In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2020 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag verbruiksbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 438.475,77 over de periode van 1 januari 2011 tot en met 18 oktober 2015. De inspecteur had ook een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. Na een ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag en de belastingrente, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de handhaving van de naheffingsaanslag en de boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is, omdat de inspecteur eerder impliciet had goedgekeurd dat de indeling van het product 'Fruitontbijt' als vruchtensap correct was. De rechtbank oordeelde dat het gewekte vertrouwen niet door een handeling van belanghebbende zelf kon worden ongedaan gemaakt, maar dat hiervoor een handeling van de inspecteur nodig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de naheffingsaanslag tot € 40.752,73, met een overeenkomstige vermindering van de belastingrente en de verzuimboete. Tevens werd de verzuimboete verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn van berechting.