ECLI:NL:RBZWB:2020:1022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
C/02/368463/FA RK 20-522
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van een minderjarige, [minderjarige 1], geboren op 14 maart 2003, om de benoeming van een bijzondere curator. Het verzoek werd gedaan in het kader van een ondertoezichtstelling, waarbij de minderjarige behoefte had aan iemand om mee te praten en die haar belangen kon vertegenwoordigen. De ouders van [minderjarige 1] zijn gescheiden en de minderjarige woont bij haar moeder, terwijl haar broers bij de vader wonen. De kinderrechter heeft op 6 februari 2020 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de moeder, de vader, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder, de GI en de Raad steunden het verzoek, terwijl de vader zich verzette tegen de benoeming van een bijzondere curator.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel [minderjarige 1] behoefte heeft aan ondersteuning, de GI en andere hulpverleners al betrokken zijn bij haar situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wens van [minderjarige 1] om met iemand te praten niet voldoende is ondervangen door de huidige hulpverlening, maar dat de recente beslissing om een machtiging uithuisplaatsing te verlenen in een gezinshuis voor [minderjarige 1] een significante verandering met zich meebrengt. Deze beslissing zou moeten leiden tot betere toegang tot hulpverlening die aansluit bij haar behoeften. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk is en heeft het verzoek afgewezen. De minderjarige is per brief op de hoogte gesteld van deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/368463 / FA RK 20-522
datum uitspraak: 28 februari 2020
beschikking betreffende informele rechtsingang
in de zaak van
[minderjarige 1]
geboren te Roosendaal op 14 maart 2003,
wonende te Bergen op Zoom,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[minderjarige 1], voornoemd,
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende te Bergen op Zoom,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende te Wouw,
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 3 februari 2020 ontvangen e-mailbericht van [minderjarige 1] , tevens ontvangen per briefpost op 5 februari 2020;
- het op 7 februari 2020 ontvangen e-mailbericht van [minderjarige 1] .
1.2
Op 6 februari 2020 heeft de kinderrechter de brief van [minderjarige 1] besproken met de vader, de moeder, de GI en de Raad. Op deze mondelinge behandeling is tevens het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] (kenmerk: JE RK 20-89) besproken. Op het verzoek van de GI is bij aparte beschikking beslist.
1.3
Op 21 februari 2020 heeft de kinderrechter met [minderjarige 1] gesproken over haar brief en over het voornoemde verzoek tot uithuisplaatsing.

2.De feiten

2.1
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] van den Berg, geboren te Roosendaal op 14 maart 2003, hierna te noemen [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te Roosendaal op 2 september 2005, hierna te noemen [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren te Roosendaal op 31 augustus 2007, hierna te noemen [minderjarige 3] .
2.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
2.3
[minderjarige 1] woont bij de moeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vader.
2.4
Bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2017 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 november 2017 en tot 16 november 2018. Bij beschikking van deze rechtbank van 6 november 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] laatstelijk verlengd tot 16 mei 2020.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1
[minderjarige 1] heeft in haar brief en e-mailbericht verzocht om de benoeming van een bijzondere curator. Ze heeft dit verzoek in het gesprek met de kinderrechter op 21 februari 2020 als volgt toegelicht. [minderjarige 1] heeft behoefte aan iemand waarmee ze kan praten, die naar haar luistert en die ook haar mening kan uitdragen naar de gezinsmanager en de begeleider van ViaNeo. Ze heeft dit verzoek reeds eerder bij deze begeleider neergelegd, maar hij gaf na een aantal gesprekken aan dat hij daar niet de juiste persoon voor was. Zij heeft toen niet om een andere hulpverlener gevraagd. Vroeger had ze ook een bijzondere curator. [minderjarige 1] wil haar graag opnieuw benoemd zien. Ze kan zich ook voorstellen dat een hulpverlener wordt ingezet zoals dat ook voor haar broer [minderjarige 2] is gebeurd.
3.2
De moeder, de GI en de Raad hebben bij de mondelinge behandeling van 6 februari 2020 ingestemd met de benoeming van een bijzondere curator. De vader heeft zich verzet nu hij daarin geen meerwaarde ziet en zich ook afvraagt in hoeverre het verzoek door de moeder is ingestoken.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.4
[minderjarige 1] wil iemand waarmee zij kan praten over wat haar dwars zit en die eventueel ook namens haar kan praten met de andere betrokken hulpverleners. Hoewel er, naast de door de moeder ingezette kindercoach en vertrouwenspersoon, een gezinsmanager en een begeleider van ViaNeo betrokken zijn, voelt [minderjarige 1] zich niet gehoord. De wens om met iemand te kunnen praten heeft [minderjarige 1] aan het begin van het traject met ViaNeo geuit bij de begeleider van ViaNeo, die heeft laten weten dat dit niet binnen zijn takenpakket valt. Het feit dat op deze vraag onvoldoende is geageerd, lijkt verband te houden met de omstandigheid dat de moeder hulpverlening niet meer toelaat en daar andere, voor de rechtbank onbekende, hulpverleners voor in de plaats stelt. Gelet op wat [minderjarige 1] daar zelf over vertelt wordt ook door deze personen niet aan haar behoeften tegemoet gekomen.
3.5.
Bij beslissing van heden heeft de kinderrechter besloten tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing in een gezinshuis voor [minderjarige 1] . Deze beslissing brengt een grote verandering teweeg in het leven van [minderjarige 1] die er met name op ziet dat zij rechtstreeks toegang zal krijgen tot hulpverlening die wordt aangestuurd door de GI en die de GI ook kan en moet voeden met informatie over de behoeften van [minderjarige 1] en de voor haar noodzakelijke ondersteuning. De rechtbank constateert op basis hiervan dat met deze aanvullende hulpverlening in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de wens van [minderjarige 1] .
3.6
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de benoeming van een bijzondere curator niet van toegevoegde waarde en voorts niet passend bij de wens van [minderjarige 1] . De rechtbank wijst het verzoek van [minderjarige 1] om een bijzondere curator te benoemen af. [minderjarige 1] wordt bij brief van deze beslissing op de hoogte gesteld, welke brief als bijlage aan deze beschikking is aangehecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de minderjarige tot het benoemen van een bijzondere curator af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J. Duinhof, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
(JD)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld door de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.