ECLI:NL:RBZWB:2020:13

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
02-688080-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag en rijden onder invloed

Op 11 september 2017 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Provinciale weg N258 te Axel, gemeente Terneuzen. Verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een vrachtwagen ingehaald op een moment dat daar onvoldoende ruimte voor was, wat leidde tot een frontale botsing met een tegemoetkomend voertuig. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van het andere voertuig, de heer [Slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op het moment van het ongeval onder invloed van alcohol was, met een bloedalcoholgehalte van 1,33 milligram per milliliter bloed, wat hoger is dan de toegestane norm voor beginnende bestuurders. Tijdens de zitting op 18 december 2019 was verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman heeft de verdediging gevoerd. De officier van justitie heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 24 maanden en een rijontzegging van 4 jaar. De verdediging heeft verzocht om een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het ongeval en het letsel van het slachtoffer. De rechtbank heeft verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de vordering tot gevangenneming toe te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688080-18
vonnis van de meervoudige kamer van 7 januari 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1981 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 december 2019. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. M.C. Fimerius en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, als
verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam
heeft gereden over de Provinciale weg N258, althans een weg, door een voor
hem rijdend motorrijtuig (vrachtwagen (trekker)) in te halen op een moment dat
daar onvoldoende ruimte voor was door naderende tegenliggers, waardoor hij,
verdachte, uit moest wijken naar zijn oorsponkelijke weghelft en vervolgens de
controle over zijn motorrijtuig verloor en terecht kwam op de weghelft voor
het tegemoetkomende verkeer, waar de personenauto bestuurd door de heer [Slachtoffer]
reed, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij aan
die [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte,
verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde
of vijfde lid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, als
verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), heeft gereden over de Provinciale weg N258, althans een weg,
en daar een voor hem rijdend motorrijtuig (vrachtwagen (trekker)) in heeft
gehaald op een moment dat daar onvoldoende ruimte voor was door naderende
tegenliggers, waardoor hij, verdachte, uit moest wijken naar zijn
oorspronkelijke weghelft en vervolgens de controle over zijn motorrijtuig
verloor en terecht kwam op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, waar
de personenauto bestuurd door de heer [Slachtoffer] reed, waardoor een
verkeersongeval met de auto van die [Slachtoffer] ontstond, door welke
gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, als
bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd
na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn
bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 1.33 milligram alcohol per milliliter bloed,
in elk geval hoger dan 0,2 milligram per milliliter bloed bleek te zijn,
terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en
sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven
nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op
of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten (feit 1 in de primaire variant) heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, nu er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij verzoekt verdachte hiervan dan ook vrij te spreken. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 11 september 2017 heeft er op de Provinciale weg N258 te Axel, gemeente Terneuzen, een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder in zijn personenauto over deze weg. [1]
Op het moment van de aanrijding was het nacht. Het ongeval werd bij de politiemeldkamer om 6.34 uur gemeld. [2]
Naar aanleiding van het ongeval werden de navolgende hypothesen onderzocht: het ongeval was ontstaan door de factor mens, het ongeval was ontstaan door de factor voertuig en het ongeval was ontstaan door de factor omgeving. Ten aanzien van de onderzochte hypothese mens werd het volgende vastgesteld. De bestuurder van de Peugeot (verdachte) had gereden met een onbekend gebleven snelheid. Aan de hand van de sporen kon niet worden vastgesteld waarom de Peugeot op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer is gekomen. De bestuurder van de Peugeot kon zijn voertuig niet tijdig tot stilstand brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en overzichtelijk was. De bestuurder van de Volvo ( [Slachtoffer] ) kon de aanrijding niet voorkomen en botste met zijn voorzijde tegen de Peugeot.
De bestuurder van de Daf ( [Naam 1] ) kon de aanrijding niet voorkomen en botste met zijn voorzijde tegen de Peugeot.
Tijdens het gehele onderzoek bleek uit niets, dat een ander dan de genoemde betrokkenen, het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Ten aanzien van de onderzochte hypothese voertuig werd vastgesteld dat er tijdens het voertuigonderzoek voor zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden aan de voertuigen werden geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben. Tijdens dit onderzoek bleek dat zowel de bestuurder van de Peugeot als de bestuurder van de Volvo zeer waarschijnlijk de gordel had gedragen.
