ECLI:NL:RBZWB:2019:687

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
02-820613-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld en poging tot doodslag op politieagenten

Op 20 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende woningoverval in Breskens op 20 december 2017. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft de woning van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] overvallen, waarbij geweld werd gebruikt. De slachtoffers werden bedreigd met vuurwapens en gedwongen tot de afgifte van geld en waardevolle spullen. Tijdens de vlucht ramden de verdachten met de gestolen auto een politievoertuig, waarbij de agenten ternauwernood aan letsel ontsnapten. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval en de poging tot doodslag op de politieagenten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de recidive van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot zware mishandeling en afpersing, wegens onvoldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820613-18
vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1982 te [Geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, te Middelburg,
raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 februari 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Breskens, in de gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [Slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van enig
goed, te weten een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
portemonnee en/of een hoeveelheid geld en/of vier, althans een of meer
horloge(s) en/of autosleutel(s) en/of een auto (Range Rover), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn/haar
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s) die [Slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een
pistool althans hard voorwerp tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt
en/of die [Slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans hard
voorwerp, tegen het lichaam en/of hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [Slachtoffer 1]
met een pistool, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft/hebben bedreigd en/of geroepen - zakelijk weergegeven - dat hij/zij geld
wilde(n) hebben.
2.
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Breskens, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
twee, althans een opsporingsambtena(a)r(en) van de politie Eenheid
Zeeland-West-Brabant (ZEBRA-01 en/of ZEBRA-02) opzettelijk van het leven te
beroven,
met een auto (Range Rover) met hoge/aanzienlijke snelheid door een (gesloten)
hek is gereden tegen/op een dienstvoertuig van voornoemde
opsporingsambtena(a)r(en) (die dat voertuig tijdig uit kon(den) vluchten) en
daarbij/vervolgens met een of meer vuurwapens heeft/hebben geschoten in de
richting van die opsporingsambtena(a)r(en), waarna de verdachte(n) met deze
auto zijn/hun weg vervolgden waarbij werd gereden in de richting van (een) van
die opsporingsambtena(a)r(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Breskens, gemeente Sluis, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om twee, althans
een opsporingsambtena(a)r(en) van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant
(ZEBRA-01 en/of ZEBRA-02) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een auto (Range Rover) met hoge/aanzienlijke snelheid door een (gesloten)
hek is gereden tegen/op een dienstvoertuig van voornoemde
opsporingsambtena(a)r(en) (die dat voertuig tijdig uit kon(den) vluchten),
waarna de verdachte(n) met deze auto zijn/hun weg vervolgden waarbij werd
gereden in de richting van (een) van die opsporingsambtena(a)r(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 7 april 2017 te Eede, in de gemeente Sluis, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [Slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een
horloge (Rolex) en/of 200 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 3] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s) - nadat hij/zij die [Slachtoffer 3] in een auto had(den)
meegenomen naar een afgelegen en/of verlaten kruispunt in de polder en
vervolgens daar is/zijn uitgestapt - tegen die [Slachtoffer 3] dreigend heeft/hebben
gezegd "zakken leeg maken en horloge afdoen" althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, terwijl hij, verdachte vlak voor die [Slachtoffer 3]
stond en/of waarbij verdachte's mededader naast die [Slachtoffer 3] stond en dreigend
een hand in zijn jaszak stak/hield alsof hij een (vuur)wapen had.
4.
hij op of omstreeks 31 mei 2018 in de gemeente Uden, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 111 patronen (kaliber 9 mm
en/of .22 LR), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten samen met medeverdachte [Medeverdachte] heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen komt als meest plausibele toedracht naar voren dat het verdachte is geweest die de tweede dader van de overval was en dat hij de bestuurder van de Range Rover was die op het dienstvoertuig van de agenten is ingereden. De gevonden kleding is van de tweede dader van de overval, en op deze kleding wordt het DNA van verdachte aangetroffen met de meest verstrekkende match. Het petje is doorschoten met een politiekogel. Verdachte had een motief, hij wist de aangevers te wonen en hij wist dat ze over contant geld konden beschikken. Uit de telefoongegevens van verdachte is gebleken dat hij zowel de dagen vóór de overval alsook op de dag van de overval in Zeeland en in Zeeuws-Vlaanderen is geweest.
Deze bewijsmiddelen worden in onderling verband en samenhang bezien.
Het alternatief scenario, dat pas in een heel laat stadium naar voren is gebracht, is niet aannemelijk gemaakt. De verklaring van verdachte ter terechtzitting kan worden aangemerkt als kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen dat verdachte samen met de medeverdachte de diefstal met geweld heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3
De aangifte, de verklaring van [Naam 1] en de onderzoeksresultaten met betrekking tot de grijze Audi Q7 op naam van [Naam 1] vormen voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte dit feit, samen met de passagier die bij hem in de auto zat, heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 4
Tijdens de doorzoeking van de woning in Uden waar verdachte verbleef zijn de patronen aangetroffen. Deze waren volgens de broer van de vrouw van verdachte van verdachte. Het kaliber van deze patronen komt overeen met het kaliber van het bij medeverdachte [Medeverdachte] aangetroffen vuurwapen dat bij de (als feit 1 ten laste gelegde) woningoverval is gebruikt.
Het dossier bevat daarmee wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de patronen op de dag van zijn aanhouding voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte heeft ontkend dat hij de tweede dader is van de woningoverval. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat de in het schuurtje aangetroffen jas en pet van hem zijn en dat het bloed op de pet is veroorzaakt door een bloedneus die hij een paar jaar geleden had. Hij heeft het bloed toen opgevangen met de pet, omdat hij wilde voorkomen dat er bloed op zijn kleding kwam. De twee gaten aan de voorkant van de pet zaten er toen nog niet in. De kleding is, samen met de rest van zijn spullen, door iemand anders uit het door hem gehuurde huis gehaald toen die woning moest worden ontruimd. Hij heeft de kleding daarna niet meer gezien.
De verdediging heeft aangevoerd dat iemand anders de kleding van verdachte tijdens de overval heeft gedragen.
Als elk van de bewijsmiddelen afzonderlijk wordt bekeken, en afgezet tegen het gepresenteerde alternatieve scenario, gaat daar geen bewijswaarde vanuit. Verder heeft verdachte een auto-ongeluk gehad in Turkije. Dat kan veel littekens verklaren. Er mag geen conclusie verbonden worden aan het schieten door de politie en het letsel bij verdachte.
Ook ten aanzien van feit 2 is als primair standpunt aangevoerd dat het niet verdachte was die betrokken was bij dit feit. Subsidiair is aangevoerd dat niet bekend is of de bestuurder van de Range Rover heeft gezien dat er mensen uit de politieauto uitstapten. Ook indien er een risico bestond dat er iemand liep kan niet gesproken worden van poging tot doodslag.
De verdediging heeft, gelet op het voorgaande, vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 3
Het dossier bevat onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte dient daarom van dit feit eveneens vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 4
De patronen kunnen van ieder ander zijn die in de woning verbleef, ook van de broer van de vrouw van verdachte. Dat de kogels kunnen passen in het vuurwapen dat is aangetroffen bij medeverdachte [Medeverdachte] bij zijn aanhouding is niet van belang. Ook voor dit feit is daarom vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Wat is er op 20 december 2017 gebeurd?
Op basis van het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 20 december 2017 om ongeveer 19:00 uur is de woning aan [Straatnaam 1] te Breskens overvallen door twee overvallers. Aangever [Slachtoffer 2] heeft hierover het volgende verklaard.
