ECLI:NL:RBZWB:2019:5363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
02/035558-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • J. Felix
  • A. Gillesse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag met vrachtwagen

Op 1 mei 2017 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Langeweg, gemeente Moerdijk, waarbij de verdachte, een beroepschauffeur, met zijn vrachtwagen, beladen met 36 ton grind, een snelheid van ongeveer 88 kilometer per uur reed op een voorrangsweg waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur was. Het slachtoffer, een vrouw, stak de weg over zonder voorrang te verlenen en werd door de vrachtwagen vol in de flank geraakt, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat bijdroeg aan het ongeval. De verdediging voerde aan dat de snelheid van de vrachtwagen niet onomstotelijk was vastgesteld en dat er andere factoren waren die het ongeval hadden kunnen beïnvloeden. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte door zijn snelheid en het niet tijdig anticiperen op de situatie de kans op een aanrijding aanzienlijk had vergroot. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, ondanks de mogelijke medeschuld van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/035558-18
vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Langeweg, gemeente Moerdijk als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig(trekker
met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Langeweg (N285) en
naderend het dorp Langeweg en/of de kruising met de Kloosterlaan zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met dat motorrijtuig met een snelheid van ongeveer 88 kilometer per
uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar ter plaatse geldende
maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, in ieder geval met een te
hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was, heeft
gereden
en/of
naderende de kruising/splitsing met de Kloosterlaan,
- niet, althans niet behoorlijk tijdig en/of voldoende, het door hem,
verdachte bestuurde motorrijtuig heeft afgeremd en/of tot stilstand
gebracht
en/of
- geen, althans onvoldoende maatregelen heeft genomen teneinde een
botsing/aanrijding te voorkomen met een motorrijtuig (personenauto)
dat vanaf de Kloosterlaan de Langeweg (N285) opreed , waardoor een
ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Langeweg, gemeente Moerdijk als
bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende
op de weg, de Langeweg (N285), met dat voertuig met een snelheid van
ongeveer 88 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de
aldaar ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur,
in ieder geval met een te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter
plaatse vereist was, heeft gereden
en/of naderende de kruising/splitsing met de Kloosterlaan,
- niet, althans niet behoorlijk tijdig en/of voldoende, het door hem,
verdachte bestuurde voertuig heeft afgeremd en/of tot stilstand
gebracht, althans
- geen, althans onvoldoende maatregelen heeft genomen teneinde een
botsing/aanrijding te voorkomen met een voertuig (personenauto) dat
vanaf de Kloosterlaan de Langeweg (N285) opreed
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Langeweg, gemeente Moerdijk als
bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger) rijdende op de voor
het openbaar verkeer openstaande weg, de Langeweg (N285), zijn
snelheid niet zodanig heeft geregeld dat
hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers
is hij, rijdende met een snelheid van ongeveer 88 kilometer per uur, in
elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid
dan 60 kilometer per uur, in aanrijding/botsing gekomen met een
voertuig dat vanaf de Kloosterlaan de Langeweg (N285) opreed;
(art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is volgens de officier van justitie in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig geweest.
De officier van justitie gaat uit van de door verdachte gereden snelheid van 88 kilometer per uur die uit de tachograaf blijkt. De officier van justitie gaat er van uit dat de tachograaf bij een gerespecteerd bedrijf, zoals Buuron, op regelmatige basis wordt geijkt. Uit het vermijdbaarheidsonderzoek komt naar voren dat de aanrijding niet had plaatsgevonden, dan wel dat de gevolgen veel minder ernstig waren geweest, indien verdachte zich aan de toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur had gehouden. Wanneer men met zo’n zwaar beladen vrachtwagen rijdt en bijna 1,5 keer harder rijdt dan is toegestaan, is het niet mogelijk om tijdig te anticiperen op onverwachte situaties.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat het vermijdbaarheidsonderzoek buiten beschouwing dient te blijven omdat de voor dit onderzoek als uitgangspunt genomen snelheid van de vrachtwagen van 88 kilometer per uur onjuist is, althans niet onomstotelijk vaststaat. De uit de tachograaf verkregen snelheid is niet gevalideerd en verklaringen van getuigen wijzen op een lagere snelheid. De verklaring van verdachte over de snelheid van 80 kilometer per uur zoals hij deze bij de politie heeft afgelegd, is onjuist.
Subsidiair is van belang dat uit het vermijdbaarheidsonderzoek volgt dat de aanrijding nog steeds had plaatsgevonden indien verdachte 60 kilometer per uur had gereden en op dezelfde wijze was uitgeweken.
Ook bij niet uitwijken had er nog steeds een aanrijding plaatsgevonden, waarbij wordt gesteld dat “zeer waarschijnlijk” de gevolgen “mogelijk” minder ernstig waren geweest. Dit is tot tweemaal toe een zeer voorzichtige conclusie en bovendien speculatief. Voorts zijn in het vermijdbaarheidsonderzoek ten onrechte bepaalde variabelen niet meegenomen.
Gezien alle omstandigheden is er niet voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid en derhalve schuld in de zin van artikel 6 WVW. Er zijn geen bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat verdachte tenminste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer mocht worden verwacht. Mocht de rechtbank toch uitgaan van een door verdachte begane snelheidsovertreding, dan refereert de verdediging zich ten aanzien van het (meer) subsidiair tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte reed op 1 mei 2017 met zijn trekker met oplegger, beladen met 36 ton grind [1] , over de Langeweg (N285) in Moerdijk, komende uit de richting van Zevenbergen en rijdend in de richting van Langeweg. Het slachtoffer [slachtoffer] reed in haar personenauto, merk en type Kia Rio, over de Kloosterlaan, komende uit de bebouwde kom van Langeweg. Zij wilde waarschijnlijk linksaf slaan in de richting van Zevenbergen of rechtdoor rijden op de kruising, richting de Hamseweg. Verdachte wilde op de kruising van genoemde wegen zijn weg vervolgen en rechtdoor rijden. Hij reed over een voorrangsweg. Voor het verkeer op de zijwegen was dit kenbaar gemaakt door middel van bord B6 en haaientanden op het wegdek. Gekomen op de kruising verleende het slachtoffer geen voorrang aan de voor haar van links komende vrachtwagen van verdachte, waardoor een aanrijding ontstond. [2] Het slachtoffer zat als gevolg van de aanrijding bekneld in haar auto en is ter plekke overleden. [3]
Ter plaatse van de aanrijding was de maximumsnelheid voor verdachte middels bord model B01 aangeduid met 60 kilometer per uur, dit met als doel om de snelheid op de kruising te verlagen. Op de N285 geldt normaliter een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, echter in verband met wegwerkzaamheden was de maximumsnelheid tijdelijk teruggebracht naar 50 kilometer per uur, welke aangeduid was middel borden model B01. Deze werkzaamheden vonden plaats over een afstand van enkele kilometers op deze weg. Derhalve moest verdachte al enkele kilometers 50 kilometer per uur rijden en juist voor de plaats van het ongeval mocht hij 60 kilometer per uur rijden.
De trekker met oplegger van verdachte was voorzien van een digitaal controleapparaat (tachograaf). Na analyse van de data van de tachograaf bleek dat de trekker met oplegger vlak voor de aanrijding reed met een snelheid van 88 kilometer per uur [4] , dat hij op enig moment een noodremming inzette, waarbij na 8 seconden een snelheid van 0 kilometer per uur werd bereikt en dat 2 seconden na het inzetten van de noodremming een verstoring zichtbaar was bij een snelheid van 51 kilometer per uur, die passend is bij een botsregistratie.