Ten aanzien van de onderzochte hypothese omgeving werden door de onderzoeker, ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder, geen omstandigheden geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben. [3]
Getuige [Naam 1] , de bestuurder van een vrachtwagen (trekker), werd door verdachte ingehaald. Hij zag dat een tegemoetkomende vrachtwagen lichtsignalen gaf. Ook zag hij dat verdachte rakelings tussen hem en een tegemoetkomende vrachtauto weer op de eigen weghelft terechtkwam. Vervolgens zag hij dat verdachte een abrupte stuurbeweging naar links maakte, waardoor hij op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtkwam, waar op dat moment een voertuig kwam aanrijden, waarna een frontale botsing tussen dit voertuig en het voertuig van verdachte plaatsvond. [4]
Getuige [Naam 2] zag dat verdachte, die hem tegemoet reed, meerdere voertuigen inhaalde en niet op zijn eigen weghelft reed. Hij heeft verdachte tot zes keer toe lichtsignalen gegeven om te waarschuwen. [5] Hij heeft verklaard dat hij zijn gas los liet en vol in de remmen moest omdat hij anders een frontale aanrijding met die auto zou hebben gehad. Ook getuige [Naam 1] heeft verklaard dat hij moest remmen. [6]
Het slachtoffer, [Slachtoffer] , heeft het ongeval niet zien aankomen. Uit het niets kwam er frontaal iets op hem af, waardoor hij niet kon uitwijken. [7] Als gevolg van het ongeval heeft hij letsel opgelopen. Uit de medische verklaring is gebleken dat hij ernstige botbreuken aan wervels en de linker voet had, die uitgebreide operaties vergden en een langdurige revalidatie tot gevolg hebben met een onzekere uitkomst ten aanzien van de uiteindelijke genezing. Over de genezing op langere termijn kon nog geen uitsluitsel worden gegeven maar deze was bepaald onzeker. Daarnaast schatte de forensisch deskundige in dat het arbeidsverzuim naar verwachting zeer aanzienlijk zou zijn. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij een vrachtwagen heeft ingehaald en ten tijde van het ongeval geen bril droeg, omdat hij deze niet bij zich had. Volgens verdachte moet hij wel een bril dragen tijdens het rijden, omdat hij niet in de verte kan zien. [9]
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de avond voor het ongeval meerdere glazen alcohol heeft genuttigd. [10] Na het ongeval is bij hem bloed afgenomen. In het afgenomen bloed is door het NFI een ethanolconcentratie gemeten van 1,33 mg/ml. [11] Verdachte beschikte sinds 19 september 2013 over een rijbewijs en was daarmee ten tijde van het ongeval een beginnend bestuurder. [12]
Bewijsoverwegingen
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet op het standaardarrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Ook hoeft een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren.
Dit kan pas als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend worden aangemerkt wanneer daaraan gedrag ten grondslag ligt dat gegeven de omstandigheden van het geval niet voldoet aan de eisen die aan verkeersdeelnemers in het algemeen mogen worden gesteld.
De volgende feiten en omstandigheden zijn in dit kader relevant en worden door de rechtbank vastgesteld.
Op het moment van het ongeval was het donker. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zijn bril niet bij zich had, maar deze tijdens het rijden wel moet dragen om in de verte te kunnen kijken. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat er geen ruimte was om in te halen en zijn er lichtsignalen gegeven om verdachte te waarschuwen, terwijl er door de betreffende verkeersdeelnemers, waaronder getuige [Naam 2] , ook (krachtig) geremd moest worden teneinde een aanrijding te voorkomen. Ook heeft verdachte onder invloed van te veel alcohol gereden. Verdachte is, ondanks deze omstandigheden, toch een voor hem rijdend motorrijtuig gaan inhalen en is vervolgens, na een bijna aanrijding met een tegemoetkomend voertuig, de controle over zijn motorrijtuig verloren en terechtgekomen op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte vertoonde gedrag hiermee substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen.
Zodanig verkeersgedrag draagt de gevolgtrekking dat verdachte zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld en dat het ongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is te wijten.
