ECLI:NL:RBZWB:2020:1444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4653
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) in verband met openstaande strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. Eiser had op 27 februari 2019 een VOG aangevraagd om lid te worden van een schietvereniging. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op basis van een openstaande strafzaak wegens mishandeling, geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). De minister had echter het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanvraag alsnog ingewilligd, maar eiser ging in beroep tegen deze beslissing, met name over de afwijzing van de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid de VOG-aanvraag kon afwijzen, omdat de openstaande strafzaak een risico voor de samenleving met zich meebracht. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag aan de hand van zowel een objectief als subjectief criterium diende te gebeuren. Het objectieve criterium houdt in dat er gekeken wordt naar de justitiële gegevens en het risico dat deze met zich meebrengen voor de samenleving. Het subjectieve criterium betreft de persoonlijke belangen van de aanvrager. In dit geval oordeelde de rechtbank dat het belang van de samenleving zwaarder woog dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat het bestreden besluit was gebaseerd op nieuwe feiten en niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de beleidsregels omtrent de afgifte van VOG's, vooral in situaties waar wapens en munitie betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4653 VOG
uitspraak van 26 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg,
en
de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 26 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Met het besluit op bezwaar van 29 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de VOG-aanvraag alsnog ingewilligd. Het verzoek tot vergoeding van proceskosten is afgewezen.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 februari 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L. de Gier.
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

Eiser heeft op 27 februari 2019 een VOG aangevraagd in verband met het lidmaatschap van een schietvereniging. Bij brief van 21 maart 2019 heeft de minister aan eiser laten weten voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen. Van de gelegenheid hiertegen een zienswijze in te dienen heeft eiser geen gebruik gemaakt.
Bij het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) op naam van eiser een openstaande strafzaak is geregistreerd wegens twee gevallen van mishandeling gepleegd op 26 december 2018.
De openstaande strafzaak in het JDS is op 13 mei 2019 geseponeerd. Hierna, bij het bestreden besluit, heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de VOG-aanvraag alsnog ingewilligd. Daarbij heeft de minister het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, omdat de herroeping van het besluit een gevolg is van nieuwe informatie die pas tijdens de bezwaarprocedure naar voren is gekomen en in redelijkheid niet eerder bij de minister bekend kon zijn.

2.Standpunt van eiser

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zowel aan het objectieve als het subjectieve criterium niet is voldaan, omdat er geen sprake is (geweest) van enige relevante justitiële documentatie. Volgens eiser kan uit het primair besluit worden afgeleid dat de minister over meer informatie beschikte en uit die informatie kon worden afgeleid dat er geen reden was om de aanvraag af te wijzen. Die afwijzing was dan ook volgens eiser onredelijk en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid is volgens eiser aan de minister toe te rekenen. Volgens de jurisprudentie kan hij er immers voor verantwoordelijk worden gehouden als hij is afgegaan op informatie van een derde. Eiser is dan ook van mening dat de proceskosten wel door de minister vergoed moeten worden.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1
Openstaande zaak in justitiële gegevensEiser heeft een VOG aangevraagd omdat hij lid wil worden van een schietvereniging. Volgens paragraaf 3 van de beleidsregels wordt bij de beoordeling van de aanvraag gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in het JDS. Gelet op het bepaalde in artikel 3.1.1 onder b van de beleidsregels in samenhang met artikel 7 van de WWM bedraagt de terugkijktermijn acht jaar. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van eiser gedurende acht jaar voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Aan een aanvrager die niet voorkomt in de justitiële documentatie, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Ten aanzien van eiser is in het JDS binnen de terugkijktermijn een zaak geregistreerd wegens verdenking van mishandeling (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht). In het primaire besluit is weliswaar vermeld dat het om twee gevallen van mishandeling gaat, maar uit de stukken blijkt evident dat het om één feit gaat. Dit betreft een openstaande zaak. De minister heeft met betrekking tot deze zaak inlichtingen ingewonnen bij het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat de zaak nog niet inhoudelijk is behandeld. De minister heeft vervolgens een concept-tenlastelegging van het openbaar ministerie ontvangen. Op deze informatie heeft de minister het primaire besluit gebaseerd. Niet is gebleken dat de minister daarnaast, ten tijde van het primaire besluit, over méér of andere informatie beschikte. Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de (..) gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie in behandeling is genomen.
De rechtbank is van oordeel dat met het opstellen van een concept-tenlastelegging en de registratie in het JDS sprake is van het in behandeling nemen van de zaak. Dit betekent dat de minister de openstaande zaak bij de beoordeling van de VOG-aanvraag kon betrekken.
4.2
BeoordelingscriteriaOmdat eiser in het JDS voorkomt, is de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) al meerdere keren heeft geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde beleidsregels niet onredelijk zijn (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2009:BI9706).
Objectief criterium
Volgens paragraaf 3.2 van de beleidsregels betreft het objectieve criterium de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd. Bij het objectieve criterium wordt dus gekeken naar de vraag:
- is er een risico voor de samenleving
- wanneer dit (of een soortgelijk feit) zou worden gepleegd
- door een willekeurig persoon
- in de uitoefening van de activiteit waarvoor de VOG wordt aangevraagd?
De aanvraag voor een VOG heeft betrekking op het lidmaatschap van een schietvereniging. Het specifieke screeningsprofiel ‘lidmaatschap schietvereniging’ is hierop van toepassing. Dit screeningsprofiel luidt als volgt:

