Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag loonheffingen en een vergrijpboete opgelegd aan een B.V. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, een B.V. vertegenwoordigd door haar aandeelhouder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het loon lager moest zijn dan het door de inspecteur vastgestelde gebruikelijke loon van € 25.000. De rechtbank vernietigde de vergrijpboete, omdat de kwalificatie 'grove schuld' niet van toepassing was op de handelwijze van de belanghebbende. De inspecteur had ten onrechte geen vergoeding voor de proceskosten van de bezwaarfase toegekend, wat ook door de rechtbank werd gecorrigeerd.
De zaak begon met een boekenonderzoek door de inspecteur, waarbij werd vastgesteld dat de belanghebbende ten onrechte het gebruikelijke loon van de aandeelhouder niet had toegekend. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 14.220, met een vergrijpboete van € 3.555. Na bezwaar werd het gebruikelijke loon herzien, maar de vergrijpboete bleef onderwerp van geschil. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet op de hoogte was van de gebruikelijkloonregeling en dat er geen sprake was van grove schuld.
De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.608,20 werden vastgesteld, en gelast dat het griffierecht van € 345 aan de belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier.