ECLI:NL:RBZWB:2020:1523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB 19_4837
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 15 augustus 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,19%. Eiser, die eerder als automonteur werkte, had zich ziek gemeld vanwege nek- en rugklachten en netvliesloslating. De rechtbank heeft op 12 maart 2020 een zitting gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV was afwezig. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, met name de kwalificatie van de beperkingen van eiser in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Eiser betwistte dat hij in staat was om de geduide functies uit te oefenen, omdat hij meer beperkingen had dan door het UWV was vastgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 73,19% terecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4837 WIA

uitspraak van 3 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. K.F.A. van Ham,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is tot 30 juni 2014 werkzaam geweest als automonteur bij [naam BV] B.V. te [plaatsnaam2] . Hierna heeft het UWV eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich op 15 maart 2017 ziek gemeld vanwege toenemende nek- en rugklachten en de gevolgen van netvliesloslating rechts.
Bij besluit van 31 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 13 maart 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,47%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren aanleiding zijn geweest de belastbaarheid van eiser bij te stellen. Op grond daarvan was er aanleiding tot een andere arbeidskundige conclusie te komen waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt naar 73,19%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 maart 2019 heeft vastgesteld op 73,19%.
3.
Ingekomen gedingstukken
Eiser heeft op 11 maart 2020 een rapportage van zijn medisch adviseur ingediend die daarmee reageerde op een gedingstuk van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van 26 februari 2020. Gelet op die datum is de reactie van medisch adviseur Klein Obbink van 9 maart 2020 naar het oordeel van de rechtbank zo spoedig mogelijk opgesteld en naar de rechtbank (door)gezonden. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ter zitting beslist deze reactie tot de gedingstukken te laten behoren.
4.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiser bestudeerd en eiser onderzocht op het spreekuur van 14 januari 2019. In de rapportage van 15 januari 2019 heeft de verzekeringsarts aangegeven dat een aandoening is vastgesteld ter hoogte van de
lage rug en nek. Behandeling is ingezet zowel operatief als conservatief. Bij de eerstejaars
ziektewetbeoordeling was er een situatie van geen benutbare mogelijkheden omdat eiser
niet beschikbaar was voor arbeid, wegens zijn operatie.
Inmiddels is er een persisterend klachtenbeeld ter hoogte van de lage rug en nek. Daarbij is er verschraling van dagelijkse activiteiten. Eiser volgt nog revalidatie, 2 dagdelen in de week.
De verzekeringsarts ziet daarom verminderde mogelijkheden voor dynamische handelingen, statische houdingen en de noodzaak voor aanpassingen aan fysieke werkomgeving en arbeidspatroon. Op de overige gebieden zijn normale functionele mogelijkheden.
Eiser is volgens de verzekeringsarts aangewezen op aangepaste werkzaamheden: buigen en dergelijke acht hij beperkt. Voor duwen/trekken, tillen, dragen en voorwerpen hanteren alsmede hoofdbewegingen acht hij eiser beperkt. Verder ziet hij beperkingen voor langdurig lopen, zitten en staan, alsmede voor gebogen en getordeerd actief zijn en in het boven schouderhoogte actief zijn. Daarbij acht hij eiser beperkt in het aantal uren in het arbeidspatroon in verband met twee dagdelen revalidatie in de week.
De beperkingen en de belastbaarheid heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 januari 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser inclusief diens bezwaren bestudeerd. Verder heeft hij de hoorzitting op 7 augustus 2019 bijgewoond. In zijn rapportage van 7 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat hij afwijkt van de primaire verzekeringsarts en de FML aanpast. Voorts heeft hij nog enkele opmerkingen omdat hij ter hoogte van de rug en nek de toegestane aaneengesloten zitduur van 1 uur te lang vindt. Een kortstondige vertreding tijdens één uur zitten acht hij onvoldoende gelet op de tijdens de bezwaarprocedure aangeleverde medische informatie. Telkens wordt gewezen op het vermijden van langdurige houdingen. Daarom beperkt hij de aaneengesloten zitduur tot maximaal 30 minuten met als consequentie dat de geduide functie met SBC-code 111180 volgens hem komt te vervallen.
De toelichting bij het item IV.17 (hoofdbewegingen maken) moet volgens de verzekeringsarts b&b restrictief worden gelezen (het hoofd niet in retroflexie, los van het al of niet naar boven kijken).
Voor boven schouderhoogte actief zijn (item V.7) licht de verzekeringsarts b&b toe dat kortstondig actief zijn kan, maar enkel zonder het hoofd in retroflexie te brengen.
