In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst over de intrekking van haar bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die was gebaseerd op het niet verstrekken van juiste informatie over haar woon- en leefsituatie en het niet meewerken aan een huisbezoek, onterecht was. De rechtbank constateerde dat het college stelselmatige observaties had verricht, die een inbreuk op het privéleven van eiseres vormden. Deze waarnemingen, die over een periode van bijna vier maanden meer dan 100 keer waren uitgevoerd, werden door de rechtbank als onrechtmatig bewijs aangemerkt. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat aan de voorwaarden voor de intrekking van de bijstandsuitkering was voldaan.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en herstelde de situatie door het intrekkingsbesluit van 1 november 2018 te herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.100,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat het college bevoegd is om onderzoek te doen naar het recht op bijstandsuitkering, maar dat dit onderzoek niet mag leiden tot stelselmatige observaties zonder voldoende waarborgen voor de bescherming van het privéleven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.