ECLI:NL:RBZWB:2019:4868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
19/5137
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning en portacabin op grond van artikel 13b Opiumwet wegens productie hennepolie voor eigen gebruik

Op 7 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een inwoner van de gemeente Reimerswaal, bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester. Dit besluit betrof een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet, waarbij de burgemeester de sluiting van verzoekers woning voor drie maanden en de sluiting van een portacabin voor zes maanden gelastte. De burgemeester baseerde zijn besluit op de aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder 2,1 kilo afvalproducten van de productie van medicinale cannabisolie en 80 milliliter hennepolie. Verzoeker stelde dat hij de hennepolie uitsluitend voor eigen (medicinaal) gebruik produceerde en dat er geen sprake was van drugshandel. Tijdens de zitting op 29 oktober 2019 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen drugs uitsluitend voor eigen gebruik waren bestemd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de hoeveelheid aangetroffen drugs en de omstandigheden van de zaak. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, waardoor de sluiting van de woning en de portacabin in stand bleef. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5137 WET VV

uitspraak van 7 november 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.A. de Waard,
en

de burgemeester van de gemeente Reimerswaal, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 september 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester over de last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden en sluiting van het bijbehorend bouwwerk voor de duur van zes maanden.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 29 oktober 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. J.S.W van Vossen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Zon en drs. E. Lambert.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoeker is eigenaar en gebruiker van de woning en de bijbehorende opstallen op het perceel aan de [adres perceel] in [plaats perceel] , gemeente Reimerswaal (het perceel).
Op 10 juni 2019 heeft de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, een doorzoeking verricht op het perceel. Uit een bestuurlijke rapportage van 26 juni 2019 volgt dat de politie in de woning op het perceel drie glazen weckpotten met in totaal 78,9 gram gedroogde henneptoppen heeft aangetroffen. In de portacabin heeft de politie een professioneel ingericht laboratorium ten behoeve van het onttrekken van hennepolie uit hennepplanten aangetroffen. In de portacabin werd circa 80 milliliter hennepolie en hennep met een totaal gewicht van circa 2.050 gram aangetroffen.
Bij brief van 25 juli 2019 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld dat hij van plan is aan hem een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet op te leggen, waarbij verzoeker zal worden gelast om de woning en het bijbehorende bouwwerk te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van zes maanden.
Verzoeker heeft zijn zienswijze over dit voornemen naar voren gebracht.
Vervolgens heeft de burgemeester verzoeker bij het bestreden besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet gelast met ingang van 22 oktober 2019 de woning te sluiten voor een periode van drie maanden en het bijbehorende bouwwerk te sluiten voor een periode van zes maanden.
Na de indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen heeft de burgemeester de sluiting opgeschort tot 1 november 2019.
2.
Verzoeksgronden
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester zich in het bestreden besluit met name heeft gebaseerd op de indicatoren onder de letters a, b, c, f, h, i en l in het besluit. Ten aanzien van deze indicatoren verweert verzoeker zich - samengevat - als volgt:
( a) Er was sprake van 2,1 kilo aan (in overwegende mate) afvalproducten in verband met het produceren van medicinale cannabisolie. Verzoeker vervaardigt deze olie met name voor zichzelf en de huisarts is bekend met dit gebruik. De 80 milliliter aan harddrugs betreft een olie, die steeds meer wordt gezien als medicatie.
( b) Ten aanzien van de gestelde professionaliteit erkent verzoeker dat hij een extractiekolom had, maar de sealmachine was aanwezig ten behoeve van het vacuüm verzenden van kleding. Uit de aangetroffen goederen kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
( c) Omdat eerder een hennepkwekerij en laboratorium is aangetroffen zou voldoende aannemelijk zijn dat het pand eerder betrokken is geweest bij handel in verdovende middelen. Verzoeker ontkent en betwist dat sprake is van drugshandel. De productie is bedoeld voor hemzelf en een aantal kennissen met medische problemen waarbij zonder winstoogmerk deze olie wordt gegeven om deze kennissen te helpen.
( f) Er zou sprake zijn van een vermoeden van betrokkenheid van verzoeker, omdat hij door de politie als verdachte is aangemerkt. Verzoeker merkt op dat hij (nog) niet is veroordeeld. Bij productie van olie voor eigen gebruik wordt veelvuldig tot sepotbeslissingen gekomen.
( h) Er zou sprake zijn van antecedenten, maar de eerdere productie van cannabisolie in 2018 was ook in verband met medische omstandigheden.
( i) Er zou sprake zijn van een combinatie van middelen als bedoeld op Lijst I en II van de Opiumwet, gelet op het aantreffen van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs. Nogmaals betwist verzoeker dat sprake is geweest van handelsactiviteiten.
( l) Dat het pand niet conform de gebruiksfunctie zou zijn gebruikt, heeft in ieder geval geen betrekking op de woning.
Verzoeker erkent dat er ten aanzien van de andere door de burgemeester genoemde indicatoren sprake is van een aantal omstandigheden die juist in zijn voordeel pleiten.