Verdachte is vanwege zijn werk goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en wist dat aldaar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gold. [5]
Bewijsoverwegingen
Ter zitting is door de verdediging gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat de uit deze tachograaf verkregen snelheid van 88 kilometer per uur gevalideerd is en dat hier om die reden niet van uit zou kunnen worden gegaan. De rechtbank overweegt dat weliswaar geen ijkingsrapport in het dossier is opgenomen, maar dat de verdediging slechts gesteld heeft dat de geregistreerde snelheid mogelijk niet juist is en dat deze stelling geenszins is onderbouwd. Bovendien is het gebruikelijk dat een tachograaf bij een bedrijf dat gebruikmaakt van vrachtwagens periodiek wordt geijkt en de rechtbank heeft geen valide argumenten gehoord dat deze tachograaf substantieel zou afwijken van de geregistreerde 88 kilometer per uur vlak voorafgaand aan de ingezette noodremming. De rechtbank gaat in haar beoordeling dan ook uit van de snelheid zoals deze door de tachograaf is geregistreerd De rechtbank merkt daarbij op dat bij een dergelijke grote overschrijding van de maximumsnelheid een eventuele kleine afwijking van de tachograaf voor de beoordeling van deze zaak niet relevant is. De rechtbank laat daarmee de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting, waarin een inschatting wordt gemaakt van de door de vrachtwagen gereden snelheid, buiten beschouwing.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja in welke mate. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Onvoorzichtigheid
Op grond van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur en de vastgestelde snelheid van verdachte, die bijna anderhalf keer zo hoog heeft gelegen als wat op dat moment was toegestaan, concludeert de rechtbank dat verdachte voor het ongeval veel te hard heeft gereden. Hiermee staat vast dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt en daarmee onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond.
Verwijtbaarheid
De vraag is echter of de aanrijding überhaupt voorkomen had kunnen worden, beter gezegd of de aanrijding ook had plaatsgevonden als verdachte zich had gehouden aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Om dit uit te zoeken is een zogeheten vermijdbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat als bij de toegestane snelheid de trekker met oplegger op dezelfde wijze zou uitwijken het meest waarschijnlijke scenario is dat de trekker met oplegger met een aanzienlijk lagere snelheid op het linker achterscherm van de personenauto was gebotst. In dat geval waren de gevolgen zeer waarschijnlijk mogelijk minder ernstig geweest.
De rechtbank is echter van oordeel dat het vermijdbaarheidsonderzoek weliswaar een goed middel kan zijn om mogelijke scenario’s te schetsen, maar dat hierin – in ieder geval in deze zaak – onvoldoende rekening is gehouden met mogelijke andere variabelen. Zo is niet bekend of het slachtoffer de vrachtwagen van verdachte nog heeft gezien en of zij dus wel of niet een bewuste inschatting heeft gemaakt om nog (snel) voor de vrachtwagen over te steken. Ook is niet duidelijk geworden of zij met haar personenauto nog stil heeft gestaan bij de kruising of dat zij in één keer door is gereden. En heeft het slachtoffer met een constante snelheid gereden of heeft zij bijvoorbeeld nog geremd of juist meer gas gegeven. Ook voor de reactie van verdachte op het handelen van het slachtoffer zijn meerdere variabelen voorstelbaar. Er zijn daardoor naar het oordeel van de rechtbank zoveel “wat als-scenario’s” voorstelbaar, die niet zijn doorgerekend, dat met het maken van een keuze uit de (slechts) drie scenario’s in het vermijdbaarheidsonderzoek de hiervoor opgeworpen vraag – had de aanrijding ook plaatsgevonden als verdachte geen snelheidsovertreding had gemaakt – onvoldoende volledig kan worden beantwoord. Gelet hierop zal de rechtbank de uitkomsten van het vermijdbaarheidsonderzoek niet voor het bewijs gebruiken.
Uitgaande van de snelheid van ongeveer 88 kilometer per uur overweegt de rechtbank met betrekking tot het handelen van verdachte dat hij de kans op een aanrijding in hoge mate heeft verhoogd en anders had kunnen handelen.
Aanmerkelijke mate
Verdachte is werkzaam als beroepschauffeur en om die reden rust er naar het oordeel van de rechtbank op hem een (extra) grote verantwoordelijkheid op de weg. Verdachte is vanwege zijn werk goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en wist dat aldaar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gold. Bovendien is het niet voor niets dat de maximumsnelheid ter hoogte van de kruising bij de bebouwde kom van de normaal geldende 80 naar 60 kilometer per uur gaat. Dit is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat verkeersdeelnemers snelheid minderen en extra voorzichtig zijn omdat wegen elkaar kruisen en verkeersdeelnemers elkaar vanuit verschillende richtingen naderen.
