2.2In artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de RAAF wordt onder ‘wezenlijk afwijken’ verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
In artikel 2, eerste lid, van de RAAF is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
Volgens het tweede lid vangt de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid niet eerder aan dan de dag waarop de ambtenaar in een LFNP-functie is geplaatst of aangesteld.
In artikel 3, eerste lid, van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag de aanvraag toewijst indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:
a. zijn opgedragen;
b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag een bijzondere voorziening kan treffen in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet.
De opzet van deze uitspraak
3. De RAAF kent twee typen aanvragen. Een ambtenaar kan vragen om plaatsing in een andere LFNP-functie, maar een aanvraag kan ook betrekking hebben op een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie. Deze uitspraak heeft betrekking op de beoordeling van aanvragen van het eerste type: plaatsing in een andere LFNP-functie.
Hieronder staat de rechtbank in de overwegingen 4 tot en met 7 eerst, ambtshalve, stil bij enkele vragen van algemene aard die kunnen rijzen rond de beoordeling van aanvragen van dat type.
Vanaf overweging 8 worden de specifieke aspecten van het bestreden besluit beoordeeld.
4. Volgens de toelichting bij de RAAF is de vaststelling of er sprake is van ‘wezenlijk afwijken’ een belangrijk element in de beoordeling van de aanvraag. De vraag of de feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken in de zin van een aanvraag tot plaatsing op een andere LFNP-functie wordt beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die andere, beoogde LFNP-functie. Er is sprake van wezenlijk afwijken in de zin van de RAAF wanneer kan worden geconcludeerd dat door uitoefening van de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van die andere LFNP-functie.
De vragen of de ambtenaar de in de aanvraag beschreven feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht, of hij dat gedurende een periode van ten minste een jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft gedaan en of de werkzaamheden niet van kennelijk tijdelijke aard zijn, zijn van feitelijke aard. De beantwoording door de korpschef van die vragen dient dan ook vol te worden getoetst.
Daarna kan worden toegekomen aan de vraag of sprake is van wezenlijk afwijken in de zin van de RAAF omdat door uitoefening van de vastgestelde feitelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de door de ambtenaar gewenste LFNP-functie (artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de RAAF).
De korpschef heeft het standpunt ingenomen dat hierbij de terughoudende toetsing past naar analogie van de jurisprudentie met betrekking tot functiewaardering, en meer nog de zogenaamde inpassingsjurisprudentie waarbij terughoudend wordt getoetst indien op basis van feitelijk opgedragen werkzaamheden inpassing in een bij algemeen verbindend voorschrift vastgesteld functiegebouw dient plaats te vinden. Gedoeld wordt op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die tot uitdrukking komt in de uitspraken van 17 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP9661) en van 13 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY6084). De rechtbank is van oordeel dat de korpschef terecht meent dat hem een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dat wezenlijk afwijken in de zin van de RAAF. Zij overweegt daartoe het volgende.
De minister heeft al eerder gebruik gemaakt van de regelgevende bevoegdheid van artikel 6, negende lid (voorheen: achtste lid) van het Bbp, zoals die bepaling toen luidde.
De Regeling functieonderhoud politie van 7 november 2008 (Staatscourant 2008 nr. 233) was gericht op het in overeenstemming brengen van de voor de ambtenaar geldende functie met de feitelijke werkzaamheden.
De Tijdelijke regeling functieonderhoud politie van 9 februari 2012 (Staatscourant 2012, nr. 3097) kwam tot stand met het oog op de invoering van het LFNP. In die regeling ging het om het in overeenstemming brengen van de ‘oude’ functie en de daarbij behorende functiebeschrijving met de feitelijke werkzaamheden, om daarmee de ambtenaar in een juiste uitgangspositie te brengen voor de matching met een functie uit het LFNP.
Beide regelingen waren ‘echte’ functieonderhoudsregelingen: Na een geslaagd beroep op functieonderhoud werd de voor de ambtenaar geldende functie in overeenstemming gebracht met de invulling die feitelijk aan die functie werd gegeven. Bij de beoordeling van een op een dergelijke regeling gebaseerd besluit past een volle toets.
Bij de beoordeling van een RAAF-aanvraag gaat het niet om onderhoud van de voor de ambtenaar geldende LFNP-functie, maar om de vraag of de ambtenaar thuishoort in een andere LFNP-functie. Immers: volgens de RAAF-definitie van ‘wezenlijk afwijken’ gaat het niet alleen om de vraag of andere werkzaamheden worden verricht dan bij de geldende functie behoren, maar is doorslaggevend of in overwegende mate wordt voldaan aan de niveaubepalende elementen van een andere functie. De oude functie verandert niet, de nieuwe evenmin.