Verzoeker is van mening dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Hij heeft verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3325, waaruit blijkt dat een sluiting van een woning onevenredig is, indien sprake is van de productie van cannabisolie vanwege de benodigdheid als medicijn.
In de brief van 25 oktober 2019 heeft verzoeker de volgende aanvullende bezwaren naar voren gebracht. Onder verwijzing naar het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ betoogt verzoeker dat de burgemeester met betrekking tot de woning gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs niet bevoegd was om de sluiting te gelasten.
Voorts stelt verzoeker dat de last onduidelijk is geformuleerd, nu niet duidelijk is of met ‘het bijbehorende bouwwerk’ de portacabin en/of de schuur wordt bedoeld.
Ten aanzien van de belangenafweging stelt verzoeker dat de burgemeester gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot sluiting van de woning en het bijbehorende bouwwerk. Er is geen noodzaak tot sluiting, aangezien geen sprake is van een ernstige overtreding. Verzoeker heeft sinds het aantreffen van de hennepkwekerij in 2018 aan één andere patiënt die zeer ernstig ziek was cannabisolie gegeven. Zij is een zeer goede vriendin en verzoeker heeft dit om niet en uit mededogen gedaan. Ter onderbouwing overlegt verzoeker een verklaring van [naam betrokkene] .
Verzoeker woont in een gehucht met slechts een handjevol mensen, van een kwetsbare woonwijk is geen sprake. Er was geen overlast en geen feitelijke handel in de woning. Verzoeker kan nergens heen, en de burgemeester had moeten informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
In artikel 2 van de Opiumwet is, voor zover hier van belang, bepaald dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren of aanwezig te hebben.
In artikel 3 van de Opiumwet is, voor zover hier van belang, bepaald dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren of aanwezig te hebben.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennepolie staat op lijst I en hennep staat op lijst II.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
5.
De bevoegdheid van de burgemeester
5.1
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2857) is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing indien drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking in een woning of lokaal aanwezig zijn. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs de drugs in beginsel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
5.2
Ter zitting hebben de gemachtigden van de burgemeester toegelicht dat de burgemeester zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft gebaseerd op de door de politie in de woning en in de portacabin op het perceel aangetroffen drugs.
In de woning werd 78,9 gram gedroogde henneptoppen (softdrugs) aangetroffen. Dit is (bijna 20x) meer dan een gebruikershoeveelheid van 5 gram. Verzoeker heeft erkend dat dit is aangetroffen.
In de portacabin werd aangetroffen:
1) 80 milliliter hennepolie: dit heeft verzoeker ook erkend.
2) 2.050 gram hennepplanten: dit heeft verzoeker betwist: het betrof volgens hem overwegend hennepafval in verband met het produceren van medicinale cannabisolie.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester op basis van de hoeveelheid in de woning aangetroffen softdrugs en in de portacabin aangetroffen harddrugs (hennepolie) in beginsel bevoegd tot handhavend optreden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
5.3
In de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) heeft de AbRS overwogen dat het aan de rechthebbende is om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Wanneer de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden, kan in de regel worden geoordeeld dat het tegendeel aannemelijk is gemaakt. Er is dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting en de burgemeester zal moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
5.4
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen drugs niet aanwezig waren voor de verkoop, verstrekking of aflevering daarvan maar voor eigen (medicinaal) gebruik.
5.5
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker daar niet in geslaagd.
Uit de verklaring van huisarts [naam huisarts] blijkt slechts dat deze op de hoogte is van het feit dat verzoeker cannabis kweekt en gebruikt om medicinale redenen (rugpijn en artrose). Ook is de huisarts bekend dat verzoeker met regelmaat bij indicatie gebruik maakt van cannabisolie. De huisarts heeft verzoeker echter geen cannabis voorgeschreven. De huisarts heeft ook niet gesteld dat cannabis het meest effectieve middel ter bestrijding van klachten of pijn is en dat het gebruik daarvan in verzoekers geval uit medisch oogpunt noodzakelijk is en in welke hoeveelheid. Bovendien betreft het een verklaring van 16 april 2018.
Daarnaast heeft verzoeker het in zijn verzoekschrift over ‘een aantal kennissen’ waarvoor zijn productie van hennepolie is bedoeld. Ook heeft verzoeker zelf aangegeven dat hij na het aantreffen van de hennepkwekerij in 2018 aan – in ieder geval – één andere persoon, [naam betrokkene] , hennepolie heeft gegeven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee erkend dat de drugs niet, althans niet uitsluitend, voor zijn eigen gebruik waren bestemd.
Sterker nog, daarmee staat vast dat de drugs ook aan derde(n) zijn verstrekt. Dat dit niet tegen betaling zou zijn gebeurd, maakt dat niet anders. Voor ‘verstrekking’ is immers geen betaling vereist.
De voorzieningenrechter concludeert dat geen sprake is van een helder en consistent betoog op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de drugs uitsluitend bedoeld waren voor eigen gebruik. De vergelijking met de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3325, gaat daarom niet op. Overigens is ook geen sprake van een geringe overschrijding.
