ECLI:NL:RBZWB:2019:976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
7299504 CV EXPL 18-6054
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor schade door gebruik van illegaal bestrijdingsmiddel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een vordering tot schadevergoeding. [eiser] vorderde dat [gedaagde] aansprakelijk werd gesteld voor schade die was ontstaan door het gebruik van een illegaal bestrijdingsmiddel op blauwe bessen. De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] in mei 2015 zonder medeweten van [eiser] een bestrijdingsmiddel heeft gespoten, wat leidde tot afkeuring van de oogst door de afnemer. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en stelde dat [eiser] te lang had gewacht met het aansprakelijk stellen, wat zou leiden tot rechtsverwerking. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] inderdaad te lang had gewacht met de aansprakelijkstelling, waardoor [gedaagde] in zijn verdediging was benadeeld. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aansprakelijkstelling door werkgevers en de gevolgen van rechtsverwerking in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 7299504 CV EXPL 18-6054
vonnis d.d. 13 maart 2019
inzake
[eiser] ,
wonende te [adres 1] ,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.B. Noordhof, advocaat te Eindhoven,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [adres 2] ,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt, advocaat te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2018 en de daarin genoemde processtukken;
b. de bij brief van 21 januari 2019 door mr. Noordhof toegezonden aanvullende producties;
c. de bij brief van 23 januari 2019 door mr. Oonk-Pallandt toegezonden aanvullende productie;
d. de ter zitting door mr. Oonk-Pallandt overgelegde aantekeningen ten behoeve van de comparitie;
e. de aantekeningen van de griffier van de gehouden comparitie van partijen van 28 januari 2019.

2.Het geschil

In reconventie
2.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan hem binnen 14 dagen na het vonnis te betalen een schadebedrag van € 75.873,36 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

