ECLI:NL:RBZWB:2019:622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
02/810644-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte vrijgesproken van groepsverkrachting, veroordeeld voor diefstal uit woning

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meermalen groepsverkrachting van een meerderjarige vrouw en diefstal van goederen uit haar woning. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet zonder meer als onbetrouwbaar konden worden afgewezen, maar dat de vele inconsistenties en tegenstrijdigheden in haar verklaringen maakten dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van dwang in de zin van verkrachting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten wel geprofiteerd hadden van de kwetsbaarheid van de aangeefster, maar sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van groepsverkrachting. Wel werd de verdachte veroordeeld voor diefstal, omdat hij samen met een medeverdachte goederen uit de woning van de aangeefster had weggenomen. De rechtbank legde een werkstraf van 50 uren op, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de werkstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn lichte verstandelijke beperking en de omstandigheden van de zaak, niet onder het meerderjarigenstrafrecht viel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810644-17
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2019
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres]
raadsman mr. Govers, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 31 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 november 2016 tot en met 9 februari 2017 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer ] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, bestaande uit of mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer ] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal,
- zijn/hun penis in de vagina en/of anus en/of mond van die [slachtoffer ] geduwd/gebracht en/of
- zich door die [slachtoffer ] laten aftrekken
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of feitelijkheden hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een numeriek en/of fysiek overwicht op die [slachtoffer ] heeft/hebben gehad en/of
- de deur van de woning van die [slachtoffer ] op slot heeft/hebben gedaan en/of
- een geestelijk overwicht op die [slachtoffer ] hebben gehad door die [slachtoffer ] te zeggen dat -zakelijk weergegeven- het doen van aangifte geen zin had omdat de politie haar niet zou geloven aangezien zij meerderjarig is en de verdachte en zijn mededader(s) minderjarig is/zijn en/of
- die [slachtoffer ] heeft gedreigd de door verdachte en/of zijn mededader(s) gemaakte filmpje(s)/foto(’s), waarin/waarop te zien is dat [slachtoffer ] seksuele handelingen verricht met verdachte en/of een van de mededader(s), te verspreiden danwel op internet te plaatsen en/of aan [echtgenoot ] of (een) ander(en) te laten zien en/of
- op gebiedende toon tegen die [slachtoffer ] te zeggen dat ze -zakelijk weergegeven- verdachte en/of zijn mededader(s) moest pijpen en/of
- onverhoeds de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer ] naar beneden heeft/hebben getrokken en/of
- de nek van die [slachtoffer ] heeft/hebben vastgepakt en/of
- het hoofd van die [slachtoffer ] richting de penis van verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben geduwd
en/of aldus voor die [slachtoffer ] telkens een ongelijkwaardige en/of bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan of waardoor die [slachtoffer ] zich niet kon verzetten tegen en/of kon onttrekken aan eerdergenoemde seksuele handelingen
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning van [slachtoffer ] gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een horloge en/of trouwring en/of een tablet en/of televisie, en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [slachtoffer ] kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Het ondervragingsrecht van de verdediging is voldoende gewaarborgd. De verdediging heeft de opnames van de studioverhoren kunnen bekijken. In de raadkamerprocedure is uitgebreid aandacht geweest voor de ondervraging van [slachtoffer ] , waarbij de verklaring van psycholoog Wolters aan de orde is gekomen. Er is geen sprake van ‘sole or decisive evidence’. Het onderzoek naar de smartphones is rechtmatig, ook gelet op de vaste jurisprudentie naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584. Slechts in een beperkt aantal gevallen moet de rechter-commissaris toestemming worden gevraagd. De Schutznorm is van toepassing op hetgeen in de telefoons van medeverdachte [medeverdachte 1] en [persoon ] is aangetroffen. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 15 november 2016 tot en met 9 februari 2017 samen met anderen meerdere malen [slachtoffer ] heeft verkracht, zoals ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van mevrouw [gezinsbegeleider] (de ambulant gezinsbegeleider van [slachtoffer ] ), het informatief gesprek zeden met de moeder van [slachtoffer ] , de verklaringen van [slachtoffer ] , het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de melding van het [school] en de getuigenverklaring van [getuige 1] , de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten, de aan het dossier toegevoegde beelden en de processen-verbaal van bevindingen, waarin de beschrijving van deze beelden en de daarbij horende geluiden is gegeven. Op basis hiervan staat voor de officier van justitie vast dat verdachte en zijn mededaders meermalen seks hebben gehad met [slachtoffer ] en dat de in de tenlastelegging omschreven handelingen niet vrijwillig door [slachtoffer ] zijn ondergaan. [slachtoffer ] is gedwongen genoemde handelingen te ondergaan dan wel te verrichten door geweld, onder andere het vastpakken in haar nek en het duwen van haar hoofd naar de penis, door feitelijkheden, waaronder het zeggen dat zij toch niet zou worden geloofd door de politie en het op slot doen van de woning, en door dreiging met feitelijkheden, zoals het mogelijk verspreiden van beelden en het mogelijk vertellen dat [slachtoffer ] eerder een abortus had ondergaan. [slachtoffer ] kon zich niet aan deze situatie onttrekken. Dit kwam enerzijds voort uit haar beperking, waarvan in ieder geval een aantal verdachten op de hoogte was, en anderzijds door het handelen van verdachten in gezamenlijkheid. Dat er verschillen zijn tussen hetgeen [slachtoffer ] heeft verklaard tegenover de politie en hetgeen zij tegen [gezinsbegeleider] heeft verteld, maakt de verklaring van [slachtoffer ] niet minder betrouwbaar. [slachtoffer ] heeft verklaard dat zij niet alles tegen [gezinsbegeleider] heeft verteld. Bovendien wordt het verschil tussen het aantal keer dat het een en ander zich heeft voorgedaan ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard van meerdere leerlingen te hebben vernomen dat de jongens meerdere keren per week bij de vrouw langs gingen voor seks. Dat [slachtoffer ] verschillend heeft verklaard, komt voort uit de bij haar aanwezige beperking en schaamte voor hetgeen is gebeurd.
