ECLI:NL:RBZWB:2020:1971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over motiveringsgebrek bij verrekening van dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 oktober 2019, waarin haar verzoek om een dwangsom werd afgewezen. Na bezwaar heeft verweerder het eerdere besluit ingetrokken en eiseres alsnog een dwangsom van € 1.442,- toegekend, maar deze dwangsom werd verrekend met openstaande vorderingen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat verweerder niet bevoegd was om de dwangsom te verrekenen en dat het bestreden besluit niet voldoende duidelijkheid bood over de vorderingen waarop de verrekening betrekking had.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit inderdaad niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet duidelijk maakte welke vorderingen er precies waren en hoe de verrekening was berekend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank heeft een termijn van vier weken gesteld voor het herstel van het besluit en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/225 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. C. van der Ent, advocaat te Breda,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder een door eiseres verzochte dwangsom afgewezen.
Eiseres heeft op 7 november 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 16 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van
16 oktober 2019 ingetrokken en eiseres (alsnog) een dwangsom van € 1.442,- toegekend.
In dat besluit heeft verweerder tevens besloten om de toegekende dwangsom te verrekenen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit heeft verweerder de verrekening van de toegekende dwangsom als volgt gemotiveerd:
“Onder verwijzing naar een uitspraak van 5 april 2019 met nummer ECLI:NL:CRVB:2016:1267 en een uitspraak van 19 april 2016 met nummer ECLI:NL: CRVB:2016:1396 van de Centrale Raad van Beroep wordt deze vergoeding op grond van artikel 60a lid 4 van de Participatiewet verrekend met uw openstaande vordering.De totale dwangsom die aan zal worden verrekend met de nog openstaande vorderingen bedraagt: € 1.442,-.”
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is de dwangsom te verrekenen.
3. Daarbij heeft eiseres allereerst gesteld dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waarnaar verweerder heeft verwezen, niet zien op verrekening van dwangsommen.
3.1
Hoewel de stelling van eiseres op zichzelf juist is, kan haar dit toch niet helpen.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan verweerder op grond van artikel 60a lid 4 van de Participatiewet ook dwangsommen verrekenen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1631).
4. Verder heeft eiseres aangevoerd dat haar niet duidelijk is op welke vorderingen de verrekening ziet. Daardoor kan volgens eiseres niet worden vastgesteld of dit rechtmatig gebeurt en handelt verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel.
4.1
Dit beroep slaagt. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit geen uitsluitsel geeft over de vordering of de vorderingen waar de verrekening betrekking op heeft. Verweerder heeft het in het bestreden besluit (zie hierboven in rechtsoverweging 1.) zowel over een vordering in enkelvoud
(“uw openstaande vordering”)als over vorderingen in meervoud
(“de nog openstaande vorderingen”).Ook in het verweerschrift wordt hierover geen nadere duidelijkheid gegeven, terwijl dat na het beroepschrift wel verwacht had mogen worden. Het verweerschrift beperkt zich tot een verwijzing naar de overwegingen van verweerder tijdens de bezwaarprocedure, maar ook in die overwegingen is niets terug te vinden over welke concrete vordering(en) van verweerder het gaat alsmede over de hoogte van het bedrag van de verrekening voor de betreffende vordering(en). In een rapportage bezwaarschrift (Bijlage F bij de processtukken) zijn de vorderingen slechts met een nummer gespecificeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4:93, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en aan een motiveringsgebrek lijdt. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuurs-orgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal verweerder daartoe in de gelegenheid stellen. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het in rechtsoverweging 4.1 geconstateerde motiveringsgebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als verweerder hiervan geen gebruik wil maken, dan dient verweerder dit binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak aan de rechtbank mee te delen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken na ontvangst daarvan te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel opnieuw zonder zitting einduitspraak doen.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dit laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na de verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 april 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze tussenuitspraakTegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan eventueel worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.