4.3Proceskosten in bezwaarEiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de minister de proceskosten dient te vergoeden.
Uit vaste rechtspraak van de AbRvS (onder meer ECLI:NL:RVS:2019:1487) volgt dat van tegemoetkomen slechts sprake is indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een kostenveroordeling. Omdat het primaire besluit niet onrechtmatig is en het bestreden besluit is gebaseerd op nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het college het verzoek tot vergoeding van de proceskosten op de juiste gronden heeft afgewezen.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier op 26 maart 2020, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Ingevolge artikel 28 van de Wjsg is een VOG een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, weigert Onze Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wjsg, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Ingevolge het derde lid van dat artikel kan de minister, voor zover dat voor een goede oordeelsvorming noodzakelijk is, inlichtingen omtrent betrokkene inwinnen bij het openbaar ministerie.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
In het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens is bepaald welke gegevens worden aangemerkt als justitiële gegevens.
In artikel 2 van het besluit worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie (..) in behandeling is genomen.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620) (hierna: de beleidsregels) ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS).
Volgens paragraaf 3.1.1 van de beleidsregels bedraagt de terugkijktermijn in beginsel vier jaren. Onder sub b. is bepaald dat indien de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning, aangesloten wordt bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn.
Volgens paragraaf 3.2. van de beleidsregels wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd. Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen: 1. justitiële gegevens (strafbaar feit), 2. indien herhaald, 3. risico voor de samenleving en 4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
In paragraaf 3.2.2 van de beleidsregels is bepaald dat toepassing van het objectieve criterium ziet op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3. van de beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1. van de beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Wet wapens en munitie (WWM)
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 7 van de WWM worden de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen geweigerd indien de aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in (..) artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (..).