ECLI:NL:RBZWB:2020:1758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
13 april 2020
Zaaknummer
BRE 20/5473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvraag uitkering Participatiewet

Op 3 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die een aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet had ingediend, bezwaar maakte tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. Dit bestuur had de aanvraag buiten behandeling gesteld op 13 januari 2020, omdat verzoeker niet de benodigde gegevens had overgelegd, waaronder een taxatierapport van zijn schip. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat zijn recht op bijstand kon worden vastgesteld na de indiening van het taxatierapport.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen zitting had plaatsgevonden, omdat dit op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechter stelde vast dat verzoeker niet had betwist dat hij niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd en dat hij ook geen verzoek had gedaan om de termijn te verlengen. De rechter concludeerde dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, omdat hij niet had aangetoond dat hij de benodigde gegevens tijdig had kunnen aanleveren.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het dagelijks bestuur discretionaire bevoegdheid had en dat verzoeker geen redenen had aangedragen waarom het bestuur in dit geval van die bevoegdheid gebruik zou moeten maken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 april 2020, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5473 PW VV

uitspraak van 3 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) van het dagelijks bestuur waarbij zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet buiten behandeling is gesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 5 december 2019 een aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet ingediend. Hij heeft toegelicht dat hij tot 2008 werkzaam is geweest als zelfstandig ondernemer maar dat hij sindsdien door een auto-ongeval kampt met medische klachten. Hij woont op een schip dat zijn eigendom is. Verzoeker verwachtte met zijn spaargeld de periode tot de AOW-leeftijd te kunnen overbruggen, maar hij is nu 65, de AOW-leeftijd is verhoogd en hij is door zijn spaargeld heen. Hij leeft van donaties en van de voedselbank.
Het dagelijks bestuur heeft in een brief van 16 december 2019 gevraagd om aanvullende gegevens, waaronder een taxatierapport/WOZ van het schip. Verzoeker heeft geen taxatierapport overgelegd, en ook niet gevraagd om verlenging van de termijn om de aanvraag aan te vullen.
Bij het bestreden besluit is de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2. Verzoeker heeft in zijn verzoek toegelicht dat hij veronderstelde dat een taxatierapport honderden euro’s zou kosten terwijl duidelijk is dat het schip niets waard is en onverkoopbaar is. Hij heeft bij het bezwaarschrift een taxatierapport overgelegd en hij heeft gewezen op jurisprudentie waaruit verzoeker afleidt dat een bestuursorgaan bevoegd is om in bezwaar alsnog overgelegde gegevens en bescheiden te betrekken in de heroverweging van een besluit waaraan artikel 4:5 van de Awb ten grondslag ligt, en alsnog een inhoudelijk besluit te nemen.
Op 20 maart 2020 heeft verzoeker zich gemeld om een nieuwe aanvraag in te dienen. Hij is in afwachting van een aanvraagformulier.
Verzoeker meent dat het dagelijks bestuur ten onrechte vasthoudt aan formaliteiten, terwijl het recht op bijstand sinds de overlegging van het taxatierapport kan worden vastgesteld.
Als gevolg van de sluiting van de voedselbanken is de situatie nijpend geworden.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat hem in afwachting van de beslissing op bezwaar een uitkering toekomt.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. In artikel 4:5, aanhef en onderdeel c, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de door verzoeker beschreven omstandigheden aannemelijk maken dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
6. Verzoeker heeft niet betwist dat is voldaan aan de voorwaarden om toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
7. Uit de stukken blijkt dat verzoekers gemachtigde in ieder geval op 31 januari 2020 over het (ongedateerde) taxatierapport beschikte. Niet blijkt waarom verzoeker toen niet onmiddellijk een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Met het oog op de beslistermijn van acht weken was dan inmiddels een beslissing op die aanvraag te verwachten geweest.
8. Verzoeker heeft gewezen op vaste rechtspraak waaruit blijkt dat het een bestuursorgaan, hoewel het hiertoe niet gehouden is, vrij staat ontbrekende gegevens die na het nemen van het primaire besluit alsnog zijn overgelegd, bij zijn heroverweging in aanmerking te nemen.
Volgens eveneens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF3868), betreft deze bevoegdheid van het dagelijks bestuur een discretionaire bevoegdheid die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. Temeer nu verzoeker geen redenen heeft aangevoerd waarom het dagelijks bestuur in dit geval van die bevoegdheid gebruik zou moeten maken zal de voorzieningenrechter niet op de heroverweging vooruitlopen door de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.
10. Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 3 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.