Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Feiten
2.Wettelijk kader
3.Omvang geschil
4.Beoordeling
.
5.Proceskosten
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 maart 2020, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend naar aanleiding van de dood van zijn broer, die op 5 juli 2007 om het leven was gebracht. De aanvraag werd afgewezen door het Schadefonds op 4 maart 2019, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zijn broer slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser maakte bezwaar, maar het Schadefonds handhaafde het besluit in het bestreden besluit van 1 november 2019.
De rechtbank oordeelde dat het Schadefonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toedracht, aanleiding en omstandigheden van het misdrijf onvoldoende duidelijk zijn. De rechtbank benadrukte dat het Schadefonds een discretionaire bevoegdheid heeft bij het toekennen van uitkeringen en dat deze bevoegdheid terughoudend moet worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat de informatie van de politie en het Openbaar Ministerie niet voldoende duidelijkheid bood over de omstandigheden van de dood van de broer van eiser, die betrokken was in de drugsscene. Hierdoor kon niet worden uitgesloten dat hij een eigen aandeel had in het geweldsmisdrijf, wat een uitkering uit het fonds in de weg staat.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.