Op 2 oktober 2019 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. M.P. Meeuwisse, een tussenbeschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 4 juli 2017 en verlengd tot 4 oktober 2019. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar er was nog steeds geen gezinsvoogd beschikbaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI zich verontschuldigde voor het gebrek aan beschikbaarheid van een gezinsvoogd en dat er een landelijk tekort aan jeugdzorgwerkers is. Ondanks deze omstandigheden oordeelde de kinderrechter dat de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds ernstig bedreigd wordt en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd, maar voor een beperkte periode van drie maanden, tot 4 januari 2020. Dit om de situatie nauwlettend te volgen en om de GI te dwingen om alternatieven te onderzoeken voor de afwezigheid van een gezinsvoogd. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een update moet geven over de voortgang van de ondertoezichtstelling. De ouders van de minderjarige zijn in een conflict verwikkeld en zijn niet in staat om onderling afspraken te maken, wat de situatie verder compliceert. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.