Het risico dat verdachte heeft genomen heeft geleid tot de botsing tussen het voertuig van verdachte en die van het slachtoffer en daarmee tot het letsel van het slachtoffer. Aan het vereiste van de dubbele causaliteit is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het letsel, gelet op de aard en ernst ervan, de uitgebreide operaties en langdurige revalidatie worden aangemerkt als zwaar.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de uitslag van het hiervoor genoemde bloedonderzoek en de datum afgifte rijbewijs acht de rechtbank ook het als beginnend bestuurder rijden onder invloed wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging ten aanzien van dit feit een kennelijke verschrijving bevat. De rechtbank is van oordeel dat daar waar is ten laste gelegd een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, is bedoeld een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994. Omdat verdachte hierdoor in zijn verdediging niet is geschaad, heeft dit verder geen gevolgen voor hem en zal het oordeel van de rechtbank niet anders komen te luiden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 11 september 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, als
verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), zeer onvoorzichtig en onachtzaam
heeft gereden over de Provinciale weg N258, door een voor
hem rijdend motorrijtuig (vrachtwagen (trekker)) in te halen op een moment dat
daar onvoldoende ruimte voor was door naderende tegenliggers, waardoor hij,
verdachte, uit moest wijken naar zijn
oorspronkelijkeweghelft en vervolgens de
controle over zijn motorrijtuig verloor en terecht kwam op de weghelft voor
het tegemoetkomende verkeer, waar de personenauto bestuurd door de heer [Slachtoffer]
reed, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij aan
die [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij, verdachte,
verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid;
2.
op 11 september 2017 te Axel, gemeente Terneuzen, als
bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd
na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn
bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder
bvan de Wegenverkeerswet 1994, 1.33 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn,
terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en
sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven
nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op
of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een rijontzegging van 4 jaar met aftrek van de periode dat verdachte zijn rijbewijs kwijt was. Daarnaast vordert zij de gevangenneming van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt in geval de rechtbank komt tot een veroordeling, ook als deze inhoudt een veroordeling voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Hij verzoekt de rechtbank allereerst rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. In dit kader kan strafmatiging volgens hem leiden tot een andere strafmodaliteit dan in eerste instantie in de rede had gelegen. Verder moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij wijst hij op de fysieke, maar ook op de mentale gevolgen die het verkeersongeval voor verdachte hebben gehad. Daarnaast heeft verdachte de zorg over zijn chronisch zieke vrouw en moet hij werken om zijn vrouw en drie kinderen te onderhouden en de forse schuldenlast van hem en zijn gezin op te lossen, hetgeen onmogelijk is in detentie.
Volgens de raadsman bieden de LOVS-oriëntatiepunten voor rijden onder invloed ruimte voor het opleggen van een taakstraf.
Gelet op het voorgaande verzoekt hij de rechtbank dan ook op te leggen een taakstraf en daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Ondanks dat verdachte in het buitenland woont, heeft de raadsman er gelet op de mogelijkheden tot het uitvoeren van een taakstraf in het buitenland en de vindbaarheid van verdachte vertrouwen in dat deze straf ten uitvoer zal worden gelegd.
Voor wat betreft het opleggen van een rijontzegging, verzoekt de raadsman er rekening mee te houden dat verdachte kennelijk niet over zijn rijbewijs beschikt en er kennelijk niet van op de hoogte is dat zijn rijbewijs bij de Franse ambassade ligt, zoals door de officier van justitie ter zitting is meegedeeld. In dit kader verzoekt de raadsman in geval een rijontzegging wordt opgelegd, deze zo veel mogelijk in voorwaardelijke vorm op te leggen als forse stok achter deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als beginnend bestuurder onder invloed van te veel alcohol een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 beschermt in het bijzonder het belang van de lichamelijke gezondheid en integriteit van verkeersdeelnemers. Dit beschermde belang weegt zwaar. Verder beschermt dit artikel - in algemenere zin - de verkeersveiligheid. Het maatschappelijk belang van de verkeersveiligheid is zeer groot. Een ieder neemt - zij het niet met dezelfde intensiteit - deel aan het verkeer en heeft dus direct belang bij verkeersveilig gedrag van de medeweggebruikers. Alle verkeersdeelnemers moeten er op kunnen vertrouwen dat andere verkeersdeelnemers zich aan de zorgvuldigheidsnormen houden. Verdachte heeft dit belang ernstig geschonden, doordat hij zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden, waarmee hij niet alleen zichzelf, maar ook anderen in gevaar heeft gebracht. Hij heeft niet de verantwoordelijkheid genomen die van hem als bestuurder van een motorrijtuig mocht worden verwacht, met alle gevolgen van dien. Uit het door het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht en uit de medische verklaring blijkt dat verdachte veel leed heeft veroorzaakt en het ongeval zowel lichamelijk als mentaal grote impact op het slachtoffer heeft gehad.
Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met het strafblad van verdachte in Frankrijk van 22 oktober 2018, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen voor het rijden onder invloed van alcohol en daarvoor ook rijverboden opgelegd heeft gekregen. Hoewel dit oudere veroordelingen zijn, rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij wederom onder invloed van alcohol een voertuig is gaan besturen. Ook houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding.
Hij heeft het slachtoffer niet benaderd en hij is ter zitting niet verschenen. De rechtbank heeft daaruit afgeleid dat verdachte andere prioriteiten heeft gesteld en ervoor heeft gekozen geen verantwoording af te leggen.
Mede in het licht van de opvatting van verdachte als vermeld in een mailbericht van 11 november 2019 van de raadsman, dat hij geschrokken is van de gevolgen voor het slachtoffer en dat hij toch graag met het slachtoffer in contact wil komen om zijn spijt te betuigen, had van verdachte mogen worden verwacht dat hij ter zitting van 18 december 2019 in persoon aanwezig zou zijn geweest. Zijn afwezigheid ter zitting is voor de rechtbank onbegrijpelijk.
Verder overweegt de rechtbank dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.
Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn, die door de Hoge Raad wordt gesteld op twee jaar, vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit de verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het voornemen had tegen de verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval is die termijn gestart op 11 september 2017, de dag van het verkeersongeval.
Het heeft vervolgens twee jaar en ruim drie maanden geduurd voordat de rechtbank vonnis wijst. De redelijke termijn is gelet op het voorgaande met drie maanden overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding zal de rechtbank hieraan geen consequenties verbinden en volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van verdachte grenzend is aan roekeloosheid.
De LOVS-oriëntatiepunten adviseren in dit kader een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 4 jaar onvoorwaardelijk.
De rechtbank acht het verkeersgedrag van verdachte te ernstig om af te doen met een taakstraf. De mate van schuld aan de zijde van verdachte biedt hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte.
Alles afwegend is de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden is.
De rechtbank ziet wel aanleiding, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden, zoals die door de raadsman ter zitting zijn geschetst, een deel daarvan, te weten 3 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar passend en geboden en zij zal deze dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming toe te wijzen. Zij zal deze vordering dan ook afwijzen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet;
feit 2: overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 (vier) jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Vordering gevangenneming
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J.P.M. Hopmans en
mr. F. van Es, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 januari 2020.
Mr. Hopmans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2017218934 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur (ZB), team verkeer (ZB), opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 187.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2018, pagina 20, vierde alinea, en pagina 21, vijfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2018, pagina 25, eerste tot en met derde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] van 11 september 2017, pagina 99, elfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 2] van 16 september 2017, pagina 102, derde en eenentwintigste alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] van 11 september 2017, pagina 99, veertiende en vijftiende alinea , en het proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 2] van 16 september 2017, pagina 102, zesde, zevende en zeventiende alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [Slachtoffer] van 24 september 2017, pagina 108, vijfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
8.De letselbeschrijving opgesteld door [Naam 3] van GGD Zeeland van 21 november 2017, pagina 48 en 49, van voornoemd eindproces-verbaal.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte [Verdachte] d.d. 9 april 2018, pagina 139, van voornoemd eindproces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van verhoor [Verdachte] d.d. 10 september 2018, pagina 2 (los).
11.Het NFI-rapport alcohol en drugs in het verkeer van 24 oktober 2017, pagina 95 en 96, van voornoemd eindproces-verbaal.
12.Het proces-verbaal invordering rijbewijs beginnend bestuurder van 20 september 2017, pagina 182, van voornoemd eindproces-verbaal.