Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 29 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
Hoewel in het bestreden besluit slechts een indicatie wordt toegekend voor beschermd wonen tot en met 31 januari 2020, blijkt uit de motivering van het bestreden besluit dat verzoekster recht heeft op een indicatie voor beschermd wonen. In het bestreden besluit staat immers expliciet vermeld dat verzoekster in aanmerking komt voor beschermd wonen. Daarbij is gesteld dat op dit moment geen toekenning gedaan kan worden voor een pgb waarmee eiseres beschermd wonen bij derde-partij kan inkopen. Gelet op deze motivering leest de voorzieningenrechter het bestreden besluit zo dat niet is geweigerd een indicatie voor beschermd wonen toe te kennen, maar dat het college de bedoeling heeft gehad het pgb maar tot 1 februari 2020 toe te kennen omdat verzoekster dit pgb niet mag gebruiken voor het inkopen van zorg bij derde-partij. Verzoekster heeft immers aangegeven bij derde-partij te willen blijven wonen. Deze lezing van het bestreden besluit komt ook overeen met de volgorde die uit de wet voortvloeit. Het pgb is immers een van de leveringsvormen van zorg. Er kan dan ook pas een oordeel over een pgb worden gegeven als er een indicatie is afgegeven.
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het college een pgb zal moeten verstrekken tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,--