Op 15 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college, waarin haar een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd geweigerd en een terugvordering van een voorschot werd opgelegd. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij onder het bijstandsniveau leeft en haar partner in Hongarije woont.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster en haar partner sinds 20 mei 1998 een geregistreerd partnerschap hebben, maar dat verzoekster sinds januari 2020 alleen in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster en haar partner niet duurzaam gescheiden leven, omdat zij nog samen stonden ingeschreven en een gezamenlijke bankrekening hadden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht had geweigerd om bijstand te verlenen, maar dat de grondslag van de bestreden besluiten onjuist was.
De voorzieningenrechter besloot dat het college aan verzoekster voorschotten op de bijstandsuitkering moest verstrekken, omdat er nader onderzoek nodig was naar de inkomens- en vermogenssituatie van de partner van verzoekster. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en stelde het voorschot vast op € 500,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 17 maart 2020. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.