Feit 2
De officier van justitie acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de onder 2 tenlastegelegde diefstal van onder andere een televisie en een horloge van [slachtoffer ] heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van de diefstal van [slachtoffer ] , het proces-verbaal waarin de camerabeelden staan omschreven, het proces-verbaal waarin het aantreffen van het horloge van [slachtoffer ] bij de insluitingsfouillering van verdachte staat omschreven en de verklaring van de moeder van [slachtoffer ] . De officier van justitie acht de aangifte van [slachtoffer ] voor wat betreft de diefstal van alle in de tenlastelegging genoemde goederen geloofwaardig en gaat dan ook uit van de bewezenverklaring van de diefstal van al deze goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De verdediging heeft een tweetal rechtmatigheidsverweren gevoerd. Ten eerste is volgens de verdediging het ondervragingsrecht geschonden. De verdediging heeft [slachtoffer ] onvoldoen-de adequaat en behoorlijk kunnen ondervragen, terwijl de verklaringen van [slachtoffer ] de enige bewijsmiddelen zijn en er onvoldoende compenserende maatregelen zijn geboden. De verklaringen van [slachtoffer ] dienen om die reden te worden uitgesloten van het bewijs. Er is sprake van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en in het bijzonder van strijd met het derde lid, aanhef en onder d, van dit artikel.
Ten tweede stelt de verdediging zich op het standpunt dat het onderzoek aan de in beslag genomen smartphones onrechtmatig was. Volgens de verdediging is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv ten aanzien van het onderzoek aan de telefoons van de verdachten. De verdediging heeft ter onderbouwing gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584). Het onderzoek in de mobiele telefoons heeft ten onrechte plaatsgevonden op bevel van de officier van justitie; er had voor het onderzoek toestemming aan de rechter-commissaris gevraagd moeten worden. Er is sprake van schending van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op privacy. Dit geldt des temeer nu verdachte en zijn medeverdachten ten tijde van de tenlastegelegde feiten minderjarig waren en daardoor nog meer aanspraak maken op bescherming van de persoonlijke levenssfeer dan volwassenen. Er is sprake van een zodanig ernstig vormverzuim dat al het bewijs dat afkomstig is uit de mobiele telefoons moet worden uitgesloten van het bewijs.
Daarnaast voert de verdediging aan dat de verklaringen van [slachtoffer ] onvoldoende betrouwbaar zijn. De door en namens [slachtoffer ] afgelegde verklaringen dragen daarnaast niet bij aan het bewijs, nu zij voortdurend wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Het standpunt van verdachte wordt door de overige bewijsmiddelen juist wel ondersteund. De medeverdachten hebben op het moment dat zij allen in beperking zaten onafhankelijk van elkaar verklaard dat [slachtoffer ] vrijwillig geslachtsgemeenschap met hen wilde. Het standpunt van verdachte wordt ondersteund door de aangetroffen afbeeldingen van [slachtoffer ] , waarop verdachte en de medeverdachten niet worden waargenomen. Ook de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] ondersteunen het standpunt van verdachte. Uit de filmpjes en afbeeldingen blijkt niet dat [slachtoffer ] is vastgebonden of dat zij zich hevig tegen de seksuele handelingen verzette. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat er daadwerkelijk geen telefonisch contact is geweest tussen [slachtoffer ] en een van de verdachten. Onvoldoende kan worden vastgesteld dat er sprake is van dwang. Het enkele feit dat de verdachten in de meerderheid waren, is onvoldoende om te kunnen spreken van verkrachting. De in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden blijken niet uit de filmpjes en afbeeldingen. Ten aanzien van videobestand 3 merkt de verdediging op dat niet blijkt dat verdachte daarop wordt waargenomen. Behoudens de verklaring van [slachtoffer ] is er geen bewijs, waaruit blijkt dat [slachtoffer ] zich niet heeft kunnen verzetten dan wel onttrekken. Er is tot slot geen sprake van medeplegen.
De verdediging is dan ook van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
De verdediging is ook ten aanzien van dit feit van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft ontkend de goederen uit de woning van [slachtoffer ] te hebben weggenomen. De camerabeelden zijn te onduidelijk om te kunnen afleiden of verdachte op de beelden te zien is. [slachtoffer ] heeft verklaard dat zij de personen die een televisie zouden dragen niet herkent. Zij heeft wisselend en tegenstrijdig verklaard over de diefstal van de televisie. [slachtoffer ] heeft verklaard dat verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij dit feit. Ook de medeverdachten hebben geen verklaringen afgelegd, waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit blijkt. Verdachte ontkent het horloge te hebben gestolen. Hij heeft dit horloge gekregen van [slachtoffer ] , omdat [slachtoffer ] van hem hield. Naast de verklaring van [slachtoffer ] is er geen overtuigend bewijs, waaruit naar voren komt dat verdachte het horloge heeft gestolen. Voorts heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad [slachtoffer ] over de diefstal te bevragen. Er is tot slot geen sprake van medeplegen. De verdediging is dan ook van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van de twee rechtmatigheidsverweren van de verdediging wordt als volgt geoordeeld.
Schending van het ondervragingsrecht
In artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM ligt het recht van de verdachte besloten in enig stadium van het geding een hem belastende verklaring op haar betrouwbaarheid te kunnen toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) horen. Wanneer daartoe geen gelegenheid heeft bestaan, kan het gebruik van de desbetreffende verklaring voor het bewijs schending van het recht van de verdachte op een eerlijk proces opleveren. Of een dergelijke schending zich in een concreet geval voordoet, hangt af van de volgende omstandigheden:
( i) was er een goede reden voor het niet ondervragen van de getuige?
(ii) vormt de verklaring van de niet ondervraagde getuige het enige of beslissende bewijsmateriaal? En, zo ja:
(iii) waren voldoende compenserende factoren aanwezig, inclusief mogelijkheden de betrouwbaarheid van de verklaring te beoordelen?
