Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 24 december 2019 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[Naam B.V] , te [plaatsnaam] , eiseres,
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen1. Feiten
I. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder a, Waterwet, in samenhang met artikel 6.17 Waterbesluit en artikel 6.16 Waterregeling aan eiseres te verlenen voor het onttrekken aan en het brengen van water in de rivier de Maas door de waterkrachtcentrale Linne.
II. De vergunning te verlenen voor de periode tot 1 januari 2024.
tien procentvoor zalm (smolts) en schieraal in het relevante gebied. Bij deze beoordeling kunnen onherroepelijke besluiten, die vissterfteverlagend werken, worden meegewogen.
3. Beoordeling van de beroepsgronden
in m3/s
in m3/s
in m3/s
als gevolg van het in werking hebben van een WKCtegen te gaan. Dat houdt in dat de regels alleen zien op de situatie dat een WKC in werking is. Volgens voorschrift 7.4 wordt de tijd dat een WKC buiten werking is bij de berekening van de vissterfte buiten beschouwing gelaten. Zoals de minister voldoende gemotiveerd heeft toegelicht, is voorschrift 7.4 gelet op het voorgaande, in overeenstemming met de vissterftenorm. Dat betekent dat in het vergunningvoorschrift geen strengere norm is gesteld dan dat de minister in het beleid (toetsingskader) heeft bepaald.
Beslissing
De rechtbank:
- bepaalt dat aan het bestreden besluit voorschrift 7.3a wordt toegevoegd: Indien uit de monitoring van het aantal rode alen in het eerste monitoringsseizoen (voorjaar 2020) blijkt dat in dat seizoen minder dan 300 rode alen de WKC Linne passeren, dan mag vergunninghouder, in afwijking van voorschrift 7.2, het
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1024,-.