Eiser stelt volgens de verzekeringsarts b&b dat er meer beperkingen moeten worden toegekend en heeft deze opgeschreven. De motivering blijft daarbij beperkt tot “ik vind”. Dat acht de verzekeringsarts b&b onvoldoende en het is daarom volgens hem geen grondslag voor meer beperkingen dan aangegeven.
Het probleem van dieptezicht werd tijdens de hoorzitting vertaald als het moeten lezen op
reikafstand omwille van de plaatsing van een lens (conform staaroperatie). Dit euvel kan volgens de verzekeringsarts b&b worden gecorrigeerd met een bril.
Wat betreft prognose ziet de verzekeringsarts b&b dat de artrose niet zal genezen, maar het leren omgaan met pijnklachten en versterken van de psychische weerbaarheid zal echter een gunstig effect hebben op het functioneren ondanks de aanwezige artrose.
De conform het vorenstaande gewijzigde beperkingen en belastbaarheid heeft de verzekeringsarts b&b vastgelegd in de FML van 9 augustus 2019.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij zich conformeert aan de uitkomsten van het onderzoek van verzekeringsarts P.F. Klein Obbink als eisers medisch adviseur van 7 januari 2020. De vraag of hij zich kan verenigen met de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 7 augustus 2019 heeft deze verzekeringsarts beantwoord als volgt:
“Nee. Het zitten tijdens een werkdag (item 5.2 FML) acht ik méér beperkt dan door de verzekeringsarts B&B vastgesteld.
De volgende vraag die hij beantwoordde was of hij zich in het belastbaarheidspatroon kon vinden, zo nee, welke beperkingen dan meegenomen dienen te worden en of een urenbeperking moet worden aangenomen en zo ja, op grond waarvan. Zijn antwoord luidde:
“Ik acht in de FML 5.2. Zitten tijdens het werk niet “licht beperkt”,
maar “beperkt”. Er is door de (bezwaar)verzekeringsarts een urenbeperking vastgesteld van gemiddeld 6 uur per dag en gemiddeld 30 uur per week vanwege de revalidatie. Ik zie geen argumenten voor een grotere urenbeperking op basis van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid (2015).”
De daaropvolgende vraag of eiseres gezien de beperkingen in staat is de geduide functies uit te oefenen heeft Klein Obbink als volgt beantwoord:
“Ik acht in ieder geval de functies van Receptioniste en Telefoniste/medewerker callcenter niet geschikt omdat daarbij het zitten niet structureel kan worden afgewisseld door 5-10 minuten lopen.”
Vervolgens en tot slot heeft Klein Obbink aangegeven van een onderzoek door een medisch specialist geen toegevoegde waarde te verwachten.
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
Zoals ter zitting door eiser is bevestigd, verschillen partijen uiteindelijk nog van mening over aspect 5.2 (zitten tijdens het werk) van de FML. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiser op dat aspect licht beperkt, waar de medisch adviseur van eiser, verzekeringsarts Klein Obbink stelt dat eiser op dit aspect beperkt moet worden geacht.
Daarbij geldt dat ‘licht beperkt’ betekent dat eiser zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag kan zitten (niet meer dan acht uur).
De kwalificatie ‘beperkt’ op dit aspect wil zeggen dat eiser zo nodig gedurende de helft van de werkdag, ongeveer vier uren, kan zitten.
De primaire verzekeringsarts heeft in de rapportage van 15 januari 2019 ‘licht beperkt’ bij aspect 5.2 vermeld omdat hij langdurig lopen, zitten en staan voor eiser beperkt achtte. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 7 augustus 2019 overwogen dat de FML die door de primaire verzekeringsarts was vastgesteld aanpassing behoefde. Daarbij heeft deze arts goed gemotiveerd aangegeven waarom de aaneengesloten zitduur voor eiser dient te worden beperkt tot maximaal 30 minuten, met als consequentie dat één van de eiser geduide functies daarmee niet meer geschikt was voor eiser.
Ook op andere aspecten heeft de verzekeringsarts b&b wijzigingen in de FML aangebracht op basis van zorgvuldig onderbouwde argumenten. Ondanks deze zorgvuldige toetsing van de beperkingen voor eiser in de eerder vastgestelde FML en het nadrukkelijk bezien van eisers mogelijkheden tot zitten, heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gezien de mate van beperking van aspect 5.2 te wijzigen.
