In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.F. Vermaat, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, waarin haar aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was geweigerd. Verzoekster had op 21 januari 2020 een besluit ontvangen waarin het college aangaf dat er geen pgb kon worden toegekend, omdat er een handhavingstraject tegen de derde-partij liep en omdat verzoekster geen binding met de regio zou hebben.
Tijdens de zitting op 22 april 2020, die via een skypeverbinding plaatsvond, werd duidelijk dat verzoekster per 1 mei 2020 niet meer kon deelnemen aan het project bij de derde-partij als er geen pgb werd verstrekt. De voorzieningenrechter overwoog dat het college ten onrechte het pgb had geweigerd, omdat de argumenten die het college had aangevoerd niet voldoende waren om de weigering te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster recht had op een indicatie voor beschermd wonen, en dat de handhaving van het bestemmingsplan geen reden kon zijn om het pgb te weigeren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het college aan verzoekster een pgb moet verstrekken tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.