ECLI:NL:RBZWB:2020:1021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
C/02/367873/JE RK 20-89
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2020 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, die de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uitvoert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende effectieve hulpverlening in de thuissituatie kan worden geboden, mede door de conflicten tussen de ouders en de weigerachtige houding van de moeder ten opzichte van de GI. De kinderrechter heeft de minderjarige op 21 februari 2020 gehoord en heeft geconstateerd dat de moeder niet in staat is om de nodige ondersteuning te bieden aan [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming over de ontwikkeling van [minderjarige 1] gedeeld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de uithuisplaatsing is toegestaan voor de periode van 28 februari 2020 tot 16 mei 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens : C/02/367873/ JE RK 20-89
datum uitspraak: 28 februari 2020

beschikking verlening machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven,
betreffende
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag] 2003 te Roosendaal, hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] , voornoemd,

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te Bergen op Zoom,
advocaat: mr. H. Loonstein, te Amsterdam,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader,

wonende te Wouw,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend en gehoord:
- de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 17 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 20 januari 2020;
- de brief met bijlagen van mr. Loonstein van 29 januari 2020;
- de brief van de GI van 4 februari 2020 met als bijlage een aanvullende rapportage van ViaNeo van 30 januari 2020;
- het verweerschrift van mr. Mattheussens van 4 februari 2020;
- de brief met bijlagen van de GI van 5 februari 2020;
- de brief van mr. Loonstein van 5 februari 2020;
- de brief van mr. Mattheussens van 5 februari 2020;
- de brief met bijlagen van mr. Oosterhagen namens mr. Loonstein van 6 februari 2020;
- de brief van [minderjarige 1] van 6 februari 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 februari 2020;
- de brief van de GI van 13 februari 2020;
- de brief met bijlage van de GI van 18 februari 2020;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. Loonstein van 18 februari 2020;
- de brief van mr. Loonstein van 19 februari 2020.
De zaak is door de kinderrechter met gesloten deuren mondeling behandeld op 20 februari 2020. Bij deze mondelinge behandeling is tevens het verzoek van van [minderjarige 1] tot benoeming van een bijzondere curator (kenmerk: JE RK 20-522) besproken. Op het verzoek van [minderjarige 1] is bij aparte beschikking van heden beslist.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige 1] , die met instemming van alle betrokkenen apart is gehoord op 21 februari 2020,
- de vader, bijgestaan door mr. Matheussens,
- een vertegenwoordiger van de GI,
- een vertegenwoordiger namens de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2017 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 november 2017 en tot 16 november 2018. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 november 2018 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 november 2019. Bij voornoemde beschikking is het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] afgewezen.
Bij beschikking van 6 november 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 16 mei 2020. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de zitting van 1 mei 2020.

