mr. Bijl van 8 februari 2019 met producties 46 tot en met 49.
2.2
Het hof heeft in zijn beschikking van 18 december 2018 het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling van de overige verzoeken heeft op 19 februari 2019 plaatsgevonden. Namens de moeder is haar advocaat verschenen. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker RvdK] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [kind] (hierna: [kind] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [plaats] .
3.2
Bij vonnis in kort geding van 4 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een (voorlopige) omgangsregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld onder verbeurte van een aan de moeder opgelegde dwangsom.
3.3
De vader heeft op 29 september 2017 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank en verzocht hem vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [kind] , te bepalen dat hij samen met de moeder wordt belast met het gezag over haar en een zorgregeling vast te stellen.
3.3
Bij beschikking van 3 november 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, mr. A.M.P.M. Adank te Utrecht in het kader van de procedure vervangende toestemming tot erkenning tot bijzondere curator benoemd.
3.4
Bij beschikking van 26 januari 2018 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en bepaald dat [kind] bij de vader verblijft:
- in de eerste maand: eenmaal per week een uur, namelijk iedere zaterdag van 17.00 uur tot 18.00 uur;
- in de tweede en derde maand: eenmaal per week twee uur, namelijk iedere zaterdag van 16.00 uur tot 18.00 uur;
- vanaf de derde maand: tweemaal per week twee uur, namelijk iedere woensdag van 10.00 uur tot 12.00 uur en iedere zaterdag van 16.00 uur tot 18.00 uur.
De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de omgang zal worden begeleid door een neutraal persoon uit het netwerk van de vader, tot de raad concludeert dat dit niet (meer) nodig is, de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- per keer dat zij niet voldoet aan de omgangsregeling, tot een maximum van € 2.500,- en de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag welke omgang in het belang van [kind] is.
3.5
Bij beschikking van 25 juni 2018 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [kind] en de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van [kind] is.
3.6
De raad heeft op 27 juni 2018 gerapporteerd en geadviseerd.
3.7
Bij beschikking van 5 juli 2018 heeft de rechtbank [kind] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 5 juli 2019. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 17 januari 2019 bekrachtigd.
3.8
De vader heeft [kind] op 14 november 2018 erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 19 juli 2018 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [kind] , als voorlopige zorgregeling bepaald dat [kind] en de vader iedere week twee uur omgang met elkaar zullen hebben, waarbij het contact (duur en frequentie) tussen hen in overleg met de hulpverlening wordt vormgegeven volgens de aanwijzingen en inzichten van de hulpverlening, waarbij het contact begeleid zal zijn tot de hulpverlening of partijen in onderling overleg anders bepalen en de beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader om gezamenlijk te worden belast met het ouderlijk gezag en om een zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen alsnog af te wijzen of de omgang te ontzeggen.
4.3
De vader heeft in het principaal hoger beroep verweer gevoerd. Daarnaast heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld.
De vader verzoekt :
in het principaal hoger beroep:
- de bestreden beschikking te bekrachtigen;
in het incidenteel hoger beroep:
- primair: de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vader vast te stellen;
- subsidiair: te bepalen dat de raad onderzoek dient te verrichten of een uithuisplaatsing in het belang van [kind] is en naar de mogelijkheden die de vader daarin kan bieden; en
- uitsluitend in het geval dat het hof het verzoek van de moeder om partijen niet gezamenlijk met het gezag te belasten toewijst, te bepalen dat tussen de vader en [kind] de volgende omgangsregeling wordt vastgesteld:
- week één tot en met vier: twee uur begeleide omgang per week;
- week vier tot en met acht: vier uur begeleide omgang per week;
- week acht tot en met twaalf: zes uur begeleide omgang per week;
- week twaalf tot en met zestien: acht uur omgang per week, waarbij het eerste én het laatste uur onder begeleiding plaatsvindt;
- week zestien tot en met twintig: tien uur omgang per week, waarbij het eerste uur onder begeleiding plaatsvindt;
- week twintig tot en met vierentwintig: twaalf uur omgang per week, zonder begeleiding,
waarbij de tijden in overleg met jeugdbescherming worden vastgesteld, dan wel een omgangsregeling te bepalen als het hof juist acht.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep.
