Op 30 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van Orionis van 17 december 2019, waarin zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en teruggevorderd. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Orionis had het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaard in een besluit van 26 maart 2020. Door de coronamaatregelen vond er geen zitting plaats en werden de standpunten schriftelijk gewisseld.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker sinds 15 september 2009 een bijstandsuitkering ontving en dat hij sinds 21 december 2016 een bedrijf had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Orionis stelde dat verzoeker in strijd met de inlichtingenplicht niet had gemeld dat hij een bedrijf had en dat hij verzuimd had om een deugdelijke boekhouding over te leggen. Hierdoor kon Orionis het recht op bijstand niet vaststellen, wat leidde tot de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand, zelfs niet als hij aan de inlichtingenverplichting had voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schending van de inlichtingenplicht door verzoeker de reden was voor de intrekking van de bijstandsuitkering. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.