Het verzoek

De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

De GI baseert het verzoek eerst en vooral op de omstandigheid dat de jeugdbeschermer ondanks meerdere aanwijzingen door de kinderrechter, geen toegang heeft tot de opvoedsituatie bij de moeder. Ook de hulpverlener van ViaNeo die met aanvankelijke instemming van de moeder is ingezet om de omgang van [minderjarige 1] met haar vader en zusje te begeleiden krijgt niet onverkort toegang. Er is telkens sprake van conflicten waarbij sprake is van onheus en bedreigend gedrag door de moeder. De GI verwijst in dit verband naar de overwegingen van de kinderrechter in de beschikking van 6 november 2019 die zich mede op deze onderwerpen richten. In dit kader wijst de GI er verder op dat de moeder zelf een ondersteuner en een kindercoach heeft ingeschakeld. Het is niet bekend wat deze personen voor [minderjarige 1] doen. Wel merkt de GI, onder verwijzing naar een opsomming van voorvallen, op dat de ondersteuner de moeder vooral lijkt te steunen in haar strijd tegen de GI. Van ViaNeo bereiken de GI berichten dat de indruk bestaat dat appjes van [minderjarige 1] feitelijk door de moeder worden verstuurd. ViaNeo is daarnaast niet akkoord gegaan met de aanwezigheid van de ondersteuner van de moeder bij contacten met ViaNeo. De GI vindt bij de moeder geen gehoor voor de regiefunctie van de GI en de moeder is niet bereid de door haar zelf ingeroepen hulpverlening te eindigen. De moeder heeft bovendien aan de GI meegedeeld dat [minderjarige 1] pas weer aan het traject van ViaNeo kan deelnemen wanneer de huisarts en de kindercoach daarvoor hun toestemming hebben verleend. De gedragingen van de moeder blijven voor onrust zorgen bij alle betrokkenen, waaronder de minderjarigen. Onder verwijzing naar voorgaande rapportages van ViaNeo, LJ&R en NIFP, heeft de GI daarom grote zorg over de positie waarin [minderjarige 1] zich bevindt. Zij is naar het oordeel van de GI door de moeder geplaatst in een positie waarin zij alleen mag praten met mensen die door de moeder zijn goedgekeurd, zodat zij zich geen eigen mening en visie kan vormen en schade oploopt in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en in haar identiteitsontwikkeling. De plaatsing in een gezinshuis met de benodigde hulp zal haar in de gelegenheid stellen om alsnog tot een eigen ontwikkeling te komen. De GI benadrukt in dit verband dat samen met de gedragsdeskundige van de GI is stilgestaan bij de vraag of de uithuisplaatsing onder deze omstandigheden voor [minderjarige 1] niet een te zwaar middel moet worden geacht. Daarbij is de conclusie bereikt dat [minderjarige 1] meer schade oploopt wanneer zij thuis blijft wonen dan wanneer zij uit huis wordt geplaatst, onder erkenning dat dat voor haar een behoorlijke impact zal hebben.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de GI nadere informatie verstrekt over het gezinshuis en over de huidige situatie van [minderjarige 1] , onder meer betreffende haar gezondheid en haar schoolgang.
In haar berichten en in het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] heel duidelijk gemaakt dat zij bij haar moeder wil blijven wonen. Zij heeft het daar fijn, ook omdat ze daar haar pony’s en vriendinnen heeft en naast haar opa woont. Zij is al bezig met mondelinge tentamens en moet in de maand mei examen doen. Het ging een tijdje minder goed op school, ook door haar ziekte en vermoeidheid. Nu gaat het weer beter en denkt zij te kunnen slagen. Zij kan de extra-stress van een uithuisplaatsing daar niet bij hebben. In haar brieven en tijdens het kindgesprek is ook aan de orde gekomen dat zij graag een bijzondere curator benoemd wil zien. [minderjarige 1] heeft behoefte aan iemand waarmee ze kan praten, die naar haar luistert en die ook haar mening kan uitdragen naar de jeugdbeschermer van de GI en de begeleider van ViaNeo. Ze zit met veel vragen over de echtscheiding en de opstelling van de vader, een onderwerp dat haar ook tijdens het kindgesprek emotioneert. Ze heeft dit verzoek reeds eerder bij de begeleider van ViaNeo neergelegd, maar hij gaf na een aantal gesprekken aan dat hij daar niet de juiste persoon voor was. Zij heeft toen niet om een andere hulpverlener gevraagd. Vroeger had ze ook een bijzondere curator. [minderjarige 1] wil deze graag opnieuw benoemd zien. Ze kan zich ook voorstellen dat een hulpverlener wordt ingezet zoals dat ook voor haar broer [minderjarige 2] is gebeurd.
