ECLI:NL:RBZWB:2020:1047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19 _ 3668
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens onjuiste informatie en gebrek aan medewerking aan huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst over de intrekking van haar bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die was gebaseerd op het niet verstrekken van juiste informatie over haar woon- en leefsituatie en het niet meewerken aan een huisbezoek, onterecht was. De rechtbank constateerde dat het college stelselmatige observaties had verricht, die een inbreuk op het privéleven van eiseres vormden. Deze waarnemingen, die over een periode van bijna vier maanden meer dan 100 keer waren uitgevoerd, werden door de rechtbank als onrechtmatig bewijs aangemerkt. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat aan de voorwaarden voor de intrekking van de bijstandsuitkering was voldaan.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en herstelde de situatie door het intrekkingsbesluit van 1 november 2018 te herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.100,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat het college bevoegd is om onderzoek te doen naar het recht op bijstandsuitkering, maar dat dit onderzoek niet mag leiden tot stelselmatige observaties zonder voldoende waarborgen voor de bescherming van het privéleven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3668 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats 1] , eiseres

gemachtigde: mr. E.A.G. van Acker,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 november 2018 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken.
In het besluit van 20 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 november 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 januari 2020. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres, en C. van Duyse namens het college.

Overwegingen

Aanleiding onderzoek recht op bijstand
1. Eiseres ontving van het college een bijstandsuitkering. Het college heeft in 2018 een onderzoek ingesteld naar het recht van eiseres op een uitkering. Dit omdat het vermoeden bestond dat zij zou samenwonen met haar vriend [naam vriend] . Eiseres was namelijk met [naam vriend] gezien bij een evenement in [naam woonplaats 1] , zijn adres stond bij de gemeente in onderzoek, en [naam vriend] had verklaard dat hij zich niet bij eiseres kon laten inschrijven omdat dit problemen zou opleveren met de ex-man van eiseres.
Onderzoek
2. Het onderzoek bestond uit een administratief onderzoek, het verrichten van waarnemingen bij (onder meer) de woning van eiseres en het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek op 3 oktober 2018. Eiseres heeft geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 1 september 2018 tot en met 2 oktober 2018, omdat eiseres geen (juiste) inlichtingen heeft verstrekt over haar woon- en leefsituatie [1] . Verder heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken vanaf 3 oktober 2018, omdat eiseres niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek van 3 oktober 2018 en het recht op bijstand hierdoor niet is vast te stellen [2] . Eiseres is het niet eens met de intrekking van haar uitkering.
Beoordelingsperiode
4. De beoordelingsperiode voor de rechtbank loopt van 1 september 2018 (datum intrekking uitkering) tot en met 1 november 2018 (datum van het eerste intrekkingsbesluit).
Bewijslast
5. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken. Het is dan aan het college om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking is voldaan. De bewijslast ligt dus bij het college.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
6. Zoals gezegd, heeft het college tijdens het onderzoek waarnemingen verricht. Partijen verschillen van mening of deze waarnemingen gebruikt mochten worden bij de intrekking van de bijstandsuitkering. Eiseres vindt namelijk dat er sprake is van stelselmatige observaties die een ongerechtvaardigde inbreuk maken op haar recht op privéleven. Het college is het daar niet mee eens.
7. Hoe zit het in het algemeen met het verrichten van waarnemingen?