Het gebruik van een voor de verdachte belastende verklaring is derhalve niet ongeoorloofd indien gelegenheid tot ondervraging heeft ontbroken, mits die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Indien onvoldoende steunbewijs voorhanden is, zal het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate moeten worden gecompenseerd teneinde te bewerkstelligen dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet wordt geschonden.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op 7 mei 2018 heeft beslist dat [slachtoffer ] diende te worden gehoord in een verhoorstudio door een daartoe gespecialiseerd verhoorkoppel van de politie. Ten behoeve van dit verhoor zijn vooraf de schriftelijke vragen en subvragen van de verdediging en de officier van justitie verzameld en voorgelegd aan het gespecialiseerde verhoorkoppel. Dit koppel heeft een verhoorplan gemaakt en heeft dat ter goedkeuring voorgelegd aan de rechter-commissaris. Zowel de rechter-commissaris, de griffier, de officier van justitie alsmede de verdediging zijn in de gelegenheid gesteld het verhoor te volgen in een andere ruimte dan de verhoorstudio. Naar aanleiding van hetgeen [slachtoffer ] heeft verklaard, zijn er aanvullende vragen ingediend. De rechter-commissaris heeft vervolgens beslist welke aanvullende vragen daadwerkelijk nog konden worden gesteld.
Tegen deze beslissing van de rechter-commissaris heeft de verdediging bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft op 6 juni 2018 in raadkamer de getuige-deskundige Wolters, psycholoog, gehoord. De psycholoog heeft bevestigd dat door middel van de hiervoor omschreven procedure ter zake het studioverhoor de meest betrouwbare informatie van [slachtoffer ] verkregen kan worden. De rechtbank heeft op 13 juni 2018 beslist dat de rechter-commissaris terecht heeft gekozen voor een studioverhoor, nu daarmee de waarheidsvinding het beste tot haar recht komt. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Voor zover de verklaringen van [slachtoffer ] ten aanzien van de tenlastgelegde feiten als het enige of beslissende bewijsmateriaal doorslaggevend voor het bewijs moeten worden geacht, dient de rechtbank na te gaan of er voldoende factoren aanwezig waren die, het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om [slachtoffer ] nader te ondervragen, compenseerden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de persoon van [slachtoffer ] , de hierboven beschreven wijze waarop het studioverhoor heeft plaatsgevonden, in voldoende mate de beperking van het ondervragingsrecht heeft gecompenseerd. Het recht van de verdachte op een eerlijk proces is niet geschonden. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Het onderzoek aan de in beslag genomen smartphones
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek naar het aan de verdachte ten laste gelegde feit 1, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk - niet voor herstel vatbaar - vormverzuim maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja welk rechtsgevolg. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die voor de verdachte in zijn verdediging is ontstaan. Daarbij moet worden aangetekend dat geen sprake is van een voor de toepassing van artikel 359a Sv in aanmerking te nemen nadeel indien de verdachte niet getroffen is in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Verder is van belang vast te stellen dat schending van vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek niet in alle gevallen tot voordeel van de verdachte moet leiden; de rechter kan volstaan met de feitelijke constatering dat vormvoorschriften zijn verzuimd. Indien de rechter meent dat daarmee echter niet kan worden volstaan, dan heeft hij de mogelijkheid om aan het vormverzuim een van de drie in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen te verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het belang van de verdachte dat het strafbare feit niet wordt ontdekt vormt rechtens geen beschermwaardig belang, zodat de overtreding van een vormvoorschrift die de verdachte in dat belang raakt in beginsel zonder gevolg zal kunnen blijven.
Op 17 maart 2017 zijn verdachte en een medeverdachte aangehouden naar aanleiding van een diefstal van een scooter. De mobiele telefoons van de verdachten zijn ten behoeve van het onderzoek naar de diefstal in beslaggenomen. Door de afdeling digitale recherche zijn vervolgens de op deze telefoons aanwezige gegevens veiliggesteld. Met toestemming van de zaaksofficier van justitie van de diefstal van de scooter zijn de door de digitale recherche veiliggestelde beelden overgedragen aan het onderzoeksteam van de afdeling zeden. De afdeling zeden heeft vervolgens nader onderzoek gedaan naar de veiliggestelde beelden. Op deze beelden zijn enige belastende filmpjes en foto’s aangetroffen die door de officier van justitie voor het verdere onderzoek en bewijs zijn gebruikt.
De Hoge Raad heeft in het voornoemde arrest uitspraak gedaan over het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken. In dat arrest worden drie situaties onderscheiden:
1) Er wordt een niet meer dan beperkte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van degene onder wie de gegevensdrager in beslag is genomen. In dat geval is de opsporingsambtenaar op grond van het bepaalde in artikel 95 of 96 Sv zelfstandig bevoegd. Hiervan kan sprake zijn als het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde opgeslagen of beschikbare gegevens.
2) Er wordt een meer dan beperkte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. In dat geval is een bevel van de officier van justitie vereist, ingevolge het bepaalde in de artikelen 141 jo 148 jo 95 of 96 Sv.
3) Er is sprake van een voorzienbare zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. In dat geval dient een door de rechter-commissaris te verrichten onderzoekshandeling te worden gevorderd, conform het bepaalde in de artikelen 181 jo 104 jo 177 Sv. Een handvat voor de invulling van het criterium “voorzienbare zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” wordt in het arrest niet gegeven. Wel is duidelijk dat het om een zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker van de gegevensdrager moet gaan.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het onderzoek aan de mobiele telefoon van verdachte een meer dan beperkte inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer heeft gemaakt. Het onderzoek is namelijk niet beperkt gebleven tot het enkel raadplegen van een gering aantal bepaalde gegevens. Er was sprake van het met daartoe bestemde apparatuur en/of software uitlezen van alle op een smartphone en/of de bijbehorende SIM-kaart opgeslagen of beschikbare gegevens waardoor (volledig) inzicht is verkregen in contacten, oproepgeschiedenis, berichten en foto's. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval in ieder geval sprake is van de meer-dan-beperkte-inbreuk dat onder het regime van de officier van justitie valt. De rechtbank stelt evenwel vast dat – hetgeen ook niet door de verdediging is betwist – het onderzoek is voorafgegaan door een bevel van een officier van justitie.