4.5
Ter mondelinge behandeling van 19 februari 2019 heeft de vader zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van [kind] bij hem vast te stellen ingetrokken. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van het ouderlijk gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt in haar eerste grief dat de vader [kind] ten tijde van de bestreden beschikking nog niet had erkend en dus nog niet tot het gezag bevoegd was, zodat de rechtbank het gezamenlijk gezag in de bestreden beschikking in strijd met de wet heeft toegekend. De vader voert verweer.
5.3
Het hof stelt vast dat de vader [kind] op 14 november 2018 heeft erkend. Hij is dus inmiddels de tot het gezag bevoegde ouder van [kind] en kan naast de moeder worden belast met het ouderlijk gezag. De moeder heeft daarom niet langer belang bij de beoordeling van deze grief. Grief I van de moeder faalt in zoverre.
5.4
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De moeder meent dat er met gezamenlijk gezag over [kind] niet alleen een onaanvaardbaar risico bestaat dat [kind] klem of verloren raakt tussen de ouders, maar dat eenhoofdig gezag ook anderszins in het belang van [kind] noodzakelijk is. De moeder heeft door haar ervaringen met de vader PTSS opgelopen en zij vreest dat de vader [kind] emotioneel en fysiek zal mishandelen. Tijdens de relatie van partijen heeft de vader zich schuldig gemaakt aan verkrachting van de moeder, boosheid met schreeuwen en explosieve agressie om de kleinste dingen, het willen controleren van moeders leven, uitschelden, bedreigen en denigrerend zijn. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de moeder haar aangifte en getuigenverklaringen overgelegd. Uit zelfbescherming en bescherming van [kind] wil de moeder daarom op geen enkele wijze communiceren met de vader. Om [kind] te beschermen gaat de moeder zo ver dat zij dwangsommen verbeurt en een uithuisplaatsing riskeert door niet mee te werken aan omgang.
5.5
De vader voert gemotiveerd verweer. Allereerst ontkent de vader de beschuldigingen van de moeder. De raad heeft uitvoerig onderzoek verricht, waarbij de huisarts en buurtteams zijn benaderd, en heeft gezamenlijk gezag geadviseerd. Sinds de vader is belast met het ouderlijk gezag hebben zich geen problemen voorgegaan. Als de moeder eenhoofdig wordt belast met het gezag over [kind] vreest de vader dat zijn rol in het leven van [kind] nog verder wordt beperkt en dat is niet in het belang van [kind] . De weigering van de moeder om met hem te communiceren, is volgens de vader niet in het belang van [kind] . De moeder neemt daarmee niet de verantwoordelijkheid van een gezagdragende ouder. Als de moeder niet zelf in staat is haar beeld van de vader te verbeteren, dan dient zij hiervoor hulpverlening in te schakelen, aldus nog steeds de vader.
5.6
De raad heeft ter mondelinge behandeling geadviseerd het gezamenlijk gezag over [kind] te handhaven. De huidige situatie, waarbij de vader uit het leven van [kind] wordt gebannen en waarin volgens de raad zelfs sprake is van ouderverstoting, wordt uitsluitend door de moeder gecreëerd. Door de angst van de moeder voor de vader en haar weerstand tegen hem groeit [kind] op met een negatief beeld van de vader. De raad ziet ook niet dat deze situatie op korte termijn zal verbeteren. De moeder weigert iedere andere hulp dan de hulp die zij zelf juist acht. Daarnaast handelt de moeder niet in het belang van [kind] door de media en de publiciteit op te zoeken. De raad heeft daarom ook grote zorgen over [kind] . De raad doelt daarmee niet op de dagelijkse verzorging van [kind] , maar op haar persoonlijkheidsontwikkeling op lange termijn. Om deze situatie te doorbreken overweegt de raad zelfs een uithuisplaatsing van [kind] te verzoeken.