Het college is bevoegd om onderzoek te doen naar het recht op een bijstandsuitkering [3] . Waarnemingen kunnen deel uitmaken van dat onderzoek. Het verrichten van waarnemingen vormt al snel een inbreuk op het recht op het privéleven. In het algemeen kan worden gezegd dat het college op grond van de Participatiewet bevoegd is om kortdurende waarnemingen te verrichten vanaf de openbare weg, die niet op de persoon zijn gericht. Daarmee is er een geringe inbreuk op het privéleven die niet onevenredig zwaar is met het doel van de waarnemingen. Dit geldt niet voor stelselmatige observaties, of observaties waarbij gebruik wordt gemaakt van technische middelen zoals een camera. Bij dit soort waarnemingen is er een grote inbreuk op het privéleven. De Participatiewet biedt onvoldoende waarborgen ter bescherming tegen een willekeurige inmenging in het privéleven. Voor stelselmatige observaties is daarom toestemming nodig van de officier van justitie [4] .
8. Welke waarnemingen zijn er in dit geval verricht?
Het college heeft in een periode van bijna 4 maanden ruim 100 waarnemingen verricht op 66 verschillende dagen. In de laatste maand (van 3 september 2018 tot en met 2 oktober 2018) ging het daarbij om ongeveer 40 waarnemingen op 23 verschillende dagen. De meeste waarnemingen zijn verricht in de buurt van de woning van eiseres. De waarnemingen zijn verricht door 5 verschillende rechercheurs. In de periode van 4 maanden is eiseres 16 keer en [naam vriend] 1 keer gevolgd met de auto. Daarbij is gezien dat eiseres haar dochtertje in de ochtend naar school brengt, dat zij boodschappen doet, maar ook dat zij naar een aantal adressen gaat ( [adres 1] in [naam woonplaats 1] , [adres 2] in [naam woonplaats 2] en [adres 3] in [naam woonplaats 3] ). Op 1 dag (10 september 2018) stond de auto van eiseres om 08:33 uur niet bij haar woning en is men gaan kijken of de auto wellicht bij de school van haar dochter stond. Op 3 dagen (6 juli 2018, 13 juli 2018 en 9 augustus 2018) is men naar het [adres 4] in [naam woonplaats 1] gereden om daar een waarneming te verrichten, omdat [naam vriend] vanaf die plek collega’s zou oppikken en afzetten met zijn werkbus.
9. De rechtbank vindt dat – gelet op de duur, intensiteit en frequentie van de waarnemingen – er in dit geval sprake is van stelselmatige observaties [5] . De waarnemingen hebben een min of meer volledig beeld verkregen van bepaalde aspecten van het leven van eiseres en [naam vriend] . Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de rechercheurs uit zichzelf op 10 september 2018 ’s ochtends naar de school van de dochter van eiseres zijn gereden, om te kijken of de auto van eiseres daar stond. En dat zij meerdere keren uit zichzelf naar het [adres 4] in [naam woonplaats 1] zijn gereden, om te kijken of zij daar de werkbus van [naam vriend] zouden zien.
10. Wat is hiervan het gevolg?
De inbreuk die met de stelselmatige observaties is gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van betrokkenen, berust niet op een voldoende duidelijke en voorzienbare en met waarborgen omklede wettelijke grondslag. Door deze stelselmatige observaties is artikel 8 van het EVRM geschonden. De bevindingen uit deze stelselmatige observaties moeten daarom als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt. Dit betekent dat de grondslag voor de intrekking komt te vervallen, voor zover deze betrekking heeft op de periode van 1 september 2018 tot en met 2 oktober 2018.
Het college heeft tijdens de zitting gezegd dat als de waarnemingen buiten beschouwing moeten worden gelaten, er geen aanleiding bestond voor het afleggen van een huisbezoek. Dit betekent dat de grondslag voor de intrekking komt te vervallen, voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 3 oktober 2018.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat de rechtbank het intrekkingsbesluit van 1 november 2018 herroept.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het intrekkingsbesluit van 1 november 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 17, eerste en tweede lid, van de Participatiewet:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. […]
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet:
Het college […] trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Deze intrekking is gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Participatiewet in combinatie met artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
2.Deze intrekking is gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Participatiewet in combinatie met artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet.
3.Dit kan op grond van artikel 53a van de Participatiewet.
4.Artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2807). In deze zaak was er sprake van 97 waarnemingen op ruim 60 dagen in ruim 5 maanden, waarbij betrokkenen ook gevolgd zijn en waarbij men ook gericht naar bepaalde adressen is gereden om op zoek te gaan naar (de auto van) betrokkenen.