ECLI:NL:RBZWB:2020:1513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
BRE-19_1870
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak in belastingzaak over teruggaaf omzetbelasting na tussenuitspraak

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ging het om een verzoek van de belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting voor de periode van 2 februari 2009 tot en met 31 december 2019. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder, op 23 oktober 2018, het verzoek van de belanghebbende om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had op 17 december 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij zich onbevoegd verklaarde voor de ambtshalve beslissing van de inspecteur, maar het beroep gegrond verklaarde voor het verzoek om teruggaaf.

In de einduitspraak van 31 maart 2020 heeft de rechtbank de beslissing van de inspecteur vernietigd en de belanghebbende een teruggaaf verleend van € 6.842. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet kon worden tegengeworpen dat hij niet tijdig een verzoek om teruggaaf had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de voorbelasting volledig in aftrek kon worden gebracht, omdat er geen sprake was van vrijgestelde omzet in de periode waarop het teruggaafverzoek betrekking had.

De rechtbank droeg de inspecteur op om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar gepubliceerd op de website van de rechtspraak. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1870
uitspraak van 31 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De beslissingen van de inspecteur van 23 oktober 2018 naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak 2 februari 2009 tot en met 31 december 2019 (nummer [aanslagnummer] ).
Tussenuitspraak en vervolg
De rechtbank heeft op 17 december 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:5731) een tussenuitspraak gedaan in deze zaak (hierna: de tussenuitspraak). Na een stukkenwisseling is een nadere zitting met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb achterwege gebleven.

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op de ambtshalve beslissing;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de beslissing van de inspecteur om het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting niet-ontvankelijk te verklaren;
  • vernietigt die beslissing;
  • verleent teruggaaf tot een bedrag van € 6.842;
  • draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 aan deze te vergoeden.

2.Motivering

2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet bevoegd is te oordelen over de beslissing van de inspecteur om niet op grond van artikel 65 van de AWR teruggaaf van omzetbelasting te verlenen (de ambtshalve beslissing). Aldus is nu ook beslist bij deze einduitspraak.
2.2.
Met betrekking tot het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting op grond van artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna de Wet) heeft de rechtbank bij de tussenuitspraak in de kern het volgende overwogen:
i) Aan belanghebbende kan niet worden tegengeworpen dat hij niet tijdig op de voet van de artikelen 14, 15, 17 en 31 van de Wet een verzoek om teruggaaf heeft gedaan.
ii) Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende aanspraak kan maken op teruggaaf van omzetbelasting.
iii) Het bedrag aan teruggaaf bedraagt het verschil tussen het bedrag aan de aftrekbare voorbelasting en het niet in geschil zijnde bedrag van verschuldigde belasting van € 140.
iv) De inspecteur wordt opgedragen om nader feitelijk onderzoek te doen in verband met de vraag welk deel van de voorbelasting van € 6.982 aftrekbaar is.
2.3.
Bij brief van 26 februari 2020 heeft de inspecteur gemeld dat er geen sprake is van vrijgestelde omzet in de periode waarop het teruggaafverzoek ziet, en dat van gebruik van zonnepanelen voor vrijgestelde activiteiten geen sprake is. De rechtbank begrijpt uit de brief (aldus) dat de inspecteur zich op het standpunt stelt dat de voorbelasting alleen betrekking heeft op belaste activiteiten. Dit betekent dat – in lijn met het standpunt van belanghebbende – het gehele bedrag aan voorbelasting in aanmerking komt voor vooraftrek. Gelet op wat bij de tussenuitspraak is overwogen (zie 2.2), moet dan aan belanghebbende een teruggaaf worden verleend van (€ 6.982 minus € 140 is) € 6.842. Aldus is beslist bij deze einduitspraak.
2.4.
Nu het beroep in zoverre gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Er is niet gebleken van proceskosten voor rechtsbijstand en er zijn overigens geen kosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 31 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting, maar wordt deze uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl..
De griffier, De rechter,
(De griffier is verhinderd (Was getekend
deze uitspraak te ondertekenen) mr. M.R.T. Pauwels)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.