3.De beoordeling

In reconventie
3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- Per 1 januari 2011 is [gedaagde] voor onbepaalde tijd bij [eiser] in dienst getreden als bedrijfsleider op diens blauwe bessenkwekerij te Kaatsheuvel.
- Op enig moment heeft [gedaagde] het dienstverband met de vennootschap [naam 1] (hierna: [naam 1] ), waarvan [eiser] enig bestuurder is, voortgezet.
- In april/mei 2015 heeft [gedaagde] geconstateerd dat er sprake van spint en trips (beestjes) op de bessenplanten in de kas van [naam 1] .
- [gedaagde] heeft toen overleg gepleegd met [eiser] en die instrueerde hem om contact op te nemen met het bedrijf Vlamings.
- [gedaagde] heeft contact opgenomen met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is vervolgens namens Vlamings ter plaatse komen kijken en heeft toen aan [gedaagde] een bepaald spuitmiddel geadviseerd.
- Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft [naam 2] het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:
“Floramite 0,5 ltr/ha met 100 ml/ha tripsflow als uitvloeier. Na 7 dagen herhalen.
Curamin 2-3 ltr/ha na 10-14 dgn herhalen.”
- [gedaagde] heeft het geadviseerde middel op de blauwe bessen in de kas gespoten die 10 tot 14 dagen na de laatste bespuiting zijn geoogst en geleverd aan [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
- [naam 3] heeft de geleverde blauwe bessen uit de kas afgekeurd vanwege een in de bessen aangetroffen stof bifenazaat.
- Als gevolg van het in de bessen aangetroffen middel heeft [naam 1] in het jaar 2015 een deel van haar oogst niet kunnen verkopen.
- Per 31 december 2016 heeft [gedaagde] , die toen 67 jaar was, zijn dienstverband met [naam 1] beëindigd.
- [gedaagde] heeft na afloop van het dienstverband meerdere malen contact gehad met [eiser] over terugbetaling van twee leningen die hij in 2015 ten behoeve van de onderneming van [eiser] had verstrekt.
- Bij e-mail van 17 mei 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] medegedeeld dat [eiser] een tegenvordering heeft in verband met schade door gebruik van een illegaal bestrijdingsmiddel door [gedaagde] in 2015.
- Bij brief van 24 mei 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] de vordering wegens schade door het gebruik van een illegaal bestrijdingsmiddel nader omschreven en [gedaagde] daarvoor (formeel) aansprakelijk gesteld.
- Op 20 december 2018 heeft [naam 1] haar schadevordering op [gedaagde] van € 75.873,36 aan [eiser] gecedeerd.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft in mei 2015 zonder medeweten van [eiser] gif gespoten op de blauwe bessen in de kas. Als gevolg hiervan was vrijwel de gehele bessenoogst onverkoopbaar. [gedaagde] diende met zijn kennis en ervaring te weten dat er nooit, zeker niet vlak voor de oogst, met een bestrijdingsmiddel mag worden gespoten waarvan de verpakking niet is gecontroleerd en die ook niet is vermeld op de lijst met toegestane middelen. Dit is aan te merken als bewust roekeloos handelen als bedoeld in artikel 6:170 lid 3 BW. [gedaagde] wist voorts dat hij vooraf moest overleggen met [eiser] voordat een bestrijdingsmiddel werd toegediend. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld die hem op basis van schuld kan worden toegerekend. Hij dient daarom de veroorzaakte schade te vergoeden die bestaat uit de gemiste opbrengst van de oogst. De netto-schade bedraagt in totaal € 75.873,35 dat ziet op de geschatte opbrengst in 2015 van € 101.837,38 (10.123 kg à € 10,06) waarop in mindering strekt de gerealiseerde opbrengst van 2015 van € 9.804,12 en de bruto plukkosten van totaal € 13.159,90 en de opbrengst van losse verkoop van circa € 3.000,--.
3.3
[gedaagde] voert als verweer – samengevat – het volgende aan.
De vordering dient wegens schending van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te worden afgewezen. Daarnaast is er sprake van rechtsverwerking omdat er door [eiser] nimmer is gerept over enige schade die veroorzaakt is door [gedaagde] . [gedaagde] heeft aan [eiser] doorgegeven dat er gespoten ging worden en [gedaagde] mocht vertrouwen op de specialistische kennis van de ingeschakelde partij Vlamings. Betwist wordt dan ook dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor schade. Daarnaast wordt de omvang van de gestelde schade betwist. Door het achteraf onjuist gebleken bestrijdingsmiddel is 1.186 kg aan bessen verloren gegaan en de rest van de bessen uit de kas is gewoon verkocht. De verloren bessen hadden op de veiling van [naam 3] € 8.895,-- (1.186 kg x € 7,50) kunnen opleveren. Daarop dienen de uitgespaarde kosten in mindering te worden gebracht, zijnde de kosten van vervoer en de veiling die normaal 25% van de omzet bedragen, zodat de schade € 6.671,25 bedraagt. Subsidiair geldt dat, indien uitgegaan dient te worden van 6.524 kg uit de kas, de opbrengst op de veiling dan € 48.930,-- zou zijn en daarop de verkoopopbrengst aan [naam 3] , plukkosten en vervoer- en veilingkosten in mindering dienen te worden gebracht en een gemiste opbrengst van € 17.110,-- resteert.
3.4
De kantonrechter overweegt als volgt.
3.5
In geschil is tussen partijen allereerst of er sprake is van een schending van artikel 21 Rv door [eiser] .
3.6
Ingevolge artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De strekking van artikel 21 Rv is dat de rechter niet op het verkeerde been mag worden gezet door het aanvoeren van onjuiste feitelijke en onvolledige stellingen. Indien artikel 21 Rv niet wordt nageleefd kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hij in overeenstemming met de aard en de ernst van de schending wenselijk acht (vgl. HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675).
3.7
De kantonrechter overweegt dat [eiser] in zijn conclusie van eis in reconventie niet heeft aangegeven dat [gedaagde] op enig moment bij [naam 1] in dienst was. In zoverre heeft [eiser] onvolledige informatie verstrekt. Of [eiser] ook in het incident onjuiste of onvolledige stellingen heeft ingenomen, zoals [gedaagde] stelt, laat de kantonrechter hier in het midden aangezien dat niet onder deze procedure (althans dit deel van de procedure) valt. De kantonrechter is niet gebleken dat [eiser] in de conclusie van eis in reconventie bewust feiten en omstandigheden achterwege heeft gelaten. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] immers toegelicht dat [gedaagde] op enig moment bij [naam 1] in dienst is getreden, maar er nog steeds een arbeidsverhouding was met [eiser] . De kantonrechter begrijpt dat dit volgens [eiser] zo was (althans dat hij dit zo ervaarde) omdat hij de enige bestuurder en aandeelhouder is van [naam 1] . Feitelijk bleven de contacten ook steeds met [eiser] lopen. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] weliswaar in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv, maar er geen aanleiding is om consequenties te verbinden aan de onvolledige vermelding in de conclusie van eis in reconventie. Niet gebleken is immers dat er sprake is van bewuste misleiding en [gedaagde] heeft zich in de procedure steeds adequaat en ter zake dienend kunnen verdedigen.
