ECLI:NL:RBZWB:2020:1451

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_3579 en AWB- 19_4995
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over wijziging woonplaatsaanduiding en straatnaamgeving door gemeente

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, die betrekking hebben op de wijziging van de woonplaatsaanduiding en straatnaamgeving van hun percelen. De besluiten zijn genomen op 7 juni 2019 en 3 september 2019, waarbij de bezwaren van eisers tegen eerdere besluiten van 6 december 2018 ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op 13 februari 2020 in Breda. Eisers zijn eigenaar van percelen die voorheen bekend stonden onder andere adressen en zijn van mening dat de wijziging van de dorpsgrens hen onevenredig schaadt, vooral gezien hun investeringen in de woningen.

De rechtbank heeft overwogen dat het college een discretionaire bevoegdheid heeft bij de wijziging van woonplaatsaanduidingen en dat de toetsing van de besluiten terughoudend dient te zijn. De rechtbank concludeert dat de besluiten niet in strijd zijn met wettelijke voorschriften en dat het college in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen. De rechtbank heeft de belangen van eisers, waaronder hun financiële investeringen, gewogen, maar oordeelt dat deze niet zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente bij een coherente en logische indeling van de woonplaats.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 maart 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/3579 en 19/4995 VEROR
uitspraak van 26 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1.[naam eisers1] en [naam eisers1] eisers 1),

eisers in de zaak BRE 19/3579 VEROR,
gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling,