Door en namens de vader is aangevoerd dat het verzoek van de GI moet worden toegewezen. De vader deelt de zorgen van de GI onverkort en kan zich met alle naar voren gebrachte argumenten verenigen. Zijn raadsman wijst er daarnaast op dat de kinderrechter in voorgaande uitspraken duidelijk grenzen heeft gesteld. De vader heeft zich daaraan gehouden, maar de moeder slaagt daar niet in. De vader vindt het niet acceptabel dat [minderjarige 1] nog langer in dit loyaliteitsconflict moet blijven. Hij heeft tot nu toe eenmaal omgang met haar gehad en heeft daarbij de indruk gekregen dat er nog veel werk nodig zal zijn alvorens de verhoudingen zullen normaliseren. Nu de ontwikkeling van [minderjarige 1] ook volgens de instanties gevaar loopt moet het verzoek worden toegewezen. Dit is een laatste kans voor haar om zich normaal te kunnen ontwikkelen.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de GI niet handelt in het belang van [minderjarige 1] , maar feitelijk de moeder wil bestraffen voor het mislopen van een gesprek, waarbij de reden voor het mislopen van het gesprek verkeerd is weergegeven. De moeder heeft het beste voor met [minderjarige 1] en heeft om die reden, toen de GI dit op meerdere fronten liet afweten, zelf hulpverlening ingeschakeld. Deze hulpverleners - een ondersteuner voor de moeder en [minderjarige 1] en een kindercoach voor [minderjarige 1] - worden door de GI echter niet geaccepteerd als begeleider bij contacten met [minderjarige 1] . Dit is de enige reden voor het niet goed lopen van de contacten. [minderjarige 1] is bang voor het onbegeleid hebben van contacten met hulpverleners omdat ze daar slechte ervaringen mee heeft. De GI maakt op dit punt dan ook niet de juiste keuzes. Bovendien handelt de GI met regelmaat onzorgvuldig, meerdere klachten zijn inmiddels door de GI zelf gegrond verklaard.
Daarnaast dient het verzoek te worden afgewezen omdat het ontoereikend is onderbouwd, onder meer met feitelijke onjuistheden, en onvoldoende informatie bevat om te kunnen beoordelen hoe de uithuisplaatsing daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. Daarbij is bovendien onvoldoende rekenschap gegeven van de impact die deze maatregel op [minderjarige 1] zal hebben. Gelet op haar leeftijd, gezondheid en schoolsituatie is een uithuisplaatsing wel het laatste wat zij kan gebruiken.
Op vragen van de kinderrechter geeft de moeder aan dat zij haar best doet voor [minderjarige 1] , onder meer door hulpverleners in te schakelen waar de GI dat nalaat. Zij denkt daarmee te voldoen aan de eerdere beschikkingen van de kinderrechter. Als de kinderrechter van mening is dat er onvoldoende zicht is op de situatie bij haar thuis dan is hij welkom om zelf op bezoek te komen, aldus de moeder.
Namens de Raad wordt aangevoerd dat het verzoek van de GI kan worden toegewezen. De moeder houdt zich niet aan de verplichtingen zoals die voortvloeien uit de ondertoezichtstelling, door haar eigen gang te gaan en de GI niet van informatie te voorzien. [minderjarige 1] kan zich op deze manier niet verder ontwikkelen. Het is hoog tijd om de juridische steekspellen te beëindigen en [minderjarige 1] in staat te stellen los te komen van het conflict door haar feitelijk voor enige tijd uit deze situatie te halen. Het verzoek zoals dat is aangevuld met informatie over de beoogde plaatsing komt aan dit belang tegemoet. De Raad kan zich ook vinden in de afweging van argumenten die de GI met de gedragswetenschapper heeft gemaakt. Feitelijk moet dit worden gezien als een laatste kans om iets te kunnen betekenen voor [minderjarige 1] .

