In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, die de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uitvoert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende effectieve hulpverlening in de thuissituatie kan worden geboden, mede door de conflicten tussen de ouders en de weigerachtige houding van de moeder ten opzichte van de GI. De kinderrechter heeft de minderjarige op 21 februari 2020 gehoord en heeft geconstateerd dat de moeder niet in staat is om de nodige ondersteuning te bieden aan [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming over de ontwikkeling van [minderjarige 1] gedeeld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de uithuisplaatsing is toegestaan voor de periode van 28 februari 2020 tot 16 mei 2020.