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Met de moeder is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [kind] klem of verloren raakt tussen de ouders zonder dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering valt te verwachten. Deze vaststelling zou in beginsel moeten betekenen dat alleen de moeder het gezag over [kind] zou moeten hebben. Toch is het hof in deze zaak van oordeel dat het in het belang van [kind] is dat de ouders samen het gezag hebben en houden. De moeder biedt immers op geen enkele wijze opening aan de vader om betrokken te zijn in het leven van [kind] . Zij gaat hierin zo ver dat zij de rol van vaders in het algemeen, en de vader in het bijzonder, in het leven van kinderen bagatelliseert en hierover de publiciteit zoekt. Het hof is niet gebleken van enig aanknopingspunt of vooruitzicht dat de opstelling van de moeder op dit punt zal veranderen. Evenmin is gebleken dat de moeder hulp heeft ingeschakeld om haar weerstand tegen contact met de vader, ook als dit alleen contact met betrekking tot [kind] betreft, weg te nemen. De moeder stelt dat zij aan zichzelf werkt door middel van meditatie, yoga, mindfullness en hypnotherapie. Het is het hof niet gebleken dat deze methoden zijn gericht op het verminderen of wegnemen van de barrière van de moeder jegens de vader. Enige (medische) onderbouwing ontbreekt in dit kader ook. Zij veronachtzaamt hierdoor op grove wijze haar verplichting de ontwikkeling van de banden tussen [kind] en haar vader te bevorderen. Het hof is van oordeel dat de moeder hierdoor zo duidelijk tegen het belang van [kind] handelt, dat het onverantwoord zou zijn dat zij als enige het gezag over [kind] heeft. Het hof acht deze beslissing, ook al is voldaan aan het zogeheten klem of verloren criterium toch verantwoord, omdat [kind] onder toezicht van de GI is gesteld. Grief II van de moeder faalt.
Ten aanzien van de zorgregeling
5.8
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.3 niet langer bespreking, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen.
5.1
De moeder meent dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind] , omdat omgang spanningsklachten en trauma’s bij de moeder veroorzaakt, die hun weerslag hebben op [kind] . Daarnaast zou contact tussen de vader en [kind] kunnen leiden tot een negatief vaderbeeld van [kind] en bestaat er volgens de moeder een ontwikkelingsrisico omdat [kind] bij contact wordt geconfronteerd met een dominante, dwingende en agressieve persoonlijkheid.
5.11
De vader weerspreekt de stellingen van de moeder. De moeder heeft haar spanningsklachten en trauma’s volgens de vader niet (voldoende) onderbouwd. Het beeld dat de moeder van de vader heeft, kan volgens de vader juist leiden tot een negatief vaderbeeld bij [kind] , nu de moeder niet alleen omgang verhindert, maar de vader ook diskwalificeert. Er is volgens de vader dan ook sprake van ouderverstoting. De vader meent ten slotte dat het voor de identiteitsontwikkeling van [kind] van belang is dat zij contact met de vader heeft.
5.12
De raad heeft ter mondelinge behandeling geadviseerd contact tussen de vader en [kind] tot stand te brengen. Volgens de raad kan de jeugdbeschermer in deze zaak als tussenpersoon optreden. De jeugdbeschermer kan daarbij bezien welke voorwaarden gecreëerd moeten worden om een zorgregeling op te starten. Alleen als er contact is, is [kind] in staat zelf een beeld van de vader te creëren, aldus de raad.
5.13
Op dezelfde gronden als de rechtbank en overeenkomstig het advies van de raad, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind] is dat zij contact met de vader heeft. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind] is dat het contact met de vader zo snel mogelijk wordt opgestart, zodat ook de vader al snel een rol zal spelen in het leven van [kind] . Zelfs indien alle door de moeder geuite beschuldigingen waar zijn, hetgeen niet is komen vast te staan, kan het contact met de vader op een voor [kind] veilige wijze tot stand komen. Het hof oordeelt hierbij van belang dat de vader in zijn incidentele verzoek inzicht heeft getoond dat het contact zal moeten worden opgebouwd. Het hof neemt aan dat de jeugdbeschermer zich nadrukkelijk zal inzetten om het contact tussen de vader en [kind] tot stand te brengen, waarbij de jeugdbeschermer de instrumenten kan hanteren die hij noodzakelijk acht.
5.14
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot onderzoek door de raad naar een uithuisplaatsing van [kind] . De vader is niet bevoegd om een dergelijk verzoek te doen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind] en in zijn verzoek tot onderzoek naar een uithuisplaatsing en de overige verzoeken afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,
van 19 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind] en tot een onderzoek door de raad naar een uithuisplaatsing van [kind] ;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep voorts:
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 12 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.