Daar komt bij dat verdachte op de bewuste dag in een vrachtwagen met een lading van 36 ton grind reed. Dit maakt dat verdachte bij een onverwachte situatie of manoeuvre van een andere verkeersdeelnemer slechts in zeer beperkte mate in staat was hierop tijdig te anticiperen. Zeker van een beroepschauffeur mag naar het oordeel van de rechtbank verwacht worden dat deze rekening houdt met fouten of onverwachte manoeuvres van medeweggebruikers en rust op hem de plicht bij zijn rijgedrag rekening te houden met de beperkingen van zijn voertuig in combinatie met de zware lading om te reageren op onverwachte situaties. Die plicht geldt te meer omdat andere weggebruikers ten opzichte van de zwaar beladen vrachtwagen waar verdachte in reed, zeer kwetsbaar zijn. Bovenstaande leidt tot het oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en daarmee tot een overtreding van artikel 6 WVW.
Causaliteit
Deze combinatie van bovengenoemde factoren heeft er toe geleid dat het ongeval, dat leidde tot de dood van [slachtoffer] , naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid (mede) is toe te rekenen aan het verkeersgedrag van verdachte.
Medeschuld?
Ten aanzien van een mogelijke vorm van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer overweegt de rechtbank tenslotte nog als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, doch de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet, ondanks de omstandigheid dat het slachtoffer verdachte geen voorrang heeft gegeven. Het feit dat verdachte veel te hard reed maakt het voor andere weggebruikers zeer lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot het kruispunt in te schatten en hun eigen verkeersgedrag daarop aan te passen en heeft dus (wellicht) in de hand gewerkt dat het slachtoffer daarbij een inschattingsfout heeft gemaakt.
Onder die omstandigheden mocht verdachte – hoewel rijdend op een voorrangsweg – er niet langer op vertrouwen dat het verkeer dat de betreffende voorrangsweg naderde, voor hem de kruising vrij zou laten of tijdig vrij zou maken en pleit een eventuele inschattingsfout van het slachtoffer hem niet vrij.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in aanmerkelijke mate onvoorzichtig gereden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 1 mei 2017 te Langeweg, gemeente Moerdijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg,
de Langeweg (N285) en naderend het dorp Langeweg en de kruising met de Kloosterlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig,
- met dat motorrijtuig met een snelheid van ongeveer 88 kilometer per uur, heeft gereden
en
naderende de kruising met de Kloosterlaan,
- niet behoorlijk tijdig en voldoende, het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft afgeremd en tot stilstand gebracht
en
- onvoldoende maatregelen heeft genomen teneinde een aanrijding te voorkomen met een motorrijtuig (personenauto) dat vanaf de Kloosterlaan de Langeweg (N285) opreed, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat het ongeval een enorme indruk heeft gemaakt op verdachte. Na het ongeval is hij immers een periode thuis geweest en is vervolgens weer voorzichtig gaan werken. Verdachte is al 25 jaar werkzaam als beroepschauffeur. Hij is in die periode nooit bij een ongeval betrokken geweest. Hij heeft een blanco strafblad en is kostwinner. Indien hij een onvoorwaardelijke rijontzegging opgelegd zou krijgen, zou dit het verlies van zijn vaste dienstverband en zijn volledige inkomen betekenen. Gelet hierop heeft de verdediging verzocht om een rijontzegging geheel voorwaardelijk op te leggen. Voorts is verzocht om, gezien de dringende persoonlijke omstandigheden van verdachte, een gepaste (voorwaardelijke) taakstraf op te leggen. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het feit dateert van 2,5 jaar geleden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 mei 2017 heeft op de N285 bij Langeweg een verkeersongeval met dramatische afloop plaatsgevonden. Verdachte reed op deze voorrangsweg als bestuurder van een trekker met oplegger. Op het moment dat verdachte de kruising met de Kloosterlaan naderde, zag hij het latere slachtoffer [slachtoffer] van rechts komen. Verdachte had weliswaar voorrang, maar [slachtoffer] stak op enig moment toch de N285 over. Omdat verdachte op dat moment veel te hard reed in een vrachtwagen beladen met 36 ton grind, kon hij onvoldoende anticiperen op deze voor hem onverwachte gedraging van [slachtoffer] en lukte het hem niet meer om zijn vrachtwagen tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte ging weliswaar vol in de remmen en stuurde zijn vrachtwagen naar links, maar kon niet voorkomen dat hij de personenauto van [slachtoffer] in volle vaart in de linkerflank raakte. [slachtoffer] raakte hierdoor bekneld en is als gevolg van deze aanrijding om het leven gekomen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk hoe hij de bewuste dag heeft gehandeld. Verdachte was goed bekend op deze weg en wist dan ook dat ter plaatse een maximumsnelheid gold van 60 kilometer per uur. Desondanks heeft verdachte ongeveer 88 kilometer per uur gereden en daarmee bijna 1,5 keer harder dan was toegestaan. Verdachte is werkzaam als beroepschauffeur en reed in een grote vrachtwagen die zeer zwaar beladen was. Hij had hier naar het oordeel van de rechtbank dan ook meer rekening mee moeten houden en zijn snelheid moeten aanpassen. Door dit na te laten, was er geen ruimte voor een onverwachte manoeuvre van een medeweggebruiker, aangezien verdachte hier niet meer tijdig op kon anticiperen.
