In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2019 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, woonachtig in Nederland, had gebruik gemaakt van een auto met een buitenlands kenteken zonder aangifte te doen of belasting te betalen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de auto hem slechts op de dag van staandehouding, 10 december 2016, feitelijk ter beschikking stond. De rechtbank vernietigde daarom de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
De zaak begon met een controle op de openbare weg waarbij de belanghebbende werd betrapt op het rijden met een auto die op naam stond van zijn broer, die in Duitsland woont. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 december 2016, maar de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet gedurende deze gehele periode de auto ter beschikking had. De rechtbank hechtte geloof aan de verklaringen van de belanghebbende en zijn familie, die stelden dat de auto alleen op de dag van de controle was gebruikt.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd moesten worden, omdat de belanghebbende niet in Nederland woonachtig was op het moment dat de auto feitelijk ter beschikking stond. De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.024 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.