Bij een dergelijke beoordeling is naar het oordeel van de rechtbank een terughoudende toetsing overeenkomstig de inpassingsjurisprudentie op zijn plaats.
De definitie van ‘wezenlijk afwijken’
5. De definitie van ‘wezenlijk afwijken’, die is gegeven in artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de RAAF, spreekt over het ‘in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie …’. In de toelichting bij die bepaling gaat het, in de derde alinea, ‘om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt.’ Maar volgens de vijfde alinea van de toelichting moet de ambtenaar in beginsel kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan. De vraag rijst of de toelichting hier afwijkt van de tekst van de RAAF en of binnen de toelichting sprake is van strijdigheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is noch het een, noch het ander het geval, en zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank ziet geen verschil in betekenis tussen ‘de niveaubepalende elementen’ en ‘alle niveaubepalende elementen’. Het zou anders zijn als in de tekst van de RAAF het lidwoord ‘de’ was weggelaten, maar dat is niet het geval.
In de toelichting bij de RAAF is uiteengezet dat bij de beoordeling of sprake is van wezenlijk afwijken primair wordt gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend (de rechtbank vat dit op als: ‘onderscheidend’) zijn ten opzichte van de huidige functie. Die elementen staat beschreven in de paragraaf ‘kern van de functie’ van de respectievelijke LFNP-functies.
Bij vergelijking van de kern van de eigen functie met de kern van de andere functie blijkt dat meerdere elementen in beide functies voorkomen. In deze tekst van de toelichting wordt er kennelijk van uitgegaan dat die elementen niet primair aandacht behoeven omdat de aanvrager geacht moet worden reeds aan die elementen te voldoen. Als aan de onderscheidende elementen van de andere functie wordt voldaan wordt de aanvrager geacht aan alle niveaubepalende elementen te voldoen.
De rechtbank is dan ook niet gebleken dat op dit punt de tekst van de toelichting afwijkt van de tekst van de RAAF, of van inconsistentie binnen de toelichting.
6. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de RAAF, mede gezien de toelichting, geen ruimte voor de opvatting dat van ‘wezenlijk afwijken’ al sprake is wanneer wordt voldaan aan 50%, of aan een meerderheid van de niveaubepalende elementen.
7. Van de eis dat de aanvrager aantoont dat aan alle niveaubepalende elementen wordt voldaan, kan worden afgeweken wanneer zich de situatie voordoet die wordt beschreven vanaf de zesde alinea van de toelichting bij artikel 1 van de RAAF.
In de toelichting zijn enkele voorbeelden beschreven, waaronder de situatie waarin op grond van bedrijfsvoeringsargumenten een bepaald functiebestanddeel niet is opgedragen. De korpschef vat dit zo op, dat bij toetsing van de niveaubepalende elementen gekeken moet worden of de niveaubepalende elementen waaraan de aanvrager niet voldoet, op grond van bedrijfsvoeringsargumenten aan alle in de organisatorische eenheid van de aanvrager werkzame collega’s (met dezelfde LFNP-functie als de aangevraagde functie) niet is opgedragen omdat deze werkzaamheden bij een hogere (of andere) functie zijn neergelegd. Het is, volgens de korpschef, aan de aanvrager om dat aan te tonen, bijvoorbeeld door het overleggen van een bedrijfsvoeringsplan, dat bepaalde werkzaamheden niet aan hem zijn opgedragen maar weggezet zijn bij een hogere functie. De rechtbank is het eens met dit standpunt van de korpschef.
Het hangt, volgens de toelichting, af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Dat is de ondergrens van de beoordeling of plaatsing op de andere functie aan de orde is.
De feiten in de zaak van eiseres
8. Eiseres is sinds 1 juli 2016 geplaatst in de LFNP-functie van ‘Medewerker Intake &
Service’, schaal 6.
Op 23 augustus 2017 heeft eiseres op grond van de RAAF een aanvraag gedaan om
geplaatst te worden in de functie van ‘Generalist Intake en Service’ (schaal 7).
Bij brief van 24 juli 2018 heeft eiseres de korpschef in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar RAAF-aanvraag.
Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft de korpschef het voornemen bekend gemaakt de aanvraag af te zullen wijzen, omdat eiseres niet voldoet aan alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 3, eerste lid, van de RAAF. De aan haar opgedragen feitelijke werkzaamheden voldoen niet in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen in de functie van ‘Generalist Intake en Service’.
Tegen dit voornemen heeft eiseres haar zienswijze ingediend.