Het spreekt voor zich dat deze tragische gebeurtenis een diep gat heeft geslagen in het leven van de nabestaanden van [slachtoffer] . Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen door de dochter en de broer van [slachtoffer] . Het gezin van [slachtoffer] is gebroken: haar echtgenoot is zijn vrouw verloren en de kinderen hun steun en toeverlaat. De mentale schade is groot. Nog iedere dag is het vechten tegen het verlies van [slachtoffer] en het verdriet omdat de familie haar mist. Desondanks hebben de nabestaanden aangegeven dat zij geloven dat er geen opzet in het spel is geweest en voelen zij compassie voor verdachte, nu ook hij zal moeten leven met de gevolgen van het tragische ongeval.
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor een ongeval met dodelijke afloop, waarbij geen alcoholgebruik aan de orde is en waarbij de categorie “aanmerkelijke schuld” bewezen wordt verklaard, uit van een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. De officier van justitie heeft in zijn strafeis gevorderd om de rijontzegging geheel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen omdat verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs.
De rechtbank neemt deze straf(eis) als uitgangspunt, maar houdt in het bijzonder rekening met de navolgende (persoonlijke) omstandigheden. De rechtbank laat meewegen dat verdachte weliswaar een grote fout heeft begaan en dat het in deze zaak gaat om de beoordeling van hetgeen hem strafrechtelijk gezien wordt verweten, maar dat ook duidelijk is dat sprake is geweest van een zeer ongelukkige samenloop van factoren. De aanrijding en de ernstige gevolgen hebben ook voor verdachte persoonlijk een forse impact gehad. Verdachte heeft enige tijd de weg niet goed op gedurfd en heeft een periode thuis gezeten. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de combinatie van een forse taakstraf en een geheel voorwaardelijke rijontzegging passend is. De rechtbank acht de gevorderde 240 uur gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden echter te fors en zal een taakstraf van 180 uur opleggen. Gelet op de oriëntatiepunten zou het in de rede liggen om ten minste een deel van de rijontzegging onvoorwaardelijk op te leggen. De rechtbank houdt echter enerzijds rekening met de omstandigheid dat verdachte als beroepschauffeur voor zijn inkomen geheel afhankelijk is van zijn rijbewijs, anderzijds met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft immers vanaf het moment van het eerste verhoor van verdachte op 1 mei 2017 ruim 2,5 jaar geduurd tot het moment van de inhoudelijke behandeling van de zaak. Hoewel de nabestaanden ter zitting nadrukkelijk hebben verzocht om niet ten gunste van verdachte rekening te houden met deze overschrijding, aangezien dit wellicht in de toekomst zou kunnen leiden tot het nog langer op de plank laten liggen van zaken vanwege de kans op strafvermindering, overweegt de rechtbank dat het in de rechtspraak gebruikelijk is dat rekening wordt gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft niet de ervaring dat dit leidt tot het langer op de plank laten liggen van zaken en ziet dan ook geen aanleiding om hier in deze zaak van af te wijken. Concreet betekent dit dat de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden geheel voorwaardelijk aan verdachte zal opleggen. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte door deze forse voorwaardelijke rijontzegging in de toekomst meer rekening zal houden met de zware verantwoordelijkheid die op hem als verkeersdeelnemer en specifiek als beroepschauffeur rust.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de WVW, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Felix en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korsten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017099771 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 01 tot en met 41.
2.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina’s 02 en 03.
3.Het proces-verbaal van schouw, pagina 32.
4.Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, pagina 14.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 15 november 2019.