De vraag die door de verdediging is opgeworpen, is of sprake was van een voorzienbare zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, wat maakt dat het onderzoek door de rechter-commissaris had dienen te geschieden. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek dat plaatsvond aan de mobiele telefoons eerstens betrekking had op de diefstal van de scooter. De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop niet voorzienbaar was dat uit dit onderzoek de uiteindelijk veiliggestelde beelden naar voren zouden komen. Het verweer van de raadsman kan dan ook niet slagen.
Gelet op al het hiervoor overwogene worden de rechtmatigheidsverweren verworpen en wordt de verzochte bewijsuitsluiting afgewezen. De rechtbank zal nu overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de bewijsmiddelen.
Start van het onderzoekOp 6 februari 2017 werd door Veilig Thuis contact opgenomen met de afdeling zeden van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant. Veilig Thuis verklaarde dat een leerling van [school] in Tilburg een zorgwekkend filmpje had laten zien aan [getuige 1] , een leerkracht op deze school. Op dit filmpje was te zien dat minderjarige leerlingen seks hadden met een volwassen vrouw. Op 7 februari 2017 verklaarde [getuige 1] tegenover de politie dat een leerling haar op 1 februari 2017 een filmpje had laten zien, dat afkomstig was van de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] . [getuige 1] zag in het filmpje dat medeverdachte [medeverdachte 4] , een leerling van haar, seks had met een volwassen vrouw. Zij zag dat er nog drie andere jongens in het filmpje te zien waren. Deze jongens stonden om de vrouw en [medeverdachte 4] heen. Twee van deze drie jongens herkende zij als leerlingen van [school] . Dit betroffen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Van de derde jongen wist [getuige 1] dat hij “ [medeverdachte 2] ” wordt genoemd. Meerdere leerlingen bevestigden tegenover [getuige 1] dat genoemde jongens meerdere keren per week bij de vrouw langsgingen voor seks. In een latere verklaring bij de politie gaf [getuige 1] aan dat zij [medeverdachte 3] niet op het filmpje zag, omdat hij stond te filmen. Zij herkende wel zijn stem, omdat hij ook bij haar op school zit. [medeverdachte 4] had tegen [getuige 1] gezegd dat verdachte daar vaste klant was en dat verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hem als cadeautje daarmee naar toe hadden genomen. [medeverdachte 4] vertelde haar ook dat ze er alle zeven op gingen als ze met zeven personen in de huiskamer zaten. Omdat het voor [medeverdachte 4] een cadeautje was, mocht hij als eerste. Zolang de man van [slachtoffer ] niet thuis was, konden ze de kamer afbreken. Daarnaast heeft [medeverdachte 4] tegen [getuige 1] gezegd dat de vrouw niet zou zeggen dat het niet vrijwillig was, want er waren genoeg dingen waarmee ze kon worden gepakt of gechanteerd.
Op 30 januari 2017 was mevrouw [gezinsbegeleider] in de woning van [slachtoffer ] aan de [adres 3] te Tilburg. Rond het middaguur ging de deurbel. [gezinsbegeleider] hoorde via de intercom dat er iemand zei: “Doe open, doe open, jouw man werkt en hij is toch niet thuis.”. [slachtoffer ] zei dat zij een afspraak had en dat die persoon weg moest gaan. Vervolgens werd er weer aangebeld. [gezinsbegeleider] liep naar het balkon. Zij zag dat twee jongens haar zagen en dat zij zich meteen achter de pilaren onder de balkons verstopten. Niet lang daarna appte een zekere [verdachte] naar [slachtoffer ] . Hij schreef: “Jouw man is toch niet thuis?”. [gezinsbegeleider] schreef hierop: “Wat wil je doen?”, waarop [verdachte] schreef “Je weet het wel, neuken, neuken, neuken.”. Hierop heeft [gezinsbegeleider] ervoor gezorgd dat [slachtoffer ] een ander telefoonnummer kreeg. [slachtoffer ] heeft tegenover [gezinsbegeleider] aangegeven dat met [verdachte] wordt bedoeld. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer ] hiermee [verdachte] bedoelt.
Op 9 februari 2017 werden uit de woning van [slachtoffer ] meerdere goederen gestolen. Hiervan deed [slachtoffer ] op dezelfde dag aangifte. Zij verklaarde dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] op de dag van de diefstal bij haar in de woning zijn geweest. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer ] hiermee respectievelijk verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bedoelt.
Een paar dagen later werd [gezinsbegeleider] door de moeder van [slachtoffer ] gebeld. De moeder van [medeverdachte 5] had de moeder van [slachtoffer ] erop gewezen dat er een filmpje rondging, waarop [slachtoffer ] staat met drie jongens in bed. [gezinsbegeleider] heeft [slachtoffer ] hiermee geconfronteerd. [slachtoffer ] vertelde dat zij gedwongen was om seks te hebben met jongens en dat dit twee weken nadat zij was getrouwd is begonnen. [slachtoffer ] is op 17 december 2016 getrouwd. De jongens die haar daartoe dwongen waren verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Zij kwamen bij haar langs en namen vrienden mee, aldus [slachtoffer ] tegenover [gezinsbegeleider]
Op 20 maart 2017 deed [gezinsbegeleider] namens [slachtoffer ] aangifte van verkrachting. [slachtoffer ] werd op
31 mei 2017, 11 oktober 2017 en 10 september 2018 door de politie in een speciale verhoorstudio gehoord. [slachtoffer ] verklaarde, kort gezegd, dat zij gedwongen werd om seks met de jongens te hebben. Dit gebeurde door te dreigen met het bekendmaken van een bij haar gepleegde abortus alsmede van de foto’s of filmpjes van seksuele handelingen die op een eerder moment met haar waren verricht. Ook deden de jongens de deur van de woning van [slachtoffer ] op slot. Zij werd tijdens de seksuele handelingen door de jongens vastgebonden en geslagen en er werd een mes op de keel gezet. De jongens zeiden tegen haar dat de politie haar niet zou geloven als zij aangifte bij de politie wilde doen, omdat zij meerderjarig is en de jongens minderjarig zijn.
In het kader van het onderzoek in onderhavige zaak en onderzoeken in andere strafzaken werden op de telefoons van verdachte en [persoon ] en op de SD-kaart van [medeverdachte 1] filmpjes en foto’s aangetroffen van seksuele handelingen, die [slachtoffer ] met een aantal van de verdachten verrichtte. De rechtbank heeft de filmpjes voorafgaand aan de zitting bekeken. Op de telefoon van [verdachte] werd daarnaast een screenshot aangetroffen van een onbekende chat, waarop te zien is dat [slachtoffer ] seks heeft met medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] met de mededeling “kan je wel negeren maar jahh”.
Dwang
De rechtbank stelt vast dat door verdachte en de medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 6] , niet wordt ontkend dat er tussen hen en [slachtoffer ] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer ] . Wel wordt uitdrukkelijk betwist dat er sprake is geweest van dwang.
De rechtbank overweegt in dat kader dat van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts sprake kan zijn, indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Van dwingen is dan sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Ten slotte is vereist dat degene die dwingt, zelf seksuele handelingen verricht.
[slachtoffer ] heeft verklaard dat zij door een aantal jongens is gedwongen om de in de tenlastelegging opgesomde seksuele handelingen te verrichten. Dit dwingen gebeurde door te dreigen met het bekendmaken van het feit dat [slachtoffer ] eerder een abortus had laten plegen alsmede door te dreigen foto’s of filmpjes van seksuele handelingen die op een eerder moment met haar waren verricht te verspreiden. De jongens zeiden daarbij tegen [slachtoffer ] dat de politie haar niet zou geloven als zij aangifte wilde doen omdat zij meerderjarig is en de jongens minderjarig waren. Tijdens de seksuele handelingen waren er meerdere jongens aanwezig en werden soms deuren op slot gedaan. Haar broek en onderbroek werden naar beneden getrokken en zij werd bij haar nek vastgepakt. Ook werd haar hoofd in de richting van de penis van een medeverdachte geduwd en werd haar op gebiedende toon gezegd dat zij moest pijpen, aldus [slachtoffer ] .
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer ] onbetrouwbaar en zelfs leugenachtig zijn, omdat [slachtoffer ] op essentiële punten wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Deze verklaringen kunnen volgens de verdediging dan ook geen bijdrage leveren aan het bewijs van de ten laste gelegde dwang
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer ] forse inconsistenties bevatten. Zo heeft zij wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over van wie zij zwanger is geweest en over de (on)vrijwilligheid van het eerste seksuele contact dat zij met verdachte heeft gehad. Ook heeft [slachtoffer ] wisselend en tegenstrijdig verklaard over de aanleiding van de vermeende verkrachtingen en het aantal keren dat de jongens bij haar zijn langsgekomen voor seks. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [slachtoffer ] op een aantal belangrijke punten steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [getuige 1] en de filmpjes die van de seksuele handelingen zijn gemaakt.
In dit kader wijst de rechtbank ook op het deskundigenrapport van Wolters, psycholoog, van 30 oktober 2017. Hij heeft in opdracht van de rechter-commissaris onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij [slachtoffer ] en de kenbaarheid daarvan voor derden. Wolters heeft verklaard dat [slachtoffer ] wilsbekwaam moet worden geacht, maar dat het derden die langere tijd interactie hadden met [slachtoffer ] moet zijn opgevallen dat [slachtoffer ] een lichte verstandelijke beperking heeft en daardoor meer dan normaal beïnvloedbaar is. De testresultaten tonen een IQ van 56, wat overeenkomt met een ontwikkelingsleeftijd van ruim 10 jaar. Als gevolg van deze beperking is [slachtoffer ] niet in staat een chronologisch en systematisch verslag te doen van gebeurtenissen en ervaringen. Haar verklaringen zijn fragmentarisch en associatief, waardoor samenhang en coherentie ontbreekt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer ] niet zonder meer als onbetrouwbaar of zelfs leugenachtig terzijde moeten worden geschoven. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat de verklaringen van [slachtoffer ] op een aantal belangrijke punten worden bevestigd door objectieve bewijsmiddelen waaronder de verklaringen van verdachte zelf en die van zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de indruk dat de inconsistenties en tegenstrijdigheden in de verklaring van [slachtoffer ] hun oorsprong vinden in haar beperking.
Hoewel de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer ] derhalve niet zal uitsluiten van het bewijs, maken de vele inconsistenties en tegenstrijdigheden, waar ontegenzeggelijk sprake van is, wel dat de rechtbank haar verklaringen over de door verdachte en zijn medeverdachten aangewende dwang met grote terughoudendheid tegemoet treedt. Tot een bewezenverklaring van dwang kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook enkel worden gekomen wanneer de verklaringen van [slachtoffer ] hieromtrent in belangrijke mate worden ondersteund door ander bewijsmiddelen.
Numeriek en/of fysiek overwichtDe rechtbank stelt op basis van voornoemd filmpje en verschillende verklaringen in het dossier vast dat er meerdere jongens in de slaapkamer aanwezig waren toen verdachte seksuele handelingen met [slachtoffer ] verrichtte. Dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf echter onvoldoende om te concluderen dat [slachtoffer ] zich gedwongen voelde om de seksuele handelingen te ondergaan en zich hieraan niet kon onttrekken. Ook de geluiden die door [slachtoffer ] tijdens de seks worden gemaakt en die hoorbaar zijn op de filmfragmenten op ‘filmpje 3’, maken dit niet anders, aangezien deze geluiden voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Het had evenwel naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte gelegen om bij twijfel over de interpretatie van deze geluiden bij [slachtoffer ] navraag te doen en niet zonder meer door te gaan met het verrichten van seksuele handelingen. Het feit dat verdachte dit toch heeft gedaan, maakt zonder aanvullende feiten en omstandigheden echter niet dat er sprake is geweest van dwang. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen dan ook vrijspreken
Geestelijk overwichtDoor getuige [getuige 1] is verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 4] haar had verteld dat [slachtoffer ] niet zou gaan zeggen dat de seks niet vrijwillig was omdat er genoeg dingen zijn waarmee [slachtoffer ] gepakt of gechanteerd kon worden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer ] dat de verdachten tegen haar gezegd hebben dat de politie haar niet zou geloven omdat zij meerderjarig is en de verdachten minderjarig, hiermee in beperkte mate ondersteund. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen of verdachte bij het doen van deze uitspraken betrokken is geweest of hier weet van heeft gehad. Ook van dit onderdeel zal verdachte worden vrijgesproken.
Dreiging met verspreiden filmpjes en/of foto’sOp de telefoon van verdachte is een screenshot aangetroffen waarop zichtbaar is dat [slachtoffer ] seks heeft met een medeverdachte. Op dit screenshot is voorts de tekst zichtbaar: ‘Kan je wel negeren maar jahh.’. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer ] dat zij seks moest hebben met een aantal jongens omdat er anders seksueel getinte foto’s en beeldmateriaal van haar verspreid zouden worden, in sterke mate ondersteund door dit screenshot. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte niet zichtbaar is op genoemd screenshot. Voorts valt uit het dossier niet op te maken of dit screenshot daadwerkelijk is verzonden aan [slachtoffer ] , en zo ja, of dit in de tenlastegelegde periode is gebeurd. Het voorgaande maakt dat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Op gebiedende toon tegen [slachtoffer ] zeggen dat zij moest pijpen
Op ‘Video 3’ is te zien dat medeverdachte [verdachte] het hoofd van een vrouw richting zijn penis duwt. Een andere persoon stootte met zijn heupen tegen de blote billen van deze vrouw. Op de achtergrond wordt gezegd: ‘Goede ippa geven, goede ippa.’ en: ‘Goede ippa geven Papa.’. Hoewel dit filmpje de verklaring van aangeefster dat haar op gebiedende toon werd gezegd dat ze moest pijpen ondersteunt, is de rechtbank van oordeel dat deze handelingen op zichzelf onvoldoende zijn om van dwang te kunnen spreken in de zin van artikel 242 Sr. Hij zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
De verklaringen van [slachtoffer ] over het op slot doen van de deur, het naar beneden trekken van haar (onder)broek, het haar bij de nek vastpakken en de dreiging met het bekendmaken van de eerder door haar ondergane abortus, worden evenmin ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen dan ook vrijspreken.
ConclusieOp grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer ] dat er sprake is geweest van dwang door verdachte, dan wel in het kader van medeplegen door één of meer van de medeverdachten, onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmidde-len. Wel leidt de rechtbank uit het dossier af dat verdachte geprofiteerd heeft van de situatie en de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van [slachtoffer ] . Hij heeft hier op geen moment bij stilgestaan en heeft enkel aan zijn eigen gerief gedacht. Ten slotte is [slachtoffer ] door verdachte en zijn medeverdachten met weinig respect behandeld. De rechtbank acht dit laakbaar. De rechtbank acht echter niet bewezen dat de seksuele handelingen op zodanige wijze hebben plaatsgevonden dat sprake is geweest van verkrachting in de zin van artikel 242 Sr. Dit maakt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2
[slachtoffer ] heeft aangifte gedaan van diefstal gepleegd op 9 februari 2017 in haar woning aan de [adres 3] te Tilburg. [slachtoffer ] woonde op dit adres samen met haar man. Bij deze diefstal zijn een televisie, een Samsung Galaxy Tab, een trouwring, een horloge merk Esprit, en een geldbedrag weggenomen [1] .
Op donderdag 6 juli 2017 was [verbalisant 1] belast met het uitkijken van camerabeelden afkomstig van het camerasysteem aanwezig bij de flat aan de [adres 3] te Tilburg. Dit betreft de flat waarin [adres 3] is gevestigd. Hij deed dit in het kader van het onderzoek naar de voormelde aangifte van diefstal door [slachtoffer ] . Bij het uitkijken van de camerabeelden werd door de verbalisant gezien dat er op 9 februari 2017 tussen 15:09 uur en 17:00 uur, onder andere, de navolgende personen zichtbaar waren.
Persoon 1:
- Man; negroïde, zwarte gewatteerde jas met capuchon die de persoon op heeft, blauwe spijkerbroek, zwarte Nike sportschoenen, wit Nike logo en witte zolen, slank postuur.
Persoon 2:
- Man; negroïde, grijze capuchon van zijn trui op zijn hoofd, zwarte gewatteerde jas met capuchon, donkerkleurige broek, zwarte schoenen, slank postuur.
De verbalisant zag dat om 15:12:39 uur personen 1 en 2 de centrale toegangshal binnen liepen. Zij liepen vervolgens de trap op. Om 16:49:46 uur kwamen deze personen de trap af. De verbalisant zag dat ze samen een rechthoekig plat groot voorwerp vasthielden. Ook zag hij dat dit voorwerp was ingepakt in een lichtblauwe overtrek van een matras. De verbalisant schat dat het voorwerp een afmeting had van 150 centimeter bij 60 centimeter. Links onderin was een stuk zichtbaar van het voorwerp. De verbalisant zag dat dit deel zwart van kleur was. Hij zag dat deze personen met het voorwerp naar buiten liepen. De verbalisant heeft persoon 1 als medeverdachte [medeverdachte 1] en persoon 2 als verdachte herkend [2] . Persoon 1 wordt ook door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden jeugdagent in Tilburg Noord en in die hoedanigheid meerdere keren in contact geweest met [medeverdachte 1] , herkend als [medeverdachte 1] [3] [4] . Persoon 2 wordt door verbalisant [verbalisant 3] herkend als verdachte. Hij is in zijn hoedanigheid als jeugdagent veelvuldig in contact geweest met verdachte [5] . Door [verbalisant 4] wordt de lichtblauwe matrashoes waarin het voorwerp dat door deze personen de flat uit werd getild herkend als de matrashoes van het bed van [slachtoffer ] [6] .
Op 26 september 2017 werd tijdens de insluitingsfouillering van verdachte een Esprit dameshorloge aangetroffen en in beslag genomen. Een afbeelding van dit horloge werd via [gezinsbegeleider] aan [slachtoffer ] getoond. [gezinsbegeleider] gaf aan dat [slachtoffer ] haar horloge had herkend op de vertoonde afbeelding [7] .
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat verdachte samen met [medeverdachte 1] op 9 februari 2017 uit de woning van [slachtoffer ] aan de [adres 3] te Tilburg een televisie heeft weggenomen, die zij in een lichtblauwe matrashoes van [slachtoffer ] hebben ingepakt. De rechtbank heeft, gelet op de eerdere contacten tussen de verbalisanten en verdachte en [medeverdachte 1] , geen reden om te twijfelen aan de herkenning door deze verbalisanten van verdachte en [medeverdachte 1] als de personen die op de camerabeelden zijn te zien. Ook stelt de rechtbank vast dat zij op die dag het horloge van [slachtoffer ] hebben weggenomen, dat later bij [verdachte] is aangetroffen. De rechtbank heeft daarnaast geen reden om aan de geloofwaardigheid van de aangifte van [slachtoffer ] ten aanzien van de overige weggenomen goederen te twijfelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2
hijop
of omstreeks09 februari 2017 te Tilburg tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in
/uitde woning van [slachtoffer ]
gelegen aan de [adres 2]heeft weggenomen een horloge en
/oftrouwring en
/ofeen tablet en
/oftelevisie, en
/ofeen geldbedrag,
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de feiten 1 en 2 op te leggen 151 dagen jeugddetentie met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan de behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling, dat verdachte een dagbesteding heeft en behoudt, dat verdachte wordt verplicht zich onder behandeling te stellen bij Fivoor of een soortgelijke instelling, inden deze behandeling niet toereikend is, behandeling in een klinische setting, dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of, indien een dergelijk verblijf niet mogelijk is, dat verdachte wordt geplaatst in een residentiele behandelsetting, dat verdachte meewerkt aan de noodzakelijk geachte hulpverlening en zich hieraan niet onttrekt, waarbij aan Jeugdbescherming Brabant afdeling Jeugdreclassering te Tilburg opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarnaast vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht uit te spreken en een contact- en straatverbod met betrekking tot [slachtoffer ] op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is licht tot matig verstandelijk beperkt en er zou sprake zijn van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Detentie heeft een negatief effect op de ontwikkeling van verdachte. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat dient te worden volstaan met een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is niet nodig, nu verdachte meer dan een jaar geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Subsidiair, indien de rechtbank een onvoorwaardelijk strafdeel wil opleggen naast de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is de verdediging van mening dat een werkstraf passend zou zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning. De rechtbank is van oordeel dat dit een naar feit betreft, te meer omdat verdachte ten tijde van de diefstal op bezoek was bij aangeefster en zodoende misbruik heeft gemaakt van haar gastvrijheid en vertrouwen. Diefstal betekent voor een slachtoffer niet alleen dat hij of zij niet meer de beschikking heeft over de weggenomen eigendommen, maar ook administratieve rompslomp, zoals het moeten doen van aangifte en contact opnemen met de verzekering. Verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen gewin. Het gemak waarmee dit feit is gepleegd, geeft een zorgelijk beeld van verdachte.
Naast de ernst van het feit heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte meenemen.
Daarnaast zal de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening houden met het rapport van 15 december 2017 van psycholoog A. Laurijssen- [verbalisant 3] . Hierin is aangegeven dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis beginnend in de adolescentie en een licht tot matige verstandelijke beperking. Verdachte leed ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aan eerdergenoemde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De psycholoog onthoudt zich van een advies over de toerekeningsvatbaarheid. Door de ontkennende houding van verdachte heeft de psycholoog geen zicht gekregen op de mogelijke doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op het tenlastegelegde. De egocentrische en opportunistische behoefte aan onmiddellijke behoeftebevrediging, de impulsieve wijze waarop verdachte dat doet, een gebrekkig overzicht, moeite hebben met vooruit kijken en een inschatting maken van de gevolgen van het door verdachte vertoonde gedrag spelen een belangrijke rol. Verdachte is beïnvloedbaar en gaat hij om met een negatieve vriendengroep. De algemene kans op delictgedrag wordt als hoog ingeschat. De copingvaardigheden schieten tekort. De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte in combinatie met zijn cognitieve beperkingen versterken de behoefte tot het voortdurend overschrijden van grenzen en regels. Er zijn geen argumenten, die aanleiding geven het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Een strak begrensd pedagogisch gericht kader is van belang. Gezien de ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit, de ernst van de problematiek van verdachte en de beperkte leerbaarheid in combinatie met de steeds toenemende justitiecontacten wordt een (voorwaardelijke) PIJ overwogen.
Daarnaast zal de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening houden met het rapport van 7 mei 2018 van psychiater G.C.G.M. Broekman. Hierin is aangegeven dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm
van een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, en van een
verstandelijke beperking. Als gevolg hiervan is er bij verdachte sprake van
grensoverschrijdend gedrag, een zelfbepalende houding, een zwakke impulsregulatie en zijn er ernstige emotionele en sociale problemen in de ontwikkeling. Verdachte heeft moeite met gezag en laat een zorgelijke morele ontwikkeling zien. Tenslotte wordt verdachte somatisch belast met epilepsie. Van deze gebrekkige ontwikkeling was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. De gemakkelijke beïnvloedbaarheid, de naïviteit en het beperkte in- en overzicht in sociale situaties hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. Egocentrische motieven hebben vermoedelijk overwegend een rol gespeeld in zijn gedrag. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft vermoedelijk in belangrijke mate geleid tot het tenlastegelegde. Verdachte kan het tenlastegelegde in verminderde mate worden toegerekend. Het risico op recidive wordt als verhoogd geschat. Gezien de ontwikkeling van verdachte wordt toepassing van het meerderjarigenstrafrecht afgeraden. De psychiater is van mening dat verdachte zich verder zou moeten ontwikkelen in een gestructureerd, optimaal sturend en begrenzend leefklimaat en adviseert bij een bewezenverklaring van de feiten een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Verdachte dient zich als voorwaarden te houden aan de richtlijnen van de jeugdreclasseerder, middels Intensieve Trajectbegeleiding (ITB), eventueel verlengd en mee te werken aan een opgesteld plan van aanpak.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusie van de psychiater tot verminderde toerekeningsvatbaarheid en neemt deze over.
Ook heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het rapport van 16 januari 2019 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) en de toelichting daarop ter terechtzitting. Verdachte is gediagnosticeerd met een normoverschrijdende gedragsstoornis beginnende in de adolescentie, een lichte tot ernstige verstandelijke beperking en epilepsie. Ook zijn er problemen op school geconstateerd. Verdachte is meermaals in aanraking gekomen met politie en justitie. Het recidiverisico is hoog. De Raad heeft bij een bewezenverklaring van de feiten geadviseerd om verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met een proeftijd van 2 jaar onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte een dagbesteding heeft, dat verdachte wordt verplicht zich onder behandeling te stellen bij Fivoor of een soortgelijke instelling, dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of, indien een dergelijk verblijf niet mogelijk is, dat verdachte meewerkt aan een klinische behandeling en dat verdachte wordt geplaatst in een residentiele behandelsetting, dat verdachte meewerkt aan de noodzakelijk geachte hulpverlening en zich hieraan niet onttrekt, waarbij aan Jeugdbescherming Brabant afdeling Jeugdreclassering te Tilburg opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarnaast adviseert de Raad de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht uit te spreken.
Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het rapport van 23 juli 2018 van de jeugdreclassering en de toelichting hierop ter terechtzitting. Gedurende afgelopen begeleidingsperiode is verdachte niet opnieuw met de politie in aanraking gekomen. Het is moeilijk om zicht te krijgen op de keuzes die verdachte maakt, omdat hij de strafbare feiten, waarvan hij verdacht wordt of veroordeeld is, ontkent. Daarnaast komt hij in gesprek vaak sociaal wenselijk over. Verdachte wil graag werken. Verdachte geeft weinig openheid van zaken over zijn vriendengroep , waardoor de jeugdreclassering hier weinig zicht op heeft. De politie geeft aan dat er zorgen blijven bestaan over de contacten die verdachte onderhoudt. Verdachte had moeite met de strakke schorsende voorwaarden, zocht hierin de grenzen op en ging daar ook overheen met meerdere waarschuwingen en opheffingen van de schorsing tot gevolg. Sinds de opheffing van de schorsing houdt hij zich beter aan de voorwaarden. Wanneer de jeugdreclasseerder met verdachte alleen spreekt, is verdachte vriendelijk en aan te spreken en durft verdachte zich kwetsbaarder op te stellen. Verdachte lijkt wel te allen tijde op zijn hoede en laat niet het achterste van zijn tong zien.
Nu de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van (het medeplegen van) de verkrachting van [slachtoffer ] , meermalen gepleegd, en enkel de diefstal in vereniging met een ander bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal daarbij rekening houden met de straf die aan de medeverdachte voor dit feit wordt opgelegd en met de straf die in het algemeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte deze straf opleggen en bepalen dat de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uur per dag van deze werkstraf zullen worden afgetrokken.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert een schadevergoeding van € 18.070,88 voor feit 1.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert een schadevergoeding van € 1.493,88 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.423,= ter zake van materiële schade (bestaande uit de weggenomen televisie, tablet, ring en geld) een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De overige schade van € 70,88 bestaande uit de telefoon- en reiskosten acht de rechtbank niet toewijsbaar. De onderbouwing hiervan lijkt voor het overgrote deel te zien op het eerst feit waarvoor verdachte wordt vrijgesproken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel, de hoofdelijkheid en de wettelijke rente opleggen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het horloge van het merk Esprit met goednummer G01/413134 aan [slachtoffer ] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De zwarte telefoon van het merk Acer met goednummer 1693219 is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer ] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het horloge merk Esprit met goednummer G01/413134;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: de telefoon merk Acer met goednummer 1693219;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer ]van
€ 1.423,-ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer ](feit 2),
€ 1.423,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W. Toekoen en mr. E.B. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.G.N.P. Saelman en mr. W.T.C. Venekamp-Vriends, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2019.
Mr. W.T.C. Venekamp-Vriends, griffier, is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2017037497 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1345.
2.het proces verbaal van bevindingen, pagina's 817, 820, 821 en 822 van voornoemd eindproces-verbaal;
3.het proces-verbaal van bevindingen, pagina 825 van voornoemd eindproces-verbaal;
4.het proces-verbaal van bevindingen, pagina 829 van voornoemd eindproces-verbaal;
5.het proces verbaal van bevindingen, pagina 832 van voornoemd eindproces-verbaal;
6.het proces-verbaal, pagina 838 van voornoemd eindproces-verbaal;
7.het proces-verbaal van bevindingen, pagina 895 van voornoemd eindproces-verbaal;