In zijn rapportage van 7 januari 2020 heeft verzekeringsarts Klein Obbink gesteld dat eiser voor aspect 5.2 ‘beperkt’ moet worden geacht omdat de kwalificatie ‘licht beperkt’ weliswaar betekent dat eiser af en toe kan vertreden, maar daaronder valt volgens Klein Obbink niet, het na elk half uur structureel kunnen bewegen (lopen).
In reactie daarop heeft verzekeringsarts b&b T.J.A. Boel in zijn rapportage van 26 februari 2020 gesteld een medische grondslag te missen waarom eiser niet zes, maar wel vier uren zou kunnen zitten. Verder is de noodzaak om structureel het zitten af te wisselen met lopen gedurende vijf tot tien minuten volgens Boel een stelling die een medische grondslag mist.
De reactie daarop van verzekeringsarts Klein Obbink van 9 maart 2020 is een herhaling van eerdere argumenten met meer nadruk op zijn visie in deze. Dat leidt hem tot de conclusie dat twee van de voor eiser geschikt geachte functies dat niet zijn omdat eiser in die functies het zitten niet structureel kan afwisselen door vijf tot tien minuten te lopen. Deze functies worden volgens Klein Obbink min of meer doorlopend zittend uitgevoerd.
5.4
De rechtbank wijst er allereerst op dat de medisch adviseur van eiser hem niet zelf heeft onderzocht maar alleen telefonisch heeft gesproken. Van de zijde van eiser is gesteld dat de verzekeringsarts b&b eiser slechts heeft gezien op de hoorzitting.
De rechtbank hecht onder deze omstandigheden meer waarde aan het gezamenlijk oordeel van de verzekeringsartsen van het UWV. Daarbij is van belang dat de primaire verzekeringsarts eiser lichamelijk heeft onderzocht en de verzekeringsarts b&b bij de hoorzitting zich een gefundeerder oordeel over eiser en diens mogelijkheden heeft kunnen vormen dan een arts dat via telefonisch contact kan.
In de medisch gedingstukken is de rechtbank niet kunnen blijken dat met het als licht beperkt aanmerken van eisers mogelijkheden voor zitten tijdens het werk (aspect 5.2) eisers capaciteiten zijn overschat. Bij dit zitten is namelijk gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie ECLI:NL:CRVB:2013:1882) een mogelijkheid tot vertreden aanwezig waaronder wordt verstaan “zitten, afgewisseld met even staan, rekken, enkele stappen lopen, niet te lang in een gefixeerde houding zitten.”. Die beschrijving van vertreden in dit verband is volgens de CRvB in die uitspraak “in overeenstemming met de systematiek van het CBBS”.
Naar het oordeel van de rechtbank zit er slechts een gradueel verschil tussen de kwalificaties licht beperkt en beperkt voor aspect 5.2 in de FML. Daarnaast heeft verzekeringsarts Klein Obbink voor de stelling, dat eiser in de gelegenheid moet zijn na ieder half uur zitten minuten lang te kunnen lopen, geen medische onderbouwing gegeven.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat aspect 5.2 in de FML van 9 augustus 2019 onjuist is gewaardeerd. Van belang is daarbij dat in het begrip zitten ook de mogelijkheid tot vertreden is opgenomen en wat dat vertreden volgens de CRvB inhoudt in de eerder genoemde uitspraak van dat college.
Daarbij wijst de rechtbank er voorts op dat werknemers bij een normale werkdag met koffie- en/of thee-momenten en een normale lunchpauze, zelfs bij een achturige werkdag iedere twee uur kunnen vertreden. Ook kunnen pauze-momenten nog in aantal toenemen door regelmatig toiletbezoek.
Dat betekent dat eiser op aspect 5.2 niet forser beperkt is dan in de FML van 9 augustus 2019 is aangenomen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid, zoals die is vastgelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), receptionist (Sbc-code 315120) en telefonist (centrale)/medewerker callcenter (inbound) (Sbc-code 315174).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de FML ten onrechte bij aspect 5.2 ‘licht beperkt’ aangeeft waar dat ‘beperkt’ zou moeten zijn. Die kwalificatie maakt volgens eiser dat de hem geduide functies niet door hem verricht kunnen worden. Daaruit volgt dat eiser niet voldoende functies kunnen worden geduid en hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht.
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 14 augustus 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dan met name voor het aspect 5.2 in de FML. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,19%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 maart 2019 heeft vastgesteld op 73,19%
.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
8.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier op 3 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.