3.8
[gedaagde] voert nog aan dat [eiser] misbruik van recht maakt door de vordering als oneigenlijk verweer in te stellen tegen een door hem erkende vordering. [eiser] betwist dit en voert aan de vordering niet eerder te hebben ingediend vanwege het niet op het spel willen zetten van de arbeidsrelatie. De kantonrechter is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot het oordeel leiden dat er sprake is van misbruik van recht. [eiser] had de bevoegdheid om bij conclusie van antwoord een reconventionele vordering in te stellen, ook in het geval de conventionele vordering door hem erkend wordt. Naar het oordeel van de kantonrechter had [eiser] gedurende de procedure ook het recht om de vordering van [naam 1] aan hem te cederen en is [gedaagde] door de cessie tijdens de procedure niet benadeeld nu hij inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering.
3.9
[gedaagde] voert voorts aan dat er sprake is van rechtsverwerking omdat [eiser] nimmer heeft gerept over enige beweerdelijke vordering uit hoofde van onrechtmatige daad op [gedaagde] . [eiser] betwist dit en voert aan dat jegens [gedaagde] geen vertrouwen is gewekt dat er geen vordering uit hoofde van de schade zou worden ingesteld.
3.1
De kantonrechter is van oordeel dat voor rechtsverwerking alleen tijdsverloop niet voldoende is. Er moeten ook bijzondere omstandigheden zijn waardoor bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, of waardoor de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
3.11
Ter zitting heeft [eiser] weliswaar aangegeven dat hij [gedaagde] na het bessenincident heeft aangesproken, maar niet gebleken is dat [gedaagde] tijdens het dienstverband aansprakelijk is gehouden voor de schade. [eiser] (danwel [naam 1] ) heeft tijdens het dienstverband immers geen vordering aan [gedaagde] aangezegd. Sterker nog: de kantonrechter begrijpt het standpunt van [eiser] zo dat hij bewust heeft gewacht met de aansprakelijkheidsstelling vanwege de bereidheid van [gedaagde] om aan [naam 1] een geldlening te verstrekken en dat bij aansprakelijkheidstelling die bereidheid onder druk zou komen te staan. Echter: ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft [eiser] nog zo’n 1,5 jaar gewacht met het aansprakelijk stellen van [gedaagde] , terwijl partijen na beëindiging van het dienstverband nog regelmatig contact hadden over aflossing van de leningen die [gedaagde] had verstrekt. In al die contacten (tot 17 mei 2018) heeft Van Grotels niets gemeld over het aansprakelijk houden van [gedaagde] voor het bestrijdingsmiddelincident in mei 2015.
3.12
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de kantonrechter niet enkel sprake van het verstrijken van tijd, maar ook van gedragingen waarmee [eiser] (althans [naam 1] ) het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat er geen acties worden ondernomen tot verhaal van schade op [gedaagde] . Een werknemer die door diens werkgever aansprakelijk wordt gehouden voor schade wegens bewust en roekeloos handelen, dient naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel met voortvarendheid de werknemer daarvan in kennis te stellen. Gelet op de vergaande gevolgen van een dergelijke aansprakelijkheidstelling en de mogelijkheden daartegen verweer te kunnen voeren, heeft een werknemer een rechtens te respecteren belang om binnen redelijke termijn van de werkgever te vernemen welke feiten en omstandigheden aanleiding vormen tot de aansprakelijkheidstelling. Uitgangspunt dient daarbij te zijn dat zodra de werkgever voldoende zekerheid heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon (i.c. de werknemer), zij de aansprakelijkheidstelling ondubbelzinnig aan de werknemer kenbaar moet maken. Vast staat dat er 3 jaar is verstreken tussen het voorval waarop de aansprakelijkheid stoelt en het moment waarop, aanvankelijk slechts jegens de raadsman van [gedaagde] , laatstgenoemde ‘formeel’ aansprakelijk is gesteld. Gesteld, noch gebleken is dat in deze periode van 3 jaar op enig moment, op enigerlei wijze door [eiser] of [naam 1] [gedaagde] aansprakelijk zou worden gehouden voor het incident met het bestrijdingsmiddel, noch dat hem is voorgehouden wat de omvang van de schade zou zijn (geweest). [gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] na het incident contact heeft opgenomen met de leverancier van het bestrijdingsmiddel en deze aansprakelijk heeft gesteld, waarop die leverancier ook heeft gereageerd onder andere met het gunnen van uitstel van betaling, geen rente, en een kosteloze hernieuwde behandeling van het gewas. Deze feiten en omstandigheden zijn door [eiser] niet, of niet voldoende betwist. Indien en voor zover [eiser] wil betogen dat hij die aansprakelijkheidstelling niet heeft neergelegd bij [gedaagde] tijdens diens dienstverband vanwege diens bereidheid aan de onderneming een geldbedrag te lenen, kan dit niet betekenen dat het daarom gerechtvaardigd was die aansprakelijkheidstelling achterwege te laten en zo [gedaagde] in het ongewisse te laten over diens positie. Dit argument doet naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval geen opgeld meer nadat het dienstverband van [gedaagde] was geëindigd. Ook toen had [eiser] , c.q. [naam 1] er voor kunnen kiezen [gedaagde] aansprakelijk te stellen, hetgeen niet is gebeurd. Een en ander klemt temeer nu door tijdsverloop [gedaagde] bewijsrechtelijk op achterstand is gekomen, omdat een aantal feitelijkheden (beweringen en reacties over-en-weer alsmede de reactie van de leverancier) mondeling hebben plaatsgevonden en slechts 1 e-mailbericht resteert over het voorval. Het voorgaande maakt dat het beroep van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn vordering op [gedaagde] . Nu het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking slaagt, behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking meer. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
3.13
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.442,-- (2 punten x € 721,--) aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .

4.De beslissing

De kantonrechter:
In reconventie
4.1
wijst de vordering af;
4.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.441,-- als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2019.