4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte reed op 1 mei 2017 met zijn trekker met oplegger, beladen met 36 ton grind, over de Langeweg (N285) in Moerdijk, komende uit de richting van Zevenbergen en rijdend in de richting van Langeweg. Het slachtoffer [slachtoffer] reed in haar personenauto, merk en type Kia Rio, over de Kloosterlaan, komende uit de bebouwde kom van Langeweg. Zij wilde waarschijnlijk linksaf slaan in de richting van Zevenbergen of rechtdoor rijden op de kruising, richting de Hamseweg. Verdachte wilde op de kruising van genoemde wegen zijn weg vervolgen en rechtdoor rijden. Hij reed over een voorrangsweg. Voor het verkeer op de zijwegen was dit kenbaar gemaakt door middel van bord B6 en haaientanden op het wegdek. Gekomen op de kruising verleende het slachtoffer geen voorrang aan de voor haar van links komende vrachtwagen van verdachte, waardoor een aanrijding ontstond.Het slachtoffer zat als gevolg van de aanrijding bekneld in haar auto en is ter plekke overleden.
Ter plaatse van de aanrijding was de maximumsnelheid voor verdachte middels bord model B01 aangeduid met 60 kilometer per uur, dit met als doel om de snelheid op de kruising te verlagen. Op de N285 geldt normaliter een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, echter in verband met wegwerkzaamheden was de maximumsnelheid tijdelijk teruggebracht naar 50 kilometer per uur, welke aangeduid was middel borden model B01. Deze werkzaamheden vonden plaats over een afstand van enkele kilometers op deze weg. Derhalve moest verdachte al enkele kilometers 50 kilometer per uur rijden en juist voor de plaats van het ongeval mocht hij 60 kilometer per uur rijden.
De trekker met oplegger van verdachte was voorzien van een digitaal controleapparaat (tachograaf). Na analyse van de data van de tachograaf bleek dat de trekker met oplegger vlak voor de aanrijding reed met een snelheid van 88 kilometer per uur, dat hij op enig moment een noodremming inzette, waarbij na 8 seconden een snelheid van 0 kilometer per uur werd bereikt en dat 2 seconden na het inzetten van de noodremming een verstoring zichtbaar was bij een snelheid van 51 kilometer per uur, die passend is bij een botsregistratie.
Verdachte is vanwege zijn werk goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en wist dat aldaar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gold.
Bewijsoverwegingen
Ter zitting is door de verdediging gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat de uit deze tachograaf verkregen snelheid van 88 kilometer per uur gevalideerd is en dat hier om die reden niet van uit zou kunnen worden gegaan. De rechtbank overweegt dat weliswaar geen ijkingsrapport in het dossier is opgenomen, maar dat de verdediging slechts gesteld heeft dat de geregistreerde snelheid mogelijk niet juist is en dat deze stelling geenszins is onderbouwd. Bovendien is het gebruikelijk dat een tachograaf bij een bedrijf dat gebruikmaakt van vrachtwagens periodiek wordt geijkt en de rechtbank heeft geen valide argumenten gehoord dat deze tachograaf substantieel zou afwijken van de geregistreerde 88 kilometer per uur vlak voorafgaand aan de ingezette noodremming. De rechtbank gaat in haar beoordeling dan ook uit van de snelheid zoals deze door de tachograaf is geregistreerd De rechtbank merkt daarbij op dat bij een dergelijke grote overschrijding van de maximumsnelheid een eventuele kleine afwijking van de tachograaf voor de beoordeling van deze zaak niet relevant is. De rechtbank laat daarmee de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte bij de politie en ter zitting, waarin een inschatting wordt gemaakt van de door de vrachtwagen gereden snelheid, buiten beschouwing.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja in welke mate. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Onvoorzichtigheid
Op grond van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur en de vastgestelde snelheid van verdachte, die bijna anderhalf keer zo hoog heeft gelegen als wat op dat moment was toegestaan, concludeert de rechtbank dat verdachte voor het ongeval veel te hard heeft gereden. Hiermee staat vast dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt en daarmee onvoorzichtig rijgedrag heeft vertoond.
Verwijtbaarheid
De vraag is echter of de aanrijding überhaupt voorkomen had kunnen worden, beter gezegd of de aanrijding ook had plaatsgevonden als verdachte zich had gehouden aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Om dit uit te zoeken is een zogeheten vermijdbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat als bij de toegestane snelheid de trekker met oplegger op dezelfde wijze zou uitwijken het meest waarschijnlijke scenario is dat de trekker met oplegger met een aanzienlijk lagere snelheid op het linker achterscherm van de personenauto was gebotst. In dat geval waren de gevolgen zeer waarschijnlijk mogelijk minder ernstig geweest.