2.[naam eiser2] (eiser 2),

eiser in de zaak BRE 19/4995 VEROR,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, verweerder.
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van 7 juni 2019 respectievelijk 3 september 2019 (bestreden besluiten) over de wijziging van de woonplaatsaanduiding en de straatnaamgeving van hun percelen.
De beroepen zijn gelijktijdig behandeld ter zitting in Breda op 13 februari 2020. Eiser [naam eisers1] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser [naam eiser2] was ook aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
Overwegingen
1.
Feiten
Eisers 1 zijn eigenaar van het perceel, tot voor kort plaatselijk bekend als [adres] in [plaatsnaam] . Bij besluit van 6 december 2018 (primair besluit I) heeft het college aan eisers 1 medegedeeld dat hun straatnaam en woonplaats wordt gewijzigd. Het adres van eisers 1 wordt gewijzigd in [adres2] te [plaatsnaam2] .
Eiser 2 is eigenaar van het perceel, tot voor kort plaatselijk bekend als [adres3] in [plaatsnaam] . Bij besluit van 6 december 2018 (primair besluit II) heeft het college aan eiser 2 medegedeeld dat zijn straatnaam en woonplaats wordt gewijzigd. Het adres van eiser 2 wordt gewijzigd in [adres4] te [plaatsnaam2] .
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het aan hen gerichte primaire besluit.
Bij besluit van 7 juni 2019 zijn de bezwaren van eisers 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 september 2019 zijn de bezwaren van eiser 2 ongegrond verklaard.
2.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.
Standpunt partijen
3.1
Het college stelt zich op het standpunt dat besluitvorming op het gebied van woonplaatsaanduiding en straatnaamgeving bij uitstek de huishouding van de gemeente betreft, zoals bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet. Nadat het wegenpatroon als gevolg van de realisatie van de nieuwe ontsluitingsstructuur was veranderd, ontstond bij het college de behoefte om het grensverloop van de woonplaatsaanduidingen opnieuw te beoordelen.
Bij die beoordeling is het college gebleken dat sprake is van een toename van de bebouwing aan de zuidzijde van het betreffende gedeelte van de [straatnaam] . Oorspronkelijk was sprake van één boerderij. Inmiddels staan er 4 woningen, is een procedure gevolgd om nog een woning toe te voegen en is er een wijzigingsbevoegdheid om nog een woning toe te voegen.
De wens van het college om een meer vloeiende dorpsgrens te hanteren en daarbij aan te sluiten bij de nieuwe ontsluitingsweg heeft geleid tot het aanpassen van de dorpsgrens. Daarbij heeft het college ervoor gekozen om de grens van het dorp [plaatsnaam2] te leggen bij de [straatnaam] .
De gemachtigde van het college heeft ter zitting benadrukt dat met het verleggen van de dorpsgrens nog niet de kommen, zoals de bebouwde kom, zijn vastgesteld. Daarvoor is nadere besluitvorming nodig, waartegen op dat moment ook zienswijzen kunnen worden ingebracht.
3.2
Eisers stellen zich op het standpunt dat het college in zijn besluitvorming geen, dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Dit terwijl er – naar hun mening – geen enkele reden was tot het wijzigen van de dorpsgrens. Eisers belangen bestaan erin dat zij een grote investering hebben gedaan om een woning in het buitengebied van het dorp [plaatsnaam] te bouwen, terwijl zij nu ineens in het dorp [plaatsnaam2] wonen. Dat de kommen nog niet zijn vastgesteld, stelt eisers niet gerust. Naar hun mening werpt het besluit tot het wijzigen van de dorpsgrens zijn schaduw vooruit en zal de bebouwde kom zeer waarschijnlijk overeenkomstig de nieuwe dorpsgrens worden vastgesteld. In dat geval zullen zij zich geconfronteerd zien met veel ruimere bebouwingsmogelijkheden in hun nabije omgeving dan voorheen, met alle financiële gevolgen van dien. Eisers vinden dat het college hen eerder had moeten informeren over deze voorgenomen besluitvorming, want dan hadden zij andere of geen investeringen gedaan.
4.
Beoordeling rechtbank
4.1
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5882) komt naar voren dat het college een discretionaire bevoegdheid heeft ter zake van de beantwoording van de vraag welke aanduiding het meest recht doet aan de plaatsing van een object in de omgeving, de bereikbaarheid, zichtbaarheid en vindbaarheid van het object en de eenduidigheid van de nummeraanduiding. De toetsing van het bestreden besluit door de rechter dient daarom terughoudend te zijn en is beperkt tot de vraag of het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
4.2
De rechtbank is van oordeel de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de wettelijke voorschriften. Het college heeft met toepassing van de in artikel 2 van de Verordening gegeven bevoegdheid de woonplaatsaanduiding en de straatnaamgeving van de percelen van eisers gewijzigd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat er, alles overwegende, onvoldoende aanleiding is voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.3
Dat het college heeft gekozen voor een meer vloeiende dorpsgrens vindt de rechtbank op zichzelf geen irreële of onlogische keuze. Dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg voor het college aanleiding is geweest om de dorpsgrens meer vloeiend te maken, kan de rechtbank volgen. Het is mogelijk dat het college daarbij de grenzen anders had kunnen leggen, andere keuzes had kunnen maken. Ook kan een gemaakte keuze niet helemaal logisch lijken, zoals de omstandigheid dat de overburen van eiser 2 ineens in een andere kern wonen dan eiser. Dat betekent echter niet dat de door het college gemaakte keuzes onredelijk of onvoldoende gemotiveerd zijn.
Het college heeft bij de gemaakte keuze kunnen betrekken dat sprake is van een forse toename van de bebouwing aan de zuidzijde van de [straatnaam] . Feit is dat waar eerst één boerderij stond, inmiddels de woningen van eisers en nog twee andere woningen zijn gebouwd, terwijl de mogelijkheid bestaat om nog twee woningen toe te voegen. Het college heeft dit als een forse toename van de bebouwing kunnen aanmerken. Ook het argument dat deze bebouwing dicht tegen de bebouwingsconcentratie van de kern [plaatsnaam2] is gelegen, terwijl de aaneengesloten bebouwing van [plaatsnaam] op aanzienlijk ruimere afstand is gelegen, is feitelijk juist. Dat de percelen van eisers zijn gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied [plaatsnaam] en de bestemming “agrarisch” hadden, maakt deze feitelijke situatie niet anders.
De stelling van eisers dat de wijziging niet noodzakelijk was met het oog op de overzichtelijkheid en eenheid van een woonkern, die zij hebben onderbouwd door te verwijzen naar locaties elders in het land, wijzigt het oordeel van de rechtbank niet. Over de noodzaak van een maatregel kan anders worden gedacht en dat op andere plaatsen mogelijk andere keuzes worden gemaakt, maakt niet dat het besluit van het college onredelijk of onvoldoende gemotiveerd is.
4.4
Eisers hebben verder gewezen op hun belangen. Zij stellen dat geen sprake is van emotionele redenen, maar van zakelijke en rationele keuzes op grond waarvan zij financiële investeringen hebben gedaan. De rechtbank kan aan dat argument niet die betekenis toekennen, die eisers daaraan gehecht wensen te zien. Dat deze belangen voor eisers zwaar wegen, betekent niet dat het college aan deze belangen doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat elke investering risico’s met zich brengt en dat in geval van eventuele toekomstige nadelige besluitvorming de wet in de mogelijkheid voorziet tot het vragen van planschade.
Eisers hebben ter zitting nog aangegeven dat zij vrezen dat dit besluit de eerste is in een reeks besluiten die er uiteindelijk toe zal leiden dat er in hun directe omgeving veel meer woningen zullen kunnen worden gerealiseerd, waardoor hun woongenot zal afnemen en zij financiële schade kunnen leiden. De rechtbank acht deze vrees op zich invoelbaar. Dit kan echter niet leiden tot het oordeel dat het college het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Volgens het systeem van het ruimtelijk ordeningsrecht en de Algemene wet bestuursrecht valt die (mogelijke) toekomstige besluitvorming buiten de omvang van deze procedure. Bovendien blijkt uit de stukken niet dat er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat deze vrees van eisers ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten geconcretiseerd werd. De rechtbank kan aan deze vrees dus geen consequenties verbinden. Vooralsnog wonen eisers nog steeds in het buitengebied, alleen dan van [plaatsnaam2] in plaats van [plaatsnaam] . Planologisch is de situatie van eisers percelen dus ongewijzigd.
4.5
Eisers stellen tot slot dat het college hen onvoldoende heeft geïnformeerd op het moment dat ze de beslissing om de percelen te kopen moesten nemen, of zelfs relevante informatie heeft achtergehouden. De rechtbank ziet in de beschikbare stukken geen aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling. Het college had geen actieve informatieplicht, als de plannen over wijziging van de woonplaatsaanduiding en straatnaamgeving al (voldoende) concreet waren ten tijde van de investeringsbeslissing van eisers.
4.6
De rechtbank komt tot de slotsom dat uit hetgeen eisers hebben aangevoerd niet is gebleken dat zij door de bestreden besluiten onevenredig in hun belangen worden geschaad.
De bestreden besluiten houden stand.
5.
Conclusie
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier op 26 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Gemeentewet
Op grond van artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente aan het gemeentebestuur overgelaten.
Op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad aan het college bevoegdheden overdragen tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet bag)
Op grond van artikel 1 van de Wet bag wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. adres: door het bevoegde gemeentelijke orgaan aan een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet bag deelt de gemeenteraad het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent
nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
Op grond van het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regels gegeven ten aanzien van de indeling, de vaststelling en de toekenning, bedoeld in het eerste en tweede lid, en kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de afbakening, bedoeld in het derde lid.
Verordening naamgeving en nummering (adressen) 2010
Het college heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de gemeentelijke Verordening naamgeving en nummering (adressen) 2010 (de Verordening).
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening stelt het college de grens en de naam van de woonplaats(en) vast en kan desgewenst de woonplaats(en), al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers.
Op grond van het tweede lid kent het college per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zonodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.
Op grond van het derde lid wordt onder vaststellen, verdelen, aanduiden en toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, tevens begrepen het wijzigen en intrekken
daarvan.