3.2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo, bepaalt voor zover thans van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2.10, slechts kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, (…).
Artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob bepaalt dat voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, zij kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
4. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van eiser, moet de rechtbank eerst beoordelen of de regels waarop eiser zich beroept strekken tot de bescherming van eisers belangen. Als die regels niet bedoeld zijn om eisers belangen te beschermen, dan kan het bestreden besluit niet op grond van die regels worden vernietigd, ook niet als eisers gronden inhoudelijk zouden kunnen slagen.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3 van de Wet Bibob (Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 2) blijkt dat met dit artikel is beoogd te voorkomen dat de overheid door middel van bestuurlijke besluitvorming, zoals vergunningverlening, ongewild criminele activiteiten faciliteert. Criminele organisaties zijn in bepaalde gevallen afhankelijk van bestuurlijke besluitvorming voor de continuering en afscherming van criminele activiteiten. Zo kunnen met behulp van vergunningen dekmantelbedrijven worden opgezet en illegale transporten worden uitgevoerd. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie, het opbouwen van machtsposities met witgewassen geld en verwevenheid van de onder- en bovenwereld. Tevens komen openbare belangen zoals dat van het milieu, de verkeersveiligheid en de volksgezondheid in het geding. Niet op de laatste plaats wordt schade aangericht aan de integriteit van de overheid, aldus de wetgeschiedenis.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 3 van de Wet Bibob strekt tot bescherming van het algemene belang bij het voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:638). Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij een groot rechtsgevoel heeft. De rechtstaat wordt ondermijnd als het college witwassen faciliteert door, wanneer een met crimineel geld verbouwde woning aan een stroman wordt verkocht, vervolgens ter legalisering van die verbouwingen vergunningen te verlenen aan die stroman. Ook in dit geval heeft de voormalig eigenaar geprobeerd de woning door een stroman te laten aankopen maar is dat niet gelukt. Ondanks dat [naam vergunninghouder] volgens eiser géén stroman van [naam eigenaar] is, faciliteert het college hier witwassen door de Wet Bibob bewust niet toe te passen. Eisers belang is er daarnaast in gelegen dat hij vreest dat het college ook een vergunning zal gaan verlenen voor de verhoging van de berging.
Het algemene belang bestaande uit het voorkomen dat de overheid door bestuurlijke besluitvorming ongewild criminele activiteiten faciliteert, kan niet worden beschouwd als een individueel belang van eiser.
Het individuele belang van eiser om te voorkomen dat een situatie ontstaat die indruist tegen zijn rechtvaardigheidsgevoel en dat ook de verhoging van de berging wordt gelegaliseerd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig verweven met het algemene belang dat artikel 3 van de Wet Bibob beoogt te beschermen, dat die bepaling geacht moet worden ook te strekken tot bescherming van eisers individuele belangen.
Dat betekent dat het relativiteitsbeginsel in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op de door eiser aangevoerde gronden.
Eisers verzoek aan de rechtbank om een getuige op te roepen om deze getuige vervolgens te kunnen horen, is ter zitting afgewezen omdat deze getuige, zo blijkt uit eisers toelichting ter zitting, zou kunnen verklaren omtrent de activiteiten van de heer [naam eigenaar] en een dergelijke verklaring gelet op het voorgaande niet kan bijdragen aan de inhoudelijke beslechting van dit geschil.
In het verlengde daarvan ziet de rechtbank geen aanleiding om het college op grond van artikel 8:45, eerste lid, van de Awb te verplichten nadere stukken, en in het bijzonder de door eiser bij het WOB-verzoek opgevraagde stukken, in te zenden.
5. Nu er geen andere gronden zijn aangevoerd dan wel gebleken die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.