[Slachtoffer 2] kwam om ongeveer 19:00 uur aan bij de woning. Hij reed in de Range Rover van [Slachtoffer 1] door de geopende ijzeren toegangspoort over de oprit het erf op en parkeerde de auto bij de voordeur van de woning. Toen hij uitstapte hoorde hij voetstappen. Hij zag twee personen met bivakmutsen komen aanrennen vanuit de richting van de poort. Beide personen hadden een vuurwapen. Met één van die vuurwapens werd hij hard op zijn hoofd geslagen, waardoor hij voor de voordeur op de grond viel. Toen hij op de grond lag werd hij geschopt. Zijn handen werden met tape achter zijn rug vastgebonden. Er werd in het Engels aan hem gevraagd “where is the money”. Toen zijn vrouw, aangeefster [Slachtoffer 1] , de voordeur opendeed stormden de twee overvallers naar binnen. [Slachtoffer 2] bleef liggen voor de voordeur. [1] Toen ze weer naar buiten kwamen vroegen ze [Slachtoffer 2] om geld en de autosleutel. De autosleutel is door één van de overvallers gepakt, zijn portemonnee heeft [Slachtoffer 2] zelf afgegeven. Daarna zijn de overvallers in de Range Rover gestapt. Ze reden heel hard achteruit en toen de oprit af. [2] Volgens [Slachtoffer 2] was de ene dader groter dan de andere dader en was de kleinere dader heel agressief. [3]
Aangeefster [Slachtoffer 1] heeft over het voorval verklaard dat ze rond 19:00 uur een bonk of klap hoorde buiten aan de voordeur. Ze hoorde haar man heel hard “au” roepen. Toen ze bij de voordeur ging kijken zag ze door het raam naast de deur haar man al liggen. Haar dochter deed de voordeur open. [Slachtoffer 1] zag dat haar man veel bloed aan zijn hoofd had. Hij lag heel raar met zijn handen op zijn rug. Ze zag direct daarna twee personen bij haar man. Toen wilde ze snel de voordeur weer sluiten, maar omdat tegen de deur werd geduwd lukte dat niet. De persoon die zij dader 1 noemt kwam als eerste naar binnen. Hij drukte een pistool tegen haar hoofd. Het was een zwart pistool. Dader 1 gooide haar direct op de grond. Toen zij op de grond lag sloeg dader 1 haar met het pistool op haar rechter knie. Beide daders hebben daarna geprobeerd om haar handen achter haar rug vast te binden met tape, maar dat lukte niet. In de Engelse taal werd haar om geld en naar de kluis gevraagd. [Slachtoffer 1] heeft geantwoord dat er geen kluis in huis was. Dader 1 werd ‘helemaal gek’ en bleef haar maar slaan. Op een gegeven moment heeft ze hem verteld dat ze wel wat geld in haar portemonnee had. Toen ze was opgestaan trok dader 1 haar aan haar haren mee. In de bijkeuken heeft [Slachtoffer 1] het geld uit haar portemonnee gepakt. Dader 1 werd erg boos omdat er maar zo weinig geld was. Hierna heeft hij haar meegenomen naar de woonkamer en op de bank gegooid. Op de bank werd [Slachtoffer 1] ook geslagen en steeds was er de dreiging van het pistool. Dader 1 heeft toen ook een kussen op haar gezicht geduwd. Dader 2 zag zij pas weer toen ze op de bank lag. Achteraf is gebleken dat hij op de eerste verdieping de kasten heeft doorzocht. Toen dader 2 naar beneden kwam zijn de daders vertrokken. Vanuit de kamer zag zij dat haar auto keihard naar het hek reed en het hek stuk reed.
Dader 1 was geheel in het zwart gekleed en kleiner dan dader 2. Dader 2 droeg een halflange jas. [4]
Uit de door de forensisch geneeskundige van de Ggd opgemaakte beschrijving van het letsel van [Slachtoffer 1] komt naar voren dat sprake is van licht huidletsel aan de rechter knie, rode plekken op beide polsen, en kleine schaafwondjes. [5]
Uit de door de forensisch geneeskundige van de Ggd opgemaakte beschrijving van het letsel van [Slachtoffer 2] komt naar voren dat sprake is van meerdere gehechte huidwonden op het achterhoofd/behaarde hoofdhuid en lichte roodheid op de knieën. [6] Uit medische informatie van de huisarts van [Slachtoffer 2] blijkt dat [Slachtoffer 2] op 20 december 2017 onder behandeling is geweest in het ziekenhuis in Knokke vanwege een schedelbreuk. [7]
Betrokkenheid verdachte [Medeverdachte]
Beide (stief)kinderen van [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] waren tijdens de overval in de woning en hebben zich achter een gordijn verstopt. Eén van hen heeft 112 gebeld. Naar aanleiding van de melding zijn twee verbalisanten bij de toegangspoort van het erf gearriveerd terwijl de overvallers nog in de woning waren. Verbalisanten ‘Zebra 1’ en ‘Zebra 2’ hebben gerelateerd dat zij rond 19:00 uur een melding kregen van een mogelijke woningoverval op het adres [Straatnaam 1] te Breskens. Zij gingen ter plaatse. Aangekomen bij het adres heeft Zebra 1 het dienstvoertuig een klein stuk op het begin van de oprit gedraaid. Op het moment dat zij voor het gesloten hek stonden zagen zij op de oprit op minder dan 30 meter achter het hekwerk, twee koplampen oplichten. Een groot voertuig kwam op hen afrijden. Het voertuig ramde het hek en raakte het dienstvoertuig. Het voertuig kwam kort daarna tot stilstand. In het voertuig werd op de bijrijdersstoel beweging gezien. De persoon die uit het voertuig kwam bleek verdachte [Medeverdachte] te zijn. In zijn kleding werd een ongeladen vuurwapen aangetroffen, alsmede de portemonnee van [Slachtoffer 2] . [8] + [9] Verder werden twee horloges van de slachtoffers bij verdachte [Medeverdachte] aangetroffen. [10] Verdachte [Medeverdachte] was bij zijn aanhouding geheel in het zwart gekleed. [11]
Verdachte [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met een ander de woningoverval heeft gepleegd en dat hij daarbij een vuurwapen heeft gebruikt. [12] De mededader heeft ervoor gezorgd dat ze de woning binnen kwamen. [13] Verdachte [Medeverdachte] is in de woning beneden en boven geweest. [14] Hij heeft in het Engels gevraagd waar het geld lag. Verdachte [Medeverdachte] en de mededader hadden afgesproken dat ze onderling Engels tegen elkaar zouden spreken. [15]
Verdachte [Medeverdachte] heeft een horloge en geld gepakt. [16] Beneden heeft hij het vrouwelijke slachtoffer hardhandig vanuit de keuken meegetrokken en in de woonkamer op de bank gegooid. Daar moest ze gaan liggen. Hij heeft toen een kussen op haar hoofd gedaan zodat ze niets kon zien. Hij hield haar op de bank zodat er verder doorzocht kon worden. Medeverdachte [Medeverdachte] had gedurende die handelingen het vuurwapen in zijn hand. [17] + [18] Toen de mededader klaar was liep die naar buiten naar de auto. Verdachte [Medeverdachte] is er toen achteraan gegaan. [19] De mededader was als eerste bij de auto en was daarom de bestuurder. Hij had de sleutel van die auto. Verdachte [Medeverdachte] is toen ingestapt en ze zijn weggereden.
Verdachte [Medeverdachte] heeft niet willen verklaren wie de mededader was.
Gelet op deze verklaring van verdachte [Medeverdachte] en de kleding die hij bij zijn aanhouding droeg gaat de rechtbank ervan uit dat hij degene is geweest die door [Slachtoffer 1] is aangemerkt als dader 1 en door [Slachtoffer 2] is omschreven als de heel agressieve dader.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Medeverdachte] één van de daders van de woningoverval is geweest.