Op 26 november 2018 heeft het bevoegd gezag op de zienswijze gereageerd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar feitelijk opgedragen werkzaamheden in overwegende mate overeenkomen met de kernelementen van de functie van ‘Generalist Intake & Service’, zodat de RAAF-aanvraag afgewezen zal worden.
Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft de korpschef aan eiseres een dwangsom van € 1.260,- toegekend wegens overschrijding van de beslistermijn op haar RAAF-aanvraag.
Op 13 mei 2019 heeft de Adviescommissie geconcludeerd dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de beoogde functie. De commissie heeft de korpschef geadviseerd te besluiten conform het voorgenomen besluit en de aanvraag af te wijzen.
Vervolgens heeft de korpschef de RAAF-aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen.
9. Partijen zijn het er over eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en d, van de RAAF. Zij verschillen van mening over de vraag of de door eiseres aangedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van haar huidige functie, dus over onderdeel c van het eerste lid.
10. Eiseres voert aan dat haar feitelijke werkzaamheden wel degelijk wezenlijk afwijken van haar huidige functie van ‘Medewerker Intake & Service’ (schaal 6) en dat zij voldoet aan de niveaubepalende elementen van de door haar beoogde functie van ‘Generalist Intake & Service’ (schaal 7). Eiseres heeft haar beroepschrift onderbouwd met praktijkvoorbeelden van haar werkzaamheden. Tevens heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Nu politiemedewerkers op de afdeling ZSM wél de functie Generalist Intake & Service hebben, terwijl die medewerkers evenmin aangiftes en vergunningaanvragen opnemen, meent eiseres dat zij, gelet op haar werkzaamheden, zéker in aanmerking zou moeten voor die functie. Zij heeft immers, in tegenstelling tot de medewerkers van ZSM, wél contact met burgers/slachtoffers.
Beoordeling van de beroepsgronden
11. De rechtbank stelt vast dat de korpschef op 17 mei 2019 alsnog een beslissing op de RAAF-aanvraag heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag. Het beroep van eiseres dient in zoverre dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
12. Eiseres voert in de kern aan dat zij heeft aangetoond in overwegende mate te voldoen aan alle niveaubepalende elementen van de functie van Generalist Intake & Service.
De kern van die functie luidt:
“De Generalist Intake & Service draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde (Criminaliteitsbestrijding) van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door zelfstandig Intake & Serviceactiviteiten uit te voeren. De Generalist Intake & Service participeert in bestaande netwerken ten behoeve van gezamenlijk aanpak van Intake & Service activiteiten en maakt afstemmingsafspraken. Hij doet voorstellen vanuit de uitvoeringspraktijk tot verbeteringen in de uitvoering van Intake & Serviceactiviteiten. De Generalist Intake & Service geeft instructies en handreikingen aan (Assistenten en) Medewerkers Intake & Service.”
Dat eiseres voldoet aan de niveaubepalende elementen van ‘het participeren in bestaande netwerken’ en ‘het maken van afstemmingsafspraken’ is door de korpschef erkend en is dan ook niet in geschil.
Wel is in geschil of eiseres, kort gezegd, ‘zelfstandig intake & service werkzaamheden verricht’, of zij ‘voorstellen doet vanuit de uitvoeringspraktijk tot verbeteringen in de uitvoering van Intake & Serviceactiviteiten’ en of zij ‘instructies en handreikingen aan (Assistenten en) Medewerkers Intake & Service geeft.’
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door eiseres aangehaalde praktijkvoorbeelden en de toelichting ter zitting, eiseres voldoende heeft aangetoond zelfstandig Intake & Service-werkzaamheden te verrichten als bedoeld in de functie van Generalist Intake & Service. Het verschil op dit aspect tussen de huidige functie van eiseres en de beoogde functie, is gelegen in het element ‘routinematig’. Waar in de huidige functie wordt verwacht dat de medewerker zelfstandig routinematige Intake & Service-werkzaamheden verricht, valt het woord ‘routinematige’ in de beoogde functie weg. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres aangedragen werkzaamheden niet routinematig. Eiseres heeft toegelicht dat vragen/verzoeken van aangevers in eerste instantie bij het Klanten Contact Centrum (KCC) van het OM binnenkomen, waar de eenvoudige vragen worden afgedaan. De complexere, meeromvattende vragen/verzoeken die minder vaak voorkomen en die de medewerkers daar niet kunnen afhandelen, worden doorgezet naar eiseres. Het voorgaande maakt dat de werkzaamheden niet routinematig zijn. Dat eiseres deze werkzaamheden niet over de gehele breedte van het vakgebied Intake & Service verricht omdat de werkzaamheden enkel zijn gericht op slachtofferhulp, zoals namens de korpschef is aangevoerd, kan haar naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen. Haar huidige werkomgeving op het slachtofferloket maakt het voor haar onmogelijk werkzaamheden over de gehele breedte van het vakgebied Intake & Service te verrichten.
