In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2019, staat de kwalificatie van de werkzaamheden van de belanghebbende centraal. De belanghebbende, werkzaam in de financiële adviesdienstverlening, had een mantelovereenkomst met een detacheringskantoor en verrichtte werkzaamheden voor de Rabobank. De rechtbank moest beoordelen of deze werkzaamheden moesten worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De rechtbank concludeert dat de belanghebbende zijn werkzaamheden voldoende zelfstandig en voor eigen rekening verrichtte, waarbij hij ondernemersrisico liep. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst en vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.906. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moet hij het griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 3.5, en is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de aard van de werkzaamheden, de contractuele afspraken en de zelfstandigheid van de belanghebbende.