ECLI:NL:RBZWB:2020:1867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5995
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit over kampeervergunning en vereveningsplan

Op 17 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een C.V. gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar verzoek om goedkeuring te verlenen aan een vereveningsinspanning en om een kampeervergunning voor 25 kampeerplaatsen te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen tijdige beslissing was genomen op het verzoek van eiseres, maar dat het verzoek om goedkeuring van het vereveningsplan geen aanvraag was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft geconstateerd dat de Kampeerverordening 2015 op 26 september 2019 was ingetrokken, waardoor een kampeervergunning niet langer nodig was voor de exploitatie van een kleinschalig kampeerterrein in de gemeente Veere. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek van eiseres om uitbreiding van de kampeervergunning overbodig was geworden. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen, omdat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Awb.

De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. N. van Asten als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 april 2020 en partijen zijn per aangetekende post geïnformeerd over de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer BRE 20/5995 OVERLO

uitspraak van 17 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] C.V., gevestigd te [plaats] , eiseres, gemachtigde: [gemachtigde] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar verzoek om goedkeuring te verlenen aan de door haar gedane vereveningsinspanning en daarna de door haar en [eiseres2] gewenste kampeervergunning voor 25 kampeerplaatsen te verlenen.
De gemachtigde van eiseres heeft in hetzelfde beroepschrift ook beroep ingesteld namens [eiseres2] . Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/4785 OVERLO en afgedaan bij uitspraak van 10 april 2020. Omdat de rechtbank niet had opgemerkt dat de gemachtigde ook beroep had ingesteld namens eiseres, heeft de rechtbank besloten in haar zaak apart uitspraak te doen onder dit zaaknummer BRE 20/5995 OVERLO. Er is maar 1 keer griffierecht geheven, te weten in de zaak BRE 20/4785 OVERLO.
De rechtbank heeft verder besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Awb.
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

Feiten
Bij brief van 12 juni 2019 heeft eiseres verweerder verzocht om goedkeuring te verlenen aan de door haar gedane (onverplichte) vereveningsinspanning en daarna de door haar en [eiseres2] gewenste kampeervergunning voor 25 kampeerplaatsen op kleinschalig kampeerterrein [kampeerterrein] aan de [adres] in [plaats] te verlenen.
Op 9 juli 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat:
  • aan eiseres ooit een vereveningsverplichting tot de herbouw van een Zeeuwse landbouwschuur is opgelegd, verbonden aan een ontheffing ten behoeve van de uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen. Die ontheffing is vervallen en deze vereveningsverplichting dus ook. Goedkeuring van het nu ingediende vereveningsplan is dus niet mogelijk;
  • het verzoek van 12 juni 2019 is opgevat als een aanvraag tot wijziging van de aan eiseres verstrekte kampeervergunning voor 15 kampeerplaatsen in een kampeervergunning voor 25 kampeerplaatsen;
  • een minicamping met 25 kampeerplaatsen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor de uitbreiding van het kampeerterrein is dus een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig;
  • de aanvraag tot wijziging van de kampeervergunning daarom wordt aangehouden op grond van artikel 2, vierde lid, van de Kampeerverordening 2015;
  • eiseres twee weken de tijd krijgt om aan te geven of zij heeft bedoeld een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aan te vragen;
  • verweerder er vanuit zal gaan dat eiseres niet heeft bedoeld een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen, als eiseres niet binnen de termijn van twee weken reageert. Verweerder zal dan de aanvraag tot wijziging van de kampeervergunning afwijzen.
Bij brief van 11 juli 2019 heeft eiseres onder andere aangegeven dat haar brief van 12 juni 2019 zo nodig moet worden opgevat als een aanvraag omgevingsvergunning.
Bij brief van 5 november 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat de gemeenteraad op 26 september 2019 de Kampeerverordening 2015 heeft ingetrokken. Voor de exploitatie van een kleinschalig kampeerterrein is daarom niet langer een kampeervergunning nodig.
Bij brief van 9 januari 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Bij brief van 21 januari 2020 wijst verweerder de ingebrekestelling af. Omdat de kampeerverordening is ingetrokken, is het verzoek tot wijziging van de kampeervergunning niet langer gericht op rechtsgevolg. Een aanvraag omgevingsvergunning is niet ingediend door eiseres.
Op 17 februari 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 12 juni 2019.
Wettelijk kader
Artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:3, derde lid, van de Awb bepaalt:
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Het verzoek tot uitbreiding van de kampeervergunning
Vast staat dat de raad van de gemeente Veere op de vergadering van 26 september 2019 heeft besloten de Kampeerverordening 2015 in te trekken ingaande de dag na bekendmaking van dit besluit. Publicatie van het intrekkingsbesluit heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019 in het Gemeenteblad 2019, nr. 239179.
Dit betekent dat sinds 3 oktober 2019 geen kampeervergunning meer nodig is voor de exploitatie van een (kleinschalig) kampeerterrein in de gemeente Veere.
Uit het voorgaande volgt dat de publiekrechtelijke grondslag aan het verzoek van eiseres is ontvallen. Het verzoek om uitbreiding van de kampeervergunning is overbodig geworden. Het verzoek is daarom geen aanvraag (meer) in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Is er sprake van een aanvraag om een omgevingsvergunning?
De gebruikelijke weg om een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen is langs elektronische weg als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) via het Omgevingsloket online of met gebruikmaking van het formulier als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor.
Een verzoek om omgevingsvergunning dat op andere wijze is gedaan, is alleen dan een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, als voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is of kan zijn dat een aanvraag is gedaan. Het dient daarbij altijd te gaan om een zelfstandig stuk [1] .
De rechtbank stelt vast dat in de brief van 12 juni 2019 geen verzoek is gedaan om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ te verlenen.
Ook de opmerking van eiseres in de brief van 11 juli 2019 dat haar brief van 12 juni 2019 zo nodig ook moet worden opgevat als een aanvraag omgevingsvergunning, is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er wordt immers niet voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag is gedaan in een zelfstandig stuk. Het gaat hier om een zinssnede in een brief waarin wordt gereageerd op een brief van verweerder.
Verweerder heeft in haar brief van 9 juli 2019 wel gesuggereerd dat zij bereid is de brief van
12 juni 2010 te beschouwen als een (impliciete) aanvraag omgevingsvergunning, als eiseres aangeeft dat dit ook haar bedoeling was. De rechtbank merkt op dat deze suggestie, in het licht van de hiervoor geciteerde jurisprudentie, onjuist is. In haar brief van 21 januari 2020 heeft verweerder dit hersteld en duidelijk aangegeven dat eiseres alsnog een aparte aanvraag omgevingsvergunning kan indienen.
Er is dus geen sprake van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Is het verzoek om goedkeuring van het vereveningsplan een aanvraag?
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij voor uitlopend op haar verzoek om het aantal kampeerplaatsen te mogen uitbreiden, alvast een activiteit heeft ontplooid die zou kunnen gelden als verevening voor die uitbreiding. Zij kenschetst de donatie van € 5.000,- aan het landschappelijk inpassingsplan Park [park] immers als ‘onverplicht’ voor een ‘door hen (nog) te leveren vereveningsinspanning’.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk verzoek tot goedkeuring geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er bestaat geen juridische grondslag voor een dergelijke toezegging van verweerder.
Conclusie
Dit betekent dat de brief van eiseres van 12 juni 2019 niet aangemerkt kan worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Gelet hierop is er ook geen sprake van het niet tijdig beslissen op een aanvraag door verweerder. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 17 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:829.