Ook is de rechtbank van oordeel dat eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij voorstellen doet vanuit de uitvoeringspraktijk tot verbeteringen in de uitvoering van Intake & Serviceactiviteiten. De praktijkvoorbeelden die eiseres in dit kader heeft aangedragen zijn meeromvattend dan het simpelweg bespreken van vragen/knelpunten en gaan dus verder dan ‘casuïstiek binnen haar werkzaamheden’ zoals de korpschef stelt. Zo heeft eiseres aangevoerd en aangetoond dat brieven naar aanleiding van haar input zijn aangepast (bijvoorbeeld de brief die de aangever krijgt als zijn aangifte niet in behandeling wordt genomen), dat zij actief deelneemt aan maandelijkse overleggen waarin vernieuwingen in wetgeving en de impact daarvan op het werkgebied worden besproken, dat zij daarin verbetervoorstellen doet die zien op de uitvoeringspraktijk, en dat deze landelijk worden opgepakt als de portefeuillehouder deze in het landelijk overleg aanbiedt. Naar het oordeel van de rechtbank geven de aangehaalde voorbeelden blijk van inzicht in de werkprocessen en zijn zij gericht op aanpassing van werkwijzen binnen het vakgebied. Eiseres heeft voldoende aangetoond te voldoen aan dit niveaubepalend element.
Voor wat betreft het laatste niveaubepalend element, het geven van instructies en handreikingen aan (Assistenten en) Medewerkers Intake & Service, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat eiseres daaraan formeel niet heeft voldaan. Weliswaar geeft zij instructies/handreikingen aan medewerkers van het KCC van het OM, maar niet in geschil is dat dit géén medewerkers Intake & Service betreffen.
Nu eiseres niet heeft voldaan aan alle niveaubepalende elementen van de beoogde functie, was de korpschef in beginsel bevoegd haar RAAF-aanvraag af te wijzen omdat niet is voldaan aan artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de RAAF.
13. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan eiseres niet helpen. Onvoldoende is gebleken dat de situatie van degenen die werkzaam zijn op de afdeling ZSM, vergelijkbaar is met de situatie waarin eiseres zich bevindt. Bovendien dient de korpschef de feitelijke werkzaamheden van eiseres te toetsen aan de niveaubepalende elementen van de gevraagde functie. Het verwijzen naar collega’s en hun werkzaamheden kan daarbij, zoals de korpschef stelt, geen rol spelen.
14. Hoewel de rechtbank hiervoor onder punt 12 tot de conclusie is gekomen dat de korpschef de RAAF-aanvraag van eiseres in beginsel mocht afwijzen, is de rechtbank van oordeel dat de korpschef, gelet op de situatie van eiseres, aanleiding had moeten zien toepassing te geven aan artikel 7 van de RAAF (de hardheidsclausule). Op grond van dit artikel kan het bevoegd gezag in individuele gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, een bijzondere voorziening treffen.
Er zijn meerdere factoren die de rechtbank tot deze conclusie hebben gebracht. Zoals ter zitting besproken, verkeert eiseres in een bijzondere feitelijke situatie. Eiseres bemant het slachtofferloket met slechts één andere collega. Het is een vrij solitaire functie (mede gelet op de fysieke locatie binnen het gerechtsgebouw te Breda) en er zijn simpelweg geen collega medewerkers Intake & Service aan wie zij bedoelde instructies en handreikingen kán geven. Dit betekent dat het voor eiseres feitelijk onmogelijk is te voldoen aan het laatste niveaubepalend element. Daarnaast roept het ter zitting besproken concept inrichtingsplan uit 2012 vragen op over de inschaling van de huidige functie van eiseres, omdat daaruit het beeld naar voren komt dat de functie van medewerker slachtofferhulp veelal is weggezet als een schaal 7 en niet een schaal 6 functie. Deze factoren, in combinatie met het gegeven dat de leidinggevende van eiseres óók heeft betoogd dat zij in aanmerking zou moeten komen voor de functie van Generalist Intake & Service, geven voldoende aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
15. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover daarbij is nagelaten de hardheidsclausule toe te passen. De korpschef zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 7 van de RAAF). Het is voor de rechtbank niet mogelijk hierin zelf te voorzien, nu noch de RAAF noch de toelichting daarop, richtlijnen geven over de inhoud van de te treffen ‘bijzondere voorziening’ als bedoeld in artikel 7 van de RAAF.
16. De rechtbank veroordeelt de korpschef in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De korpschef wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).