Bij de schietvereniging kan men gebruik maken van wapens en munitie. Het toegang hebben tot wapens en munitie kan een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van de samenleving. Het oneigenlijke gebruik van wapens en munitie kan ernstige geweldsmisdrijven, chantage en andere ernstige verstoringen van de rechtsorde tot gevolg hebben. Daarom worden aanvragen streng beoordeeld. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van acht jaren. Een lid van een schietvereniging heeft een bijzondere positie ten opzichte van zijn/haar medeburgers, aangezien die geen wapens of munitie ter beschikking hebben. Door oneigenlijk gebruik te maken van wapens en munitie kan misbruik worden gemaakt van deze bijzondere positie. Hierom wordt strikte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften verlangd.”
De minister heeft zich – conform de Screeningsprofielen VOG NP – naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de registratie van eiser in het JDS in combinatie met de concept-tenlastelegging reeds niet te verenigen is met het doel van de aanvraag, namelijk lidmaatschap van een schietvereniging. Indien herhaald bestaat er een risico voor de samenleving, omdat de combinatie van wapengebruik en geweldshandelingen een gevaar oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarmee voldaan aan het objectieve criterium. Dit betekent dat de afgifte van de VOG door de minister ingevolge paragraaf 3.2 van de beleidsregels
op dat momentmoet worden geweigerd, tenzij toetsing aan het subjectieve criterium leidt tot de conclusie dat desondanks een VOG kan worden afgegeven.
Subjectief criterium
De aanvraag dient dus vervolgens te worden getoetst aan de hand van het subjectieve criterium. Hierbij gaat het om de vraag of het persoonlijk belang van eiser om een VOG te verkrijgen zwaarder dient te wegen dan het belang van de samenleving bij weigering ervan.
De minister heeft bij de beoordeling betrokken dat de aanvraag van eiser betrekking heeft op een hobby. De minister heeft dit minder zwaarwegend geoordeeld dan wanneer eiser de VOG voor bijvoorbeeld werk zou hebben aangevraagd. Verder heeft de minister gekeken naar het tijdsverloop sinds eiser met justitie in aanraking is gekomen. Aangezien het een recent feit betreft (als pleegdatum is vermeld 26 december 2018), is het naar het oordeel van de minister nog te kort geleden om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen.
Volgens eiser had de van het openbaar ministerie verkregen, concrete informatie over de verdenking van mishandeling, waaruit kon blijken dat eiser slachtoffer was in plaats van verdachte, een rol moeten spelen bij de subjectieve belangenafweging. Eiser heeft daarnaast geen (andere) persoonlijke belangen aangevoerd die zwaarder zouden moeten wegen dan het belang van de samenleving. De rechtbank is van oordeel dat de minister onder deze omstandigheden heeft kunnen oordelen dat eiser niet onevenredig zwaar wordt getroffen in zijn belangen bij weigering van de VOG. Oftewel, toetsing aan het subjectieve criterium leidt ertoe dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG.
Gelet op het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten de VOG-aanvraag af te wijzen. Dit betekent dat het primaire besluit niet onrechtmatig is.
Pas na het primaire besluit, op 13 mei 2019, heeft het openbaar ministerie de openstaande strafzaak geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Volgens de ‘Aanwijzing gebruik sepotgronden’ van het openbaar ministerie betreft dit bewijssepot een zogenaamd technisch sepot. Een registratie van een technisch sepot in het JDS wordt niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken. Omdat ten aanzien van eiser geen relevante gegevens meer in het JDS voorkomen, is de aanvraag bij het bestreden besluit alsnog – terecht – ingewilligd.
4.3
Proceskosten in bezwaarEiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de minister de proceskosten dient te vergoeden.
Uit vaste rechtspraak van de AbRvS (onder meer ECLI:NL:RVS:2019:1487) volgt dat van tegemoetkomen slechts sprake is indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een kostenveroordeling.
Omdat het primaire besluit niet onrechtmatig is en het bestreden besluit is gebaseerd op nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het college het verzoek tot vergoeding van de proceskosten op de juiste gronden heeft afgewezen.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier op 26 maart 2020, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: wettelijk kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Ingevolge artikel 28 van de Wjsg is een VOG een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, weigert Onze Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wjsg, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Ingevolge het derde lid van dat artikel kan de minister, voor zover dat voor een goede oordeelsvorming noodzakelijk is, inlichtingen omtrent betrokkene inwinnen bij het openbaar ministerie.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
In het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens is bepaald welke gegevens worden aangemerkt als justitiële gegevens.
In artikel 2 van het besluit worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie (..) in behandeling is genomen.
Beleidsregels
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620) (hierna: de beleidsregels) ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS).
Volgens paragraaf 3.1.1 van de beleidsregels bedraagt de terugkijktermijn in beginsel vier jaren. Onder sub b. is bepaald dat indien de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning, aangesloten wordt bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn.
Volgens paragraaf 3.2. van de beleidsregels wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd. Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen: 1. justitiële gegevens (strafbaar feit), 2. indien herhaald, 3. risico voor de samenleving en 4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
In paragraaf 3.2.2 van de beleidsregels is bepaald dat toepassing van het objectieve criterium ziet op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3. van de beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1. van de beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Wet wapens en munitie (WWM)
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 7 van de WWM worden de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen geweigerd indien de aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in (..) artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (..).