5.6
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aan de voorwaarden van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voldaan. De burgemeester was dan ook bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Deze bevoegdheid strekt zich – in ieder geval – uit tot de woning en de portacabin. Overigens acht de voorzieningenrechter, gelet op de overwegingen in het besluit, voldoende duidelijk dat de burgemeester deze twee opstallen bedoelt te sluiten en niet de op het perceel aanwezige schuur.
6.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
6.1
De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of de burgemeester in het geval van verzoeker van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6.2
Ter zake van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet hanteert de burgemeester het beleid zoals neergelegd in de ‘Beleidsnota handhaving artikel 13b Opiumwet’ van de gemeente Reimerswaal van 31 oktober 2017 (het beleid). In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen.
Bij constatering van verkoop van dan wel aanwezigheid van meer dan een kleine handelshoeveelheid softdrugs (20 planten of 30 gram) in een woning volgt na een eerste overtreding een sluiting voor een periode van drie maanden.
Bij constatering van verkoop van dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal en/of op een bijbehorend erf volgt na een eerste overtreding een sluiting voor een periode van zes maanden.
Dit beleid wordt door de voorzieningenrechter niet onredelijk geacht. De openbare orde en veiligheid, alsmede het tegengaan van criminaliteit en drugshandel, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarwegende belangen.
De burgemeester heeft conform zijn beleid besloten tot een sluiting van de woning voor drie maanden en een sluiting van de portacabin voor zes maanden.
6.3
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Zoals de AbRS in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, heeft overwogen, dient aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) neergelegde recht kan vormen - een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is
(AbRS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
6.4
Verzoeker heeft veel argumenten naar voren gebracht waarom in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester had moeten afwijken van het beleid. De voorzieningenrechter heeft al deze argumenten gehoord en gewogen en komt tot het volgende (voorlopige) oordeel.
Ten aanzien van de portacabin spelen in de eerste plaats de ernst en omvang van de overtreding een rol. Niet wordt betwist dat verzoeker in de portacabin hennepolie (harddrugs) heeft vervaardigd. Verzoeker stelt dat hij wist wat hij deed, maar niet kan worden ontkend dat het zelf produceren van drugs en/of medicatie een potentieel gevaarlijke onderneming is. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoeker ook zelf heeft aangegeven dat dit gevaarlijk kan zijn en dat hij het daarom bewust niet in de woning heeft gedaan. Ten aanzien van de bekendheid van het pand overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is verklaard dat het feit dat verzoeker hennepolie produceerde ‘als een lopend vuurtje’ ging. Bovendien is hij naar eigen zeggen ook weer hennepolie gaan produceren op uitdrukkelijk verzoek van [naam betrokkene] . Er kan dan ook niet worden staande gehouden dat er geen ‘loop’ was naar het pand, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel groter maakt. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker – na de vorige constatering in april 2018 – opnieuw bewust in strijd met de Opiumwet heeft gehandeld en daarmee het risico heeft genomen dat de burgemeester bij de constatering van een overtreding zou overgaan tot het opleggen van een herstelmaatregel gericht op het ongedaan maken en/of het beëindigen van de overtreding en tot het voorkomen van herhaling van de overtreding, zijn goedbedoelde drijfveer om [naam betrokkene] te helpen ten spijt.
Ten aanzien van de woning acht de voorzieningenrechter de ernst en omvang van de overtreding minder zwaar, met name omdat daar uitsluitend softdrugs zijn aangetroffen.
De hoeveelheid betrof echter wel circa 20x een gebruikershoeveelheid, zodat geen sprake is van een geringe overschrijding. Als bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester zou moeten afwijken van het beleid heeft verzoeker - daags voor de zitting - aangevoerd dat hij geen mogelijkheden heeft om elders opvang te regelen en dat de burgemeester had moeten bezien of er vervangende huisvesting mogelijk is.
De voorzieningenrechter overweegt dat het inherent is aan de sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Op grond van de jurisprudentie heeft de burgemeester in ieder geval een zorgplicht ten aanzien van onschuldige (minderjarige) medebewoners. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het in dit geval op de weg van verzoeker gelegen om zich in een eerder stadium tot de gemeente te wenden met zijn hulpvraag. Er zijn immers al drie maanden verstreken sinds de burgemeester het voornemen tot sluiting bekend heeft gemaakt. Verder ziet de voorzieningenrechter niet in waarom de dieren van verzoeker niet elders zouden kunnen worden ondergebracht. Daarbij acht de voorzieningenrechter van zwaarwegend belang dat geen sprake is van ontbreken van verwijtbaarheid van verzoeker, zodat de burgemeester conform zijn beleid heeft kunnen beslissen.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Dit betekent dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden en de sluiting van de portacabin voor de duur van zes maanden in stand blijft.
De sluiting kan bij nalaten van verzoeker - conform de toezegging van de burgemeester ter zitting - over één week na dagtekening van deze uitspraak, dus op 14 november 2019 om 9.00 uur, worden geëffectueerd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.