Betrokkenheid verdachte [Verdachte]
Op 14 februari 2018 zijn in een schuur bij een vakantiewoning in Breskens kledingstukken gevonden die niet toebehoorden aan de eigenaren van die vakantiewoning. De kleding betrof een halflange jas, een joggingbroek en een pet. De afstand tussen de overvallen woning en de vakantiewoning is hemelsbreed 900 meter. Omdat het vermoeden bestond dat de kleding mogelijk te maken kon hebben met de overval, is de kleding door de politie in beslag genomen en onderzocht. In de jaszakken van de jas werden onder meer aangetroffen een stuk bruine tape, een zwart gelaatsmasker en een Mercedes autosleutel. [20] Deze autosleutel bleek te behoren bij de Mercedes bestelbus van het visbedrijf van [Slachtoffer 2] . [21] Het stuk bruine tape is vergeleken met de stukken bruine tape die zijn aangetroffen in de overvallen woning. Uit dit vergelijkend onderzoek is naar voren gekomen dat die verschillende stukken tape soortgelijk zijn. [22]
De jas voldoet deels aan de omschrijving die door aangeefster [Slachtoffer 1] wordt gegeven van de jas van dader 2.
De aangetroffen pet bevatte aan de voorkant twee kleine perforaties. Uit het dossier komt naar voren dat door de ter plaatse aanwezige politieagenten is geschoten op de auto die van het erf kwam, door het (gesloten) hek is gereden en daarna het politievoertuig heeft geraakt. Deze auto betrof de Range Rover van aangeefster [Slachtoffer 1] . De politiekogels zijn door de ramen van het bestuurdersportier en het passagiersportier van de Range Rover gegaan.
Er is forensisch onderzoek verricht aan de pet om na te gaan of daarop schotresten aanwezig zijn. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft geconcludeerd dat haar onderzoeksbevindingen zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese ‘op de bemonsteringen van de pet zijn schotresten aanwezig’ waar is dan wanneer de hypothese ‘op de bemonsteringen van de pet zijn géén schotresten aanwezig’ waar is. [23] Uit dat onderzoek van het NFI komt naar voren dat in de aangetroffen schotresten één categorie
A-deeltje is aangetroffen met een elementsamenstelling die karakteristiek is voor gemarkeerde munitie zoals die wordt gebruikt door de Nederlandse politie. Categorie A-deeltjes zijn deeltjes waarvan geen andere bron van herkomst bekend is dan een schietproces. [24]
Op basis van de hierboven genoemde onderzoeksbevindingen en omdat de afstand van de schuur tot de overvallen woning hemelsbreed slechts 900 meter bedraagt en die route rechtstreeks over een stuk land gelopen kan worden, gaat de rechtbank ervan uit dat de aangetroffen kleding is gedragen bij de overval door de tweede dader.
Aan de aangetroffen jas en pet is ook DNA-onderzoek verricht. Het DNA-profiel dat is verkregen uit de bemonstering van de binnenzijde van de kraag van de jas matcht met het DNA-profiel van verdachte [Verdachte] dat is opgeslagen in de DNA-databank, waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard. [25]
Op de pet zijn bloedsporen aangetroffen, met name bij de twee perforaties. De DNA-profielen verkregen uit het bloedspoor aan de voorkant binnenzijde van de pet en uit het bloedspoor aan de achterkant binnenzijde van de pet matchen met het DNA-profiel van verdachte [Verdachte] , waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard. [26]
De rechtbank begrijpt dat de matchkans staat voor de kans dat een willekeurig niet aan de donor verwant persoon dit DNA-profiel heeft, en dat deze extreem kleine matchkansen dus resulteren in een extreem grote bewijskracht. De rechtbank combineert deze bewijskracht met de overige bevindingen in het dossier.
Pas op de zitting van 27 augustus 2018 heeft verdachte [Verdachte] verklaard dat de jas en pet van hem zijn en dat het daarom verklaarbaar is dat zijn DNA daarop is aangetroffen en pas op de zitting van 6 februari 2019 dat zijn bloed op de pet terecht is gekomen als gevolg van een bloedneus enige jaren geleden. Het lag voor de hand dat hij dit had verklaard toen hij door de politie met de resultaten van het DNA-onderzoek werd geconfronteerd, of tenminste kort daarna. De rechtbank vindt de verklaringen van verdachte [Verdachte] , zo lang nadat hij met die onderzoeksresultaten werd geconfronteerd, niet geloofwaardig.
Er is onderzoek gedaan naar telefoongegevens van verdachte [Verdachte] . Hieruit is naar voren gekomen dat het zeer aannemelijk is dat de telefoonnummers [Telefoonnummer 1] (hierna: [Telefoonnummer 1] ) en [Telefoonnummer 2] (hierna: [Telefoonnummer 2] ) in gebruik zijn geweest bij verdachte [Verdachte] .
Onderzoek naar de contacten van het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] leverde op dat dit telefoonnummer in de periode vóór en op 20 december 2017 vele malen contact had met de telefoonnummers van de halfbroer, de stiefvader, de vrouw en de schoonmoeder van verdachte [Verdachte] .Het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] had op 13 en 18 december 2017 ook telefonisch contact met getuige [Naam 4] . [27] Deze getuige heeft verklaard dat hij met verdachte [Verdachte] contact heeft gehad en hem ook heeft ontmoet. [28] De verdediging heeft ter terechtzitting bevestigd dat verdachte [Verdachte] [Naam 4] heeft ontmoet.
Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de simkaart met het telefoonnummer
[Telefoonnummer 2] was uitgeleverd aan [Naam 5] aan de President Kennedylaan in Uden. Dit adres is 750 meter verwijderd van de woning van de schoonmoeder van verdachte aan [Straatnaam 2] te Uden, waar verdachte verbleef. [29]
Het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] is verder teruggevonden in de contactenlijst van getuigen [Naam 6] en [Naam 7] , die over dit telefoonnummer hebben verklaard dat zij dit telefoonnummer hadden gekregen van iemand omdat de persoon van dat telefoonnummer volgens degene die het telefoonnummer gaf hen meer kon vertellen over de woningoverval waarbij ook hun vriend verdachte [Medeverdachte] was betrokken. [Naam 6] en [Naam 7] hadden dit telefoonnummer in hun contactenlijst opgeslagen onder de naam ‘Turk’ respectievelijk ‘ [Verdachte] ’. [30] + [31]
Verdachte heeft zich met betrekking tot deze onderzoeksgegevens beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank gaat er op grond van deze onderzoeksgegevens en omdat het dossier geen aanknopingspunten bevat van het tegendeel, van uit dat het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] in genoemde periode in gebruik is geweest bij verdachte [Verdachte] .
Uit onderzoek naar het telefoonnummer [Telefoonnummer 1] kwam naar voren dat dit telefoonnummer in de periode van 12 december 2017 tot 11 juni 2018 veel contact heeft gehad met de telefoonnummers van de vrouw en van de schoonmoeder van verdachte [Verdachte] . Op 30 mei 2018 wordt een telefoongesprek afgeluisterd. Het telefoonnummer van de vrouw van verdachte, dat wordt afgeluisterd, maakt contact met het telefoonnummer [Telefoonnummer 1] . De vrouw van verdachte heeft dan een man aan de lijn en zij noemen elkaar ‘schatje’. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man die aan dit telefoongesprek deelneemt en die gebruik maakt van het telefoonnummer [Telefoonnummer 1] verdachte [Verdachte] is. Verder is dit telefoonnummer op 31 mei 2018 gelokaliseerd op of in de directe omgeving van het adres [Straatnaam 2] te Uden. Op dit adres werd die dag verdachte [Verdachte] aangehouden. [32]
De rechtbank gaat op grond van deze onderzoeksgegevens én op grond van de hieronder weergegeven zendmastgegevens van dit telefoonnummer op 20 december 2017 ervan uit dat ook telefoonnummer [Telefoonnummer 1] bij verdachte in gebruik was in de genoemde periode.
Uit het aantal contactgegevens van beide telefoonnummers leidt de rechtbank af dat verdachte de telefoons met daarin de telefoonnummers een groot deel van de tijd bij zich droeg in de periode dat hij deze telefoonnummers gebruikte.
Uit onderzoek naar de zendmastgegevens van het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] is gebleken dat het telefoonnummer op 20 december 2017 om 00:40 uur en 08:40 uur is aangestraald op een zendmast in Uden, de plaats waar verdachte verbleef in de woning van zijn schoonmoeder. Om 12:46 uur is het telefoonnummer die dag voor het eerst aangestraald op een zendmast in Zeeuws-Vlaanderen, te weten Philippine. Om 14:30 uur is het telefoonnummer die dag voor het laatst aangestraald op een zendmast, in Aardenburg. In de tussenliggende periode straalde het telefoonnummer aan op zendmasten in Biervliet, IJzendijke en Schoondijke. Na 20 december 2017, 14:30 uur is het telefoonnummer niet meer in gebruik geweest. [33]
Uit het onderzoek blijkt dat het telefoonnummer [Telefoonnummer 1] op 20 december 2017 op vrijwel dezelfde tijdstippen dezelfde zendmasten heeft aangestraald als het telefoonnummer [Telefoonnummer 2] . [34]
Verdachte heeft zich voor wat betreft de onderzoeksresultaten van de zendmastgegevens van 20 december 2017 en van de historische gegevens van de telefoonnummers [Telefoonnummer 2] en
[Telefoonnummer 1] beroepen op zijn zwijgrecht. In het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario is geen verklaring gegeven voor deze onderzoeksgegevens. Verdachte heeft geen alibi voor het tijdstip van de woningoverval gepresenteerd.
Met inachtneming daarvan gaat de rechtbank er op grond van de zendmastgegevens vanuit dat verdachte op 20 december 2017 in Zeeuws-Vlaanderen was, op relatief korte afstand van de overvallen woning.
Aangevers [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] hebben beiden verklaard dat de daders verschilden in lengte. Volgens [Slachtoffer 1] was dader 1, te weten verdachte [Medeverdachte] , kleiner dan
dader 2. Ter terechtzitting van 6 februari 2019 heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte [Medeverdachte] kleiner is dan verdachte [Verdachte] . [35]
Uit het politieonderzoek zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen dat verdachte [Medeverdachte] de aangevers kende of dat hij wist waar hun woning was gelegen. Dit is anders voor verdachte [Verdachte] . Getuige [Naam 8] , de halfbroer van verdachte [Verdachte] en werknemer bij één van de visbedrijven van aangevers, heeft verklaard dat verdachte [Verdachte] hem tot twee jaar geleden met enige regelmaat kwam opzoeken bij het visbedrijf waar [Naam 8] werkte en dat verdachte [Verdachte] daardoor ook de aangevers kende. Ook heeft aangeefster [Slachtoffer 1] verklaard dat zij enkele jaren geleden - een vriendschappelijke relatie met verdachte [Verdachte] heeft gehad. Zij heeft hem toen een geldbedrag van enkele duizenden euro’s geleend. Mede gelet op deze contacten acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte [Verdachte] bekend was met de locatie van de woning van de aangevers en de gezinssamenstelling, en dat hij bekend was met hun bedrijfsmatige activiteiten en hun financiële positie. Het mag bekend worden verondersteld dat in de vishandel veel contant geld omgaat. Verdachte [Verdachte] kon dus weten dat de aangevers over contant geld konden beschikken.
Samengevat bevat het dossier bewijs dat de bij de vakantiewoning aangetroffen kleding bij de woningoverval is gedragen door de tweede dader, dat op die kleding DNA van verdachte [Verdachte] is aangetroffen, en verdachte [Verdachte] op de dag van de overval op 20 december 2017 in Zeeuws-Vlaanderen geplaatst kan worden. Verdachte [Verdachte] is groter dan verdachte [Medeverdachte] , wat overeenkomt met de omschrijving van de daders door de aangevers. Verdachte [Verdachte] kende de aangevers, wist van hun bedrijfsactiviteiten en hun financiële positie, en kende de locatie van hun woning.
Op basis van deze bewijsmiddelen, in hun onderlinge samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte [Verdachte] de tweede dader van de woningoverval is geweest.
Het standpunt van de verdediging dat de bewijsmiddelen niet in samenhang mogen worden bezien, maar dat ieder bewijsmiddel slechts op zichzelf moet worden gewaardeerd volgt de rechtbank niet. Noch de wet, noch de jurisprudentie biedt aanknopingspunten voor dat standpunt. De rechtbank is vrij in haar selectie van bewijsmiddelen en de waardering daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksresultaten in de aangehaalde bewijsmiddelen geheel passen in het scenario dat verdachte [Verdachte] de tweede dader van de woningoverval is geweest. De bewijskracht van de aangehaalde bewijsmiddelen in samenhang bezien is zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van wettig en overtuigend bewijs van de betrokkenheid van verdachte [Verdachte] .
Medeplegen
Uit de verklaringen van de aangevers en verdachte [Medeverdachte] komt naar voren dat de verdachten de woningoverval van het begin tot het eind samen hebben uitgevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat tussen de verdachten [Medeverdachte] en [Verdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking in de uitvoering van de woningoverval.
Alternatief scenario
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario dat iemand anders dan verdachte [Verdachte] met zijn kleding, althans zijn jas en pet, de woningoverval heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 2
Wat is er gebeurd?
[Slachtoffer 2] [36] , verdachte [Medeverdachte] [37] en de verbalisanten Zebra 1 [38] en Zebra 2 [39] hebben verklaard dat de verdachten met de Range Rover van [Slachtoffer 1] na de woningoverval van het erf van de woning zijn gereden, waarbij zij het toegangshek – dat gesloten was – hebben geramd. Achter dit toegangshek stond het dienstvoertuig van de verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2. Zij zaten in dat dienstvoertuig. Vanwege de snelheid waarmee de Range Rover op hen af kwam en toen duidelijk werd dat het toegangshek geramd zou worden, zijn de verbalisanten uit het dienstvoertuig gesprongen, waarna de Range Rover door het gesloten toegangshek reed en daarna tegen de rechter voorkant van het dienstvoertuig botste. [40] De Range Rover is vervolgens rechtsaf geslagen en nog een korte afstand doorgereden en tenslotte in de linkerberm van de Slikkenburgseweg tot stilstand is gekomen. [41]
Medeplegen
Hierboven heeft de rechtbank reeds overwogen dat verdachten [Medeverdachte] en [Verdachte] de woningoverval tezamen en in vereniging hebben uitgevoerd. Vast staat dat de woning in het buitengebied ligt. Verdachten hebben er rekening mee moeten houden dat de slachtoffers, na hun vertrek, direct de politie zouden bellen. Zij moeten dus ook hebben nagedacht over de manier waarop zij zouden vluchten. Bij of in de omgeving van de woning is geen vluchtauto aangetroffen.
Door verdachte [Verdachte] is aan [Slachtoffer 2] gericht om de autosleutels van zijn auto gevraagd. Ook heeft hij gevraagd naar de afstandsbediening om het toegangshek te openen. Verdachte [Verdachte] heeft vervolgens de auto gestart en verdachte [Medeverdachte] is zonder enige aansporing in de auto gestapt. De rechtbank komt op grond van deze feiten en omstandigheden tot de conclusie dat de manier waarop de verdachten na de woningoverval zijn gevlucht, te weten met een auto van de bewoners van de overvallen woning, besloten lag in het plan dat zij hadden gemaakt over de uitvoering van de woningoverval.
Het doel van de vlucht met de auto van de aangevers na de woningoverval kan geen andere zijn geweest dan te ontkomen met de buit en uit handen te blijven van de politie. Verdachten hebben bij het zien van het politievoertuig – dat duidelijk zichtbaar geparkeerd stond achter het toegangshek van de overvallen woning – daadwerkelijk geprobeerd op de vlucht te slaan om aan aanhouding te ontkomen. Dat daardoor gevaarlijke verkeerssituaties kunnen ontstaan ligt voor de hand. Voor verdachten was dit te voorzien. De wijze waarop verdachten met de Range Rover zijn gevlucht lag als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de gewapende woningoverval, dat ook wat betreft die vlucht en de daaruit voortvloeiende botsing met het politievoertuig zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen kan worden gesproken. Of verdachte [Medeverdachte] zich tijdens de vlucht al dan niet heeft kunnen distantiëren van het vluchtgedrag van de bestuurder (verdachte [Verdachte] ), zoals door de verdediging is aangevoerd, doet hieraan niet af. Door met een ander bewust deel te nemen aan een beroving waarbij voorafgaand, blijkens de aanwezigheid van een vuurwapen en andere attributen, werd geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of dreiging met geweld heeft verdachte [Medeverdachte] zich verbonden aan hetgeen in de uitvoering daarvan besloten lag, te weten een eventuele vlucht waarbij geweld niet zou worden geschuwd. Overigens zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou volgen dat verdachte [Medeverdachte] niet met de vlucht en het daarmee samenhangende rijgedrag instemde (vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2018:740)
Omstandigheden waarmee de rechtbank ook rekening houdt
Om te beoordelen of door het handelen van verdachten sprake is geweest van een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2 acht de rechtbank de volgende nadere feiten en omstandigheden van belang.
Het dienstvoertuig van de verbalisanten stond achter het toegangshek – een hek met spijlen --en het blokkeerde slechts gedeeltelijk de toegang naar de openbare weg, aldus
Zebra 1. De verlichting van het dienstvoertuig scheen in de richting van de woning. [42] Uit het technisch onderzoek aan het dienstvoertuig is naar voren gekomen dat het dienstvoertuig op het moment van het uitkomen van de airbags verlichting voerde. [43] De rechtbank begrijpt dat dit was op het moment dat de politieauto door de Range Rover werd geraakt. Het voeren van verlichting heeft naast de lichtgevende striping die op het dienstvoertuig is aangebracht, de zichtbaarheid van de politieauto vergroot. De Range Rover voerde eveneens verlichting toen deze het erf afreed, zo hebben verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2 gerelateerd. [44] Verdachte [Medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij achter het toegangshek een politieauto zag. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het dienstvoertuig voor verdachte [Verdachte] als bestuurder ook zichtbaar moet zijn geweest, met name toen hij het toegangshek steeds dichter naderde.
Uit het technisch onderzoek van de Range Rover komt naar voren dat de Range Rover het toegangshek raakte met een snelheid gelegen tussen de 42,01 kilometer per uur en 35,55 kilometer per uur, terwijl de bestuurder het rempedaal bediende. Vervolgens accelereerde de bestuurder en botste met een snelheid tussen de 34,95 kilometer per uur en 26 kilometer per uur tegen het dienstvoertuig, waarbij de airbag aan de bijrijderszijde in werking trad. Hierdoor trad de ongevalsuitschakeling in werking waarbij de motor van de Range Rover werd uitgeschakeld. [45] + [46]
Het dienstvoertuig werd aan de rechter voorkant geraakt. [47] De airbags aan het stuurwiel, het dashboard en de gordijnairbags aan beide zijden zijn in werking getreden. [48]
De Range Rover had recente aanrijdschade aan de linker voorzijde, en de airbag in het dashboard was in werking getreden. [49]
Uit het feit dat in beide auto’s airbags in werking zijn getreden, leidt de rechtbank af dat de impact van de botsing tussen beide auto’s aanzienlijk moet zijn geweest.
De verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2 hebben verklaard dat zij op het moment dat hun dienstvoertuig werd geraakt nog dichtbij hun dienstvoertuig stonden. Zebra 1 heeft verklaard dat hij de bestuurder was en dat hij aan zijn kant uit het dienstvoertuig sprong. Hij rende en struikelde naar de linkerkant van de oprit. Op het moment dat hij uit het voertuig sprong en nog dicht bij dat voertuig was, ramde de Range Rover het hek van de oprit. De afstand tussen Zebra 1 en dat hek was toen maximaal vier meter. Toen het hek geraakt werd stond hij nog voor het hek. [50] Na het hek reed de Range Rover in op het dienstvoertuig, terwijl er voldoende ruimte was om met de Range Rover langs het dienstvoertuig te rijden. [51]
Zebra 2 heeft verklaard dat hij bijrijder was in het dienstvoertuig. Toen hij uit het dienstvoertuig sprong, kwam hij rechts van dat voertuig terecht. Hij hoorde op dat moment een harde knal en zag dat de Range Rover het toegangshek tot het erf open ramde. Hij zag vervolgens dat de Range Rover het dienstvoertuig ramde aan de rechtervoorkant. Op het moment dat de Range Rover het dienstvoertuig ramde stond hij in het gras, nog naast het voertuig, ongeveer drie tot vier meter van de plaats van de aanrijding vandaan. [52]
De rechtbank houdt ook rekening met het volgende. De rechtbank acht aannemelijk dat door het frontaal inrijden op het hoge ijzeren toegangshek de Range Rover vanaf dat moment kortdurend niet steeds onder controle is geweest. Ondanks de impact van het inrijden op het hoge ijzeren toegangshek heeft verdachte [Verdachte] , die bestuurder was, na het doorrijden van het hek nog geaccelereerd, waarna het dienstvoertuig aan de rechter voorzijde is geraakt.
Opzet
De rechtbank moet beoordelen of de verdachten door op de hierboven omschreven wijze te rijden en het dienstvoertuig van de verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2 te raken, opzet hadden op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die verbalisanten.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten dat verdachten het vol opzet hadden om de verbalisanten te doden of om hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (25 maart 2003, NJ 2003/552) aanwezig is, als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans (1) dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van die vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is voorts vereist dat verdachte die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (2). Uit de enkele omstandigheid dat de wetenschap van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bij de verdachte aanwezig is of bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld, dan wel van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over dat wat op het moment van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Ook daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties (3) – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Aanmerkelijke kans (1)
Was de kans dat verdachten door hun rijgedrag de verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2 zouden doden of zwaar lichamelijk letsel zouden toebrengen aanmerkelijk? De rechtbank neemt voor de beantwoording van die vraag in aanmerking dat door de verdachten met de Range Rover op het erf van de overvallen woning al zodanig geaccelereerd was dat het toegangshek met een snelheid van tussen de 42.01 en 35,55 kilometer per uur werd geraakt. Meteen na de klap tegen het hek werd weer geaccelereerd en reden zij met een iets lagere snelheid vanaf de uitrit van het erf af op een haaks op die uitrit gelegen openbare weg.
In het algemeen wordt op een erf bij een woning stapvoets gereden. Onder stapvoets dient gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad te worden verstaan 15 kilometer per uur
(HR 5 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:AJ6603). Verder dient bij het naderen van een openbare weg altijd rekening gehouden te worden met medeweggebruikers, zeker wanneer die in het donker mogelijk niet meteen zichtbaar zijn. Verdachten reden veel harder dan stapvoets en zij moesten in ieder geval rekening houden met het dienstvoertuig van verbalisanten dat voor de verdachten zichtbaar was. Gelet op wat zich had afgespeeld in en bij de woning van de aangevers konden verdachten er op rekenen dat de politie er alles aan zou doen om hun vlucht te verijdelen en moesten zij bovendien rekening houden met de aanwezigheid van politieagenten in of bij het dienstvoertuig.
Gelet op de relatief beperkte snelheid op het moment van de botsing van de Range Rover met het dienstvoertuig, is de rechtbank van oordeel dat de kans dat de verbalisanten, indien zij door de Range Rover zouden zijn geraakt, het leven zouden laten niet aanmerkelijk is.
De rechtbank acht, gelet op de snelheid en het type voertuig (volgens algemeen toegankelijke informatiebronnen met een gewicht van circa 2.200 kilogram), de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel wel aanmerkelijk.
Bewuste aanvaarding (2)
Vervolgens is de vraag of verdachten de aanmerkelijke kans dat zij verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden toebrengen bewust hebben aanvaard (op de koop toe genomen hebben). De grens tussen voorwaardelijk opzet en schuld wordt bepaald door de bewustheid van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg. Bij voorwaardelijk opzet handelt een verdachte terwijl hij zich bewust is van de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg. Bij bewuste schuld handelt een verdachte terwijl hij zich daarvan niet bewust is.
De verklaringen van verdachten geven geen inzicht in wat ten tijde van de gedragingen in hen is omgegaan. Op basis daarvan weet de rechtbank niet of zij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust hebben aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beschreven gedragingen van verdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm echter aan te merken als zodanig gericht op het ontstaan van letsel bij de verbalisanten dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachten de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. De rechtbank kent daarbij in het bijzonder betekenis toe aan het feit dat na de botsing met het hek opnieuw is geaccelereerd, hetgeen erop duidt dat verdachten koste wat het kost wilden ontkomen aan de politie, ook als dat ertoe zou leiden dat politieagenten letsel zouden oplopen.
Contra-indicaties (3)
Contra-indicaties die erop wijzen dat de verdachten de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten niet -langer- aanvaardden, zijn niet gebleken.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, verdachten vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde (poging doodslag) en zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten Zebra 1 en Zebra 2.
Ten aanzien van feit 3
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens de Hoge Raad is niet vereist dat het strafbare feit of de betrokkenheid van de verdachte daarbij, steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal.
De verklaring van aangever dat hij op 7 april 2017 een afspraak had in Aardenburg wordt ondersteund door een WhatsApp gesprek in de telefoon van aangever. Daaruit blijkt dat hij dat gesprek voert met ‘ [Naam 9] ’, die in het gesprek zegt dat hij de broer van [Naam 10] is. Uit het onderzoeksdossier van de feiten 1 en 2 blijkt dat verdachte een broer heeft die [Naam 10] heet. Aangever heeft verklaard dat hij de afspraak had met verdachte.
Aangever heeft verklaard dat verdachte kwam aanrijden in een grijze Audi Q7. Uit het onderzoeksdossier van de feiten 1 en 2 is naar voren gekomen dat [Naam 1] de vrouw is van verdachte. Uit systeemonderzoek door de politie is gebleken dat zij vanaf 27 december 2016 tot 31 juli 2017 in het bezit is geweest van een grijze Audi Q7.
Verdachte heeft zich ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen.
De verklaring van aangever wordt, afgezien van het WhatsAppgesprek in zijn eigen telefoon, ondersteund door een andere bron te weten de informatie uit het systeemonderzoek. Het dossier bevat daarmee voldoende wettig bewijs ten aanzien van
feit 3. Van deze andere bron gaat naar het oordeel van de rechtbank echter een onvoldoende overtuigende kracht uit om tot wettig en overtuigend bewijs te kunnen komen, nu deze bron de verklaring van aangever slechts op één enkel element ondersteunt, en dat element door de rechtbank onvoldoende essentieel wordt geacht voor het bewijs van de tenlastegelegde afpersing.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Ten aanzien van feit 4
Op 31 mei 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan [Straatnaam 2] te Uden. [53] Verdachte heeft verklaard dat hij op dat adres verblijft [54] en op de dag van de doorzoeking had hij ook in de woning verbleven. [55] Bij deze doorzoeking is onder meer munitie in beslag genomen. Deze munitie is aangetroffen in een doos in een kast in de grote kamer aan de voorzijde op de eerste verdieping van de woning. [56]
Uit onderzoek naar deze munitie is gebleken dat het 83 patronen betroffen van het kaliber
9 mm en 28 patronen van het kaliber .22 Lr. In totaal dus 111 patronen. [57]
Over deze munitie heeft de broer van de vrouw van verdachte verklaard dat die van ‘zijn schoonbroer’ was. [58] Voor de suggestie van de verdediging dat de munitie mogelijk van de broer van de vrouw van verdachte was bevat het dossier geen aanwijzingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de broer van de vrouw van verdachte heeft verklaard dat hij in de doorzochte woning op de zolderkamer sliep. Dat is niet de plaats waar de munitie is aangetroffen.
De rechtbank acht op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aangetroffen munitie voorhanden heeft gehad op de in de tenlastelegging genoemde datum.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op
of omstreeks20 december 2017 te Breskens, in de gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/of
bedreiging met geweld [Slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van enig
goed, te weten een hoeveelheid geld,
in elk geval enig goed, geheel of ten
deletoebehorende aan [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] ,
in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en
/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
portemonnee en
/ofeen hoeveelheid geld en
/of vier, althans een of meer
horloge
(s
)en
/ofautosleutel(s) en
/ofeen auto (Range Rover),
in elk geval
enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2]
,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld en
/ofgevolgd van geweld
en
/ofbedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te
maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
/ofzijn
/haar
mededader
(s)hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en
)dat verdachte
en/of zijn mededader
(s)die [Slachtoffer 2] meermalen
, althans eenmaal,met een
pistool
althans hard voorwerptegen het hoofd heeft
/hebbengeslagen en
/of
meermalen
, althans eenmaaltegen het lichaam heeft
/hebbengeschopt
/getrapt
en
/ofdie [Slachtoffer 1] meermalen,
althans eenmaal,met een pistool,
althans hard
voorwerp,tegen het lichaam en
/ofhoofd heeft
/hebbengeslagen en
/ofdie [Slachtoffer 1]
met een pistool,
althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft
/hebbenbedreigd en
/ofgeroepen - zakelijk weergegeven - dat hij
/zijgeld
wilde
(n)hebben.
2 subsidiair.
op
of omstreeks20 december 2017 te Breskens, gemeente Sluis, tezamen en
in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om twee
, althans
eenopsporingsambtena
(a)r
(en
)van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant
(ZEBRA-01 en
/ofZEBRA-02) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een auto (Range Rover) met
hoge/aanzienlijke snelheid door een (gesloten)
hek is gereden tegen
/opeen dienstvoertuig van voornoemde
opsporingsambtena
(a)r
(en
)(die dat voertuig tijdig uit kon
(den
)vluchten),
waarna de verdachte
(n
)met deze auto
zijn/hun weg vervolgden waarbij werd
gereden in de richting van
(een) vandie opsporingsambtena
(a)r
(en
),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
op
of omstreeks31 mei 2018 in de gemeente Uden,
in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 111 patronen (kaliber 9 mm
en
/of.22 LR), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Indien het tot een veroordeling mocht komen heeft de verdediging erop gewezen dat met betrekking tot zijn strafblad de Belgische vonnissen niet onherroepelijk zijn en dat tegen deze vonnissen verzetprocedures zijn ingesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met de mededader een woning overvallen, waarbij zeer fors geweld is gebruikt. Daarbij is de man van het gezin buiten de woning een schedelfractuur geslagen met de kolf van een vuurwapen. Nadat de verdachten de woning waren binnengedrongen is de vrouw van het gezin door één van hen hardhandig aangepakt en met het vuurwapen geslagen, terwijl de andere de woning doorzocht. De minderjarige kinderen, die zich verborgen hielden achter de gordijnen, hebben dit allemaal moeten meemaken. Verdachten hebben de woning doorzocht naar geld en waardevolle spullen en hebben de man en de vrouw – naast het op hen uitgevoerde geweld – zodanig bedreigd dat zij geld en horloges afgaven. Een op deze manier uitgevoerde overval moet voor het gezin een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest. Namens de slachtoffers is ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij getraumatiseerd zijn geraakt en dat de woningoverval nog elke dag invloed heeft op hun leven. De angst is ook nu nog zo groot dat zij niet naar de zitting durfden te komen. Na de gewelddadige overval is veel beveiliging aangebracht in en om de woning, maar dat heeft hun gevoel van onveiligheid niet weggenomen. Ze kunnen daarom niet langer in de woning wonen en zullen gaan verhuizen. De slachtoffers hebben geen vordering tot schadevergoeding willen indienen omdat zij geld van verdachten niet kunnen accepteren, en omdat zij verdachten geen aanleiding willen geven om uit geldgebrek opnieuw over te gaan tot geweldsdelicten en daarmee nieuwe slachtoffers te maken. Verdachten hebben kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de ingrijpende gevolgen die hun handelen kon hebben voor de slachtoffers. In ieder geval hebben die gevolgen hen er niet van weerhouden om de woningoverval te plegen. Zij hebben uitsluitend hun eigen gewin vooropgesteld. De rechtbank rekent hen dit alles zwaar aan.
Na de overval sloegen zij in de Range Rover van aangeefster op de vlucht. Omdat het toegangshek tot het erf van de overvallen woning niet snel genoeg open ging hebben zij het hek met de Range Rover geramd. Daarna is extra gas gegeven en zijn zij tegen een politieauto gebotst die achter dat hek stond. De politieagenten konden nog net op tijd uit de politieauto springen en waren nog dichtbij hun auto toen de Range Rover tegen hun auto botste. Dat de politieagenten er lichamelijk grotendeels goed vanaf kwamen is niet te danken aan enig handelen van verdachten. De politieagenten voelden zich door de situatie zodanig bedreigd dat zij zich genoodzaakt zagen met hun dienstwapen te schieten. Ter terechtzitting is namens politieagent Zebra 1 een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen. Hieruit blijkt dat het incident nog steeds een groot deel van zijn leven beheerst en dat hij psychische schade heeft opgelopen. De verdachten hebben koste wat het kost willen ontkomen aan de politie. Het gaat hier om ernstig gevaarzettend en nietsontziend gedrag tegen politiemensen door op onacceptabele en onverantwoorde wijze op hen in te rijden. Er is door de verdachten geen begin van respect voor het gezag van de politie getoond. De rechtbank houdt hier in straf verhogende zin rekening mee.
Bij doorzoeking van de woning waar verdachte verbleef zijn 111 patronen aangetroffen. Het voorhanden hebben van munitie is in zijn algemeenheid zeer onwenselijk vanwege het gevaar wat daarvan uitgaat, en omdat het bezit van wapens en munitie niet zelden leidt tot het daadwerkelijk gebruik ervan.
Blijkens het strafblad op naam van verdachte, gedateerd 30 januari 2019, is verdachte eerder veroordeeld wegens afpersing en voor het plegen van andere geweldsdelicten. Dit zijn evenwel oude veroordelingen. Meer recent is verdachte in België veroordeeld wegens vermogensdelicten, productie van verdovende middelen en delicten tegen een ambtenaar en tegen de staat. Verdachte is vanwege al deze feiten diverse malen veroordeeld tot deels voorwaardelijke en onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze straffen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hiermee in de bepaling van de strafmaat in negatieve zin rekening houden.
De straforiëntatiepunten noemen voor een woningoverval waarbij meer dan licht geweld of bedreiging is toegepast een gevangenisstraf van vijf jaren als uitgangspunt. Factoren als recidive, kwetsbare slachtoffers, samenwerkingsverband en een professionele aanpak kunnen een strafvermeerderende invloed hebben. Ook de aard en de ernst van het letsel van de slachtoffers en de aard van het gebruikte wapen kunnen in dat kader van belang zijn.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstig letsel bij [Slachtoffer 2] aan het hoofd, te weten een schedelfractuur. De aard en de ernst van dit letsel zal de rechtbank in strafvermeerderende zin betrekken bij de bepaling van de strafmaat, evenals het gebruik van een vuurwapen bij de overval. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten en afpersing.
Daarbij komt dat op het moment van de overval in de woning twee minderjarige kinderen aanwezig waren; een omstandigheid waarmee in ieder geval medeverdachte [Medeverdachte] bekend was gelet op zijn verklaring hierover bij de politie. Aangezien verdachte [Verdachte] de slachtoffers kende mag worden aangenomen dat ook hij hiermee bekend is geweest. Desondanks hebben zij de woningoverval doorgezet. Verder hebben verdachten planmatig gehandeld. Zij hadden vooraf afgesproken dat ze Engels tegen elkaar zouden praten, ze hadden tape bij zich om de slachtoffers mee vast te binden en er was sprake van een duidelijke rolverdeling. Ook hadden zij in hun plan betrokken de manier waarop zij zouden vluchten.
De rechtbank acht, gelet op genoemde feiten en omstandigheden, voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van acht jaren passend en geboden. Dat is, gelet op de bewezenverklaring, een zwaardere straf dan door de officier van justitie gevorderd. In de ernst van die bewezenverklaarde feiten ligt naar het oordeel van de rechtbank daarvoor de rechtvaardiging.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partijen met betrekking tot feit 2
De benadeelde partij Zebra 1 vordert een schadevergoeding van € 950,- voor feit 2, met wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij Zebra 2 vordert een schadevergoeding van € 700,- voor feit 2, met wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.2
De benadeelde partij met betrekking tot feit 3
De benadeelde partij [Slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 4.000,- voor feit 3.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.Het beslag

Op de beslaglijst zijn onder meer de volgende in beslag genomen voorwerpen opgenomen:
Een taser
Een Apple iPad zonder oplaadkabel
Een TomTom navigator met oplaadkabel
Twee stuks schoeisel, kleur wit, Nike Air max, zool roze/zwart
Op pagina 214 van het aanvullend dossier is beschreven dat de taser op 13 juni 2018 reeds is vernietigd. Ook volgt uit het aanvullend dossier dat op 3 september 2018 aan [Naam 1] zijn teruggegeven de Apple iPad zonder oplaadkabel (pagina 690), het TomTom navigatiesysteem (pagina 691) en de witte Nike Aire Max met roze/zwarte zool (pagina 692).
De beslagnummers van al deze voorwerpen die in het dossier worden genoemd komen overeen met de beslagnummers van deze voorwerpen op de beslaglijst.
De rechtbank zal ten aanzien van deze voorwerpen op de beslaglijst daarom geen beslissing nemen.
Op de beslaglijst resteren dan nog twee voorwerpen, te weten een plastic zak gevuld met patronen en een paar zwarte latex handschoenen.
8.1
De onttrekking aan het verkeer
De plastic zak gevuld met patronen is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 4 is begaan met betrekking tot dat voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.2
De verbeurdverklaring
De zwarte latex handschoenen in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp tot het begaan van misdrijven is bestemd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 302, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak:
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
en
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair: Medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen
gepleegd;
feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een plastic zak gevuld met patronen
- twee latex handschoenen, kl. zwart;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
Zebra 1van € 950,- (negenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Zebra 1 (feit 2 subsidiair), € 950,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
Zebra 2van € 700,- (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Zebra 2 (feit 2 subsidiair), € 700,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[Slachtoffer 3](feit 3) niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en
mr. C. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2019.
Mr. Phillips is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland – West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, nummer ZB1R017084 (onderzoek Aliakmon. Het dossier bestaat uit twee ordners (pagina 1 tot en met 1118) en twee ordners aanvullend dossier (pagina 1 tot en met 692). De paginanummering van dit aanvullend dossier loopt niet door ten opzichte van de eerdere twee ordners. Bij het aanhalen van bewijsmiddelen uit dit aanvullend dossier zal daarom worden opgenomen dat sprake is van een bewijsmiddel uit het aanvullend dossier.
2.Verklaring van getuige [Slachtoffer 2] van 22 december 2017, pagina 291, zesde alinea.
3.Verklaring van getuige [Slachtoffer 2] van 22 december 2017, pagina 292, vierde alinea en de tekst daaronder tot en met “O: de benadeelde geeft met zijn handen ongeveer een stuk van 10 centimeter aan”, en de op één na laatste alinea.
4.Proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] , mede namens [Slachtoffer 2] , van 21 december 2017, pagina 98 tot en met 101.
5.‘Beschrijving letsel’, opgemaakt op 20 december 2017 door forensisch geneeskundige GGD Zeeland J. Vrencken, pagina 278 (beide zijden van de pagina bedrukt).
6.‘Beschrijving letsel’, opgemaakt op 20 december 2017 door forensisch geneeskundige GGD Zeeland J. Vrencken, pagina 304 (beide zijden van de pagina bedrukt).
7.Nagekomen stuk, gevoegd in de map ‘opsporingsonderzoek’ in het persoonsdossier van verdachte: brief van 14 oktober 2018 van huisarts dr. [Naam 2] , met daarbij gevoegd een brief van
8.Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2017, pagina 466, eerste, derde en vierde alinea van de bevindingen, en pagina 467, derde en vierde alinea.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2018, pagina 367, derde alinea onder ‘aanvullende gegevens:”.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2017, pagina 275.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2018, pagina 655, laatste alinea, en pagina 656, eerste tot en met derde alinea, en de daarbij behorende foto’s op pagina 658 tot en met 669.
12.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 51, tweede alinea.
13.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 53, laatste alinea.
14.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 48, laatste alinea, en pagina 49, eerste alinea.
15.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 54, eerste alinea onder ‘Spraak’.
16.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 49, tweede en laatste alinea.
17.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 51, laatste alinea (“ik weet wel dat in ieder geval dat ik toen het vuurwapen had gepakt. En heb toen die vrouw meegenomen naar de bank”).
18.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 50, derde alinea, en pagina 54, tweede alinea (“ja, misschien dat ik haar heb meegetrokken of eh…op de bank heb gegooid en dat eh..ja..wat hardhandig is gegaan”).
19.Verklaring van [Medeverdachte] van 12 januari 2018, pagina 52, tweede alinea.
20.Proces-verbaal van bevindingen kleding Breskens van 16 februari 2018, pagina 105 tot en met 107 met foto’s op pagina 115 tot en met 120 en pagina 125 tot en met 127.
21.Proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2018, pagina 139, na ‘..verklaar het volgende:’ eerste, tweede, zesde en zevende alinea.
22.Proces-verbaal bevindingen vergelijking aangetroffen tape van 12 maart 2018, pagina 650, pagina 651, de twee bovenste foto’s, en pagina 652.
23.Rapport NFI van 5 april 2018, pagina 147 onder ‘Conclusie’.
24.Rapport NFI van 5 april 2018, pagina 146, eerste en tweede alinea.
25.Rapport The Maastricht Forensic Institute van 2 mei 2018, pagina 150, foto, en pagina 151, tabel, eerste rij van de resultaten, en pagina 152.
26.Rapport NFI van 2 mei 2018, pagina 155, en de bijlage op pagina 157.
27.Aanvullend dossier: proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2018, pagina 221 tot en met 223.
28.Aanvullend dossier: verklaring van getuige [Naam 4] van 17 september 2018, pagina 243, laatste alinea, pagina 244, eerste en derde (telefoonnummer [Telefoonnummer 2] ) alinea, en pagina 245, eerste en vierde alinea.
29.Aanvullend dossier: proces-verbaal van bevindingen gebruiker [Telefoonnummer 1] en [Telefoonnummer 2] van 20 september 2018, pagina 221, pagina 222 vanaf ‘contacten [Telefoonnummer 2] ’, pagina 223, onder ‘ [Telefoonnummer 3] en [Telefoonnummer 4] , en pagina 224 onder ‘bevraging opwaardeergegevens [Telefoonnummer 2] ’.
30.Aanvullend dossier: verklaring van getuige [Naam 6] van 8 september 2018, pagina 644, de op één na laatste alinea, en pagina 646, vierde en vijfde alinea.
31.Aanvullend dossier: verklaring van getuige [Naam 7] van 9 september 2018, pagina 681, achtste, tiende en laatste alinea, en pagina 682, derde alinea.
32.Aanvullend dossier: proces-verbaal bevindingen nummer [Telefoonnummer 1] , pagina 225, en pagina 226, vanaf ‘
33.Proces-verbaal van bevindingen histo [Telefoonnummer 2] en bijbehorende [IMEI nummer] , pagina 723 tweede tot en met vierde alinea met de daarbij behorende weergave van de mastverplaatsing van het telefoonnummer, en vijfde alinea.
34.Aanvullend dossier: proces-verbaal bevindingen nummer [Telefoonnummer 1] , pagina 225, laatste alinea, en pagina 226, eerste alinea met de daarbij behorende weergave van de mastverplaatsing van het telefoonnummer op 20 december 2017 vanuit Uden.
35.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 februari 2019.
36.Verklaring van [Slachtoffer 2] van 22 december 2017, pagina 291, zesde alinea.
37.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 11 januari 2018, pagina 88, eerste en tweede alinea.
38.Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2017, opgemaakt door Zebra 1 en Zebra 2, pagina 466, de op één na laatste alinea.
39.Zie voetnoot 37.
40.Zie voetnoot 37.
41.Kleurenfoto van de situatie ter plaatse op pagina 501: deze foto laat ter hoogte van het dienstvoertuig van de politie links het witte hek zien langs de oprit naar het toegangshek van de overvallen woning. Op de voorgrond rechts de Range Rover die in de berm staat.
42.Verklaring van 21 december 2017 van Zebra 1, pagina 471, de op één na laatste alinea.
43.Aanvullend dossier: proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2018, pagina 130, laatste alinea van de bevindingen (alinea die begint met “door ons kon het volgende worden geconcludeerd”).
44.Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2017, pagina 466, de op één na laatste alinea.
45.Idem als voetnoot 43.
46.Kleurenfoto van de Range Rover op pagina 246.
47.Kleurenfoto van het dienstvoertuig op pagina 494.
48.Aanvullend dossier: proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2018, pagina 128, vijfde alinea van de bevindingen, onder het derde gedachtestreepje.
49.Aanvullend dossier: proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2018, pagina 128, vijfde alinea van de bevindingen, onder het tweede gedachtestreepje.
50.Verklaring van 21 december 2017 van Zebra 1, pagina 470, derde alinea, en pagina 472, zesde tot en met tiende alinea.
51.Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2017, pagina 466, de op één na laatste alinea.
52.Verklaring van 21 december 2017 van Zebra 2, pagina 484, tweede alinea, en pagina 485, vierde alinea
53.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 1 juni 2018, pagina 733.
54.Verklaring van verdachte van 31 mei 2018, pagina 186, vierde alinea.
55.Proces-verbaal van aanhouding van 31 mei 2018, pagina 170, onder ‘aanhouding’ en de tekst behorend bij het eerste aangekruiste hokje.
56.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 1 juni 2018, pagina 734, tweede alinea, tweede aangekruiste hokje, tweede gedachtestreepje.
57.Proces-verbaal van 12 oktober 2018 van de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van de politie-eenheid Zeeland – West-Brabant, pagina’s 2 en 3 van dit proces-verbaal dat als los document is gevoegd in de map ‘opsporingsonderzoek’ in het persoonsdossier.
58.Proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2018, pagina 735.