De beoordeling

Namens de moeder is op 18 en 19 februari 2020 verzocht geen acht te slaan op de inhoud van de brieven van de GI van 13 en 18 februari 2020. De kinderrechter passeert dit verzoek nu in de schrifturen die daaropvolgend namens de moeder zijn ingediend, standpunten zijn ingenomen omtrent de nagekomen informatie van de GI. In zoverre is de moeder niet benadeeld door de latere inzending van deze stukken door de GI. Het is bovendien in het belang van een juiste en volledige beoordeling van het verzoek van de GI en de verweren namens de moeder dat de kinderrechter kennis neemt van alle ingediende informatie en standpunten.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] heeft ook in het afgelopen jaar een onrustig verloop gekend. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen, en in navolging van het gerechtshof te ’s Hertogenbosch, telkens gewezen op het desastreuse effect dat de aanhoudende conflicten tussen de ouders op deze kinderen had en heeft. Deze waarschuwing is aanvankelijk gericht geweest aan beide ouders, maar is zich steeds verder gaan concentreren op de moeder. Zij heeft immers niet de gelegenheid aangegrepen om op aanwijzing van de GI, zoals die handelt in opdracht van de kinderrechter, verbetering te brengen in de positie van [minderjarige 1] . Uit de overgelegde stukken en de beschrijving ter zitting komt een duidelijk beeld naar voren van een moeder die zegt het beste te willen voor haar kind, maar die in haar feitelijke gedragingen de geboden hulp telkens afwijst. De klachten die namens de moeder naar voren zijn gebracht staan in de onderhavige zaak niet ter beoordeling, maar vormen wel onderdeel van de achtergrond van deze vaststelling door de kinderrechter. Praktische problemen in de uitvoering door en namens de GI kunnen niet gelden als excuus om niet mee te werken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en al helemaal niet als reden om jeugdbeschermers onheus te bejegenen.
Voorts moet worden vastgesteld dat het inroepen van eigen hulpverleners, die zich ten dele ook partijdig opstellen tegen de GI, niet als een serieus alternatief kan worden gezien voor de inzet van de GI en ViaNeo. Dit geldt te meer omdat de GI feitelijk niet wordt toegelaten in de thuissituatie van de moeder. Ook overigens worden door de moeder afspraken niet nagekomen. Zo is het een miskenning van de realiteit van de ondertoezichtstelling dat de ouder zou mogen bepalen onder welke voorwaarden een kind praat met een begeleider of jeugdbeschermer. De uitnodiging van de moeder aan de kinderrechter om dan zelf een keer te komen kijken past binnen diezelfde miskenning en is ook overigens ongepast. Het is daarnaast te betreuren dat de opdracht van de kinderrechter om tot de benoeming van een mentor voor de moeder te komen, welke opdracht tot dusver is vastgelopen op de beoordeling door een gemeentelijke instantie, opnieuw is gereduceerd tot een punt om kritiek te kunnen hebben op de GI. De kinderrechter ziet nog steeds dat de moeder zich machteloos voelt binnen de kaders van de ondertoezichtstelling, maar moet constateren dat aangeboden hulp ook op dat vlak feitelijk wordt afgeslagen.
De situatie is er daarmee een waarin moet worden onderzocht welke maatregelen dan eventueel wel voor [minderjarige 1] positieve werking kunnen hebben. Het antwoord op deze vraag is niet gegeven met de vaststelling dat de moeder zich niet aan de afspraken en voorschriften houdt. De nu verzochte maatregel van uithuisplaatsing, kent als toetsingskader immers de voorwaarde dat de maatregel noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In deze situatie is dat naar het oordeel van de kinderrechter het geval. De stelling van de GI dat nader onderzocht moet worden hoe de ontwikkeling van [minderjarige 1] verloopt, gelet op de moeizame wijze waarop haar begeleiding verloopt, vindt niet alleen steun in de beoordelingen door de gedragswetenschapper van de GI en die van de Raad. Zij wordt ook gesteund door de mededelingen van [minderjarige 1] dat zij, ondanks de ingezette hulpverlening en de door haar als prettig ervaren thuissituatie, behoefte heeft aan een eigen hulpverlener. Zij heeft vragen die haar belasten en emotioneren en ervaart in de huidige situatie niet de steun om deze vragen te stellen en te bespreken. De kinderrechter kan niet anders dan concluderen dat, alle gestelde goede bedoelingen ten spijt, dit een situatie is waarin [minderjarige 1] onvoldoende steun ondervindt. Het is, zeker gelet op de termijn die al verstreken is, van groot belang dat dit onderzoek nu kan plaatsvinden en dat op basis van de resultaten ervan onmiddellijk passende zorg en begeleiding wordt geboden.
De volgende vraag is of dit onderzoek naar de stand van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en daaropvolgende hupverlening vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden. Gelet op voorgaande beschrijving van de opstelling van moeder is dat naar het oordeel van de kinderrechter niet het geval. De kinderrechter heeft er geen vertrouwen in dat de moeder nu alsnog in staat zal blijken aanwijzingen na te komen, die in het belang van [minderjarige 1] worden gegeven. In dit oordeel weegt uitdrukkelijk mee dat de uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] ook belastende aspecten kent. Met de Raad en de GI is de kinderrechter van oordeel dat deze nadelen niet opwegen tegen de na te streven verbeteringen voor [minderjarige 1] . De conclusie, hoe zwaar ook, kan dan ook alleen maar zijn dat het verzoek moet worden toegewezen. De kinderrechter zal dat ook doen en merkt daarbij het volgende op. De GI dient op korte termijn uitvoering te geven aan deze beslissing. De moeder doet er in dit verband verstandig aan zich te beraden op de wijze waarop zij medewerking verleent aan de uitvoering. Het is immers in het belang van [minderjarige 1] dat zij van beide ouders in de komende periode onvoorwaardelijke steun ervaart.
[minderjarige 1] wordt bij brief van deze beslissing op de hoogte gesteld, welke brief als bijlage aan deze beschikking is aangehecht.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 28 februari 2020 en tot 16 mei 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020 door
mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
(JD)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch