ECLI:NL:RBZWB:2020:1375

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake terugvordering bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres, die sinds 2013 een bijstandsuitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college waarin werd medegedeeld dat er nog een schuld van € 2.330,08 openstond. In deze brief werd ook vermeld dat eiseres per 1 januari 2019 maandelijks acceptgiro's van € 49,83 zou ontvangen ter aflossing van deze schuld. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van eerdere intrekkings- en terugvorderingsbesluiten en dat zij deze nooit had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 23 januari 2019 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat deze niet op rechtsgevolg was gericht. De rechtbank concludeerde dat het college ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen deze mededeling inhoudelijk had beoordeeld. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het bezwaar van eiseres werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.575,- werden vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van bestuursrechtelijke besluiten en de rechten van burgers in het kader van bezwaarprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5206 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In de brief van 23 januari 2019 heeft het college aan eiseres meegedeeld dat er nog een schuld ter hoogte van € 2.330,08 open staat. Per 1 januari 2019 zal zij acceptgiro’s van € 49,83 ontvangen ter aflossing daarvan. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 30 augustus 2019 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de terugvorderingsbesluiten niet-ontvankelijk en tegen de aflossing van de vorderingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hier beroep tegen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2020. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres, en namens het college [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving sinds 2013 een bijstandsuitkering van het college. In een brief van 18 december 2018 heeft het college aan eiseres medegedeeld dat er nog een schuld openstaat van € 2.330,08 en dat zij per 1 januari 2019 maandelijks acceptgiro’s van € 49,83 ontvangt ter aflossing daarvan. In de brief van 23 januari 2019 heeft het college dit herhaald, met daarbij de opmerking dat het besluit van 18 december 2018 als niet verzonden kan worden beschouwd. De rechtbank leest hierin dat het besluit van 18 december 2018 is ingetrokken en is vervangen door het besluit van 23 januari 2019. Dit is ter zitting door het college bevestigd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 januari 2019. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen de onderliggende terugvorderingsbesluiten niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen de aflossing van de vorderingen ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres stelt dat zij niet op de hoogte was van de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten. Zij heeft deze nooit ontvangen en is daarvan niet eerder op de hoogte gebracht door het college.

Overwegingen

3.1
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling is sprake indien een handeling gericht is op enig rechtsgevolg.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:331) is een schriftelijke mededeling over de hoogte van nog terug te betalen bedragen waarover in het verleden al besluiten zijn genomen, niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.3
De brief van 23 januari 2019 moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden aangemerkt als een niet op rechtsgevolg gerichte mededeling van informatieve aard. Het betreft slechts een opgave van het saldo van het door eiseres nog terug te betalen bedrag, waarover in het verleden al besluiten zijn genomen. Hiermee is gegeven dat die brief niet op rechtsgevolg is gericht en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit is ter zitting door het college erkend.
3.4
Uit artikel 8:1, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, van de Awb, volgt dat alleen tegen besluiten bezwaar gemaakt kan worden. De vaststelling dat de schriftelijke mededeling van 23 januari 2019 geen besluit is in de zin van de Awb brengt dus mee dat eiseres niet kan worden ontvangen in haar bezwaar gericht tegen die mededeling. Het college heeft hier naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte een inhoudelijk oordeel over gegeven in het bestreden besluit.

Conclusie

4. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door het bezwaar van eiseres, gericht tegen de schriftelijke mededeling van 23 januari 2019, alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiseres, gericht tegen de schriftelijke mededeling van 23 januari 2019, niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 24 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.