De rechtbank is echter van oordeel dat het vermijdbaarheidsonderzoek weliswaar een goed middel kan zijn om mogelijke scenario’s te schetsen, maar dat hierin – in ieder geval in deze zaak – onvoldoende rekening is gehouden met mogelijke andere variabelen. Zo is niet bekend of het slachtoffer de vrachtwagen van verdachte nog heeft gezien en of zij dus wel of niet een bewuste inschatting heeft gemaakt om nog (snel) voor de vrachtwagen over te steken. Ook is niet duidelijk geworden of zij met haar personenauto nog stil heeft gestaan bij de kruising of dat zij in één keer door is gereden. En heeft het slachtoffer met een constante snelheid gereden of heeft zij bijvoorbeeld nog geremd of juist meer gas gegeven. Ook voor de reactie van verdachte op het handelen van het slachtoffer zijn meerdere variabelen voorstelbaar. Er zijn daardoor naar het oordeel van de rechtbank zoveel “wat als-scenario’s” voorstelbaar, die niet zijn doorgerekend, dat met het maken van een keuze uit de (slechts) drie scenario’s in het vermijdbaarheidsonderzoek de hiervoor opgeworpen vraag – had de aanrijding ook plaatsgevonden als verdachte geen snelheidsovertreding had gemaakt – onvoldoende volledig kan worden beantwoord. Gelet hierop zal de rechtbank de uitkomsten van het vermijdbaarheidsonderzoek niet voor het bewijs gebruiken.
Uitgaande van de snelheid van ongeveer 88 kilometer per uur overweegt de rechtbank met betrekking tot het handelen van verdachte dat hij de kans op een aanrijding in hoge mate heeft verhoogd en anders had kunnen handelen.
Aanmerkelijke mate
Verdachte is werkzaam als beroepschauffeur en om die reden rust er naar het oordeel van de rechtbank op hem een (extra) grote verantwoordelijkheid op de weg. Verdachte is vanwege zijn werk goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en wist dat aldaar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gold. Bovendien is het niet voor niets dat de maximumsnelheid ter hoogte van de kruising bij de bebouwde kom van de normaal geldende 80 naar 60 kilometer per uur gaat. Dit is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat verkeersdeelnemers snelheid minderen en extra voorzichtig zijn omdat wegen elkaar kruisen en verkeersdeelnemers elkaar vanuit verschillende richtingen naderen.
Daar komt bij dat verdachte op de bewuste dag in een vrachtwagen met een lading van 36 ton grind reed. Dit maakt dat verdachte bij een onverwachte situatie of manoeuvre van een andere verkeersdeelnemer slechts in zeer beperkte mate in staat was hierop tijdig te anticiperen. Zeker van een beroepschauffeur mag naar het oordeel van de rechtbank verwacht worden dat deze rekening houdt met fouten of onverwachte manoeuvres van medeweggebruikers en rust op hem de plicht bij zijn rijgedrag rekening te houden met de beperkingen van zijn voertuig in combinatie met de zware lading om te reageren op onverwachte situaties. Die plicht geldt te meer omdat andere weggebruikers ten opzichte van de zwaar beladen vrachtwagen waar verdachte in reed, zeer kwetsbaar zijn. Bovenstaande leidt tot het oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en daarmee tot een overtreding van artikel 6 WVW.
Causaliteit
Deze combinatie van bovengenoemde factoren heeft er toe geleid dat het ongeval, dat leidde tot de dood van [slachtoffer] , naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid (mede) is toe te rekenen aan het verkeersgedrag van verdachte.
Medeschuld?
Ten aanzien van een mogelijke vorm van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer overweegt de rechtbank tenslotte nog als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, doch de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet, ondanks de omstandigheid dat het slachtoffer verdachte geen voorrang heeft gegeven. Het feit dat verdachte veel te hard reed maakt het voor andere weggebruikers zeer lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot het kruispunt in te schatten en hun eigen verkeersgedrag daarop aan te passen en heeft dus (wellicht) in de hand gewerkt dat het slachtoffer daarbij een inschattingsfout heeft gemaakt.
Onder die omstandigheden mocht verdachte – hoewel rijdend op een voorrangsweg – er niet langer op vertrouwen dat het verkeer dat de betreffende voorrangsweg naderde, voor hem de kruising vrij zou laten of tijdig vrij zou maken en pleit een eventuele inschattingsfout van het slachtoffer hem niet vrij.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in aanmerkelijke mate onvoorzichtig gereden.