Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres, die sinds 2013 een bijstandsuitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college waarin werd medegedeeld dat er nog een schuld van € 2.330,08 openstond. In deze brief werd ook vermeld dat eiseres per 1 januari 2019 maandelijks acceptgiro's van € 49,83 zou ontvangen ter aflossing van deze schuld. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van eerdere intrekkings- en terugvorderingsbesluiten en dat zij deze nooit had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat de brief van 23 januari 2019 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat deze niet op rechtsgevolg was gericht. De rechtbank concludeerde dat het college ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen deze mededeling inhoudelijk had beoordeeld. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het bezwaar van eiseres werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.575,- werden vastgesteld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van bestuursrechtelijke besluiten en de rechten